Adel in Noord-Brabant in de negentiende eeuw
Als gevolg van de bestuurlijke veranderingen die koning Willem I doorvoerde, deed in de negentiende eeuw in Noord-Brabant een maatschappelijke stand zijn intrede die in de voorgaande eeuwen uit beeld was verdwenen, namelijk de adel. In het begin bestond deze uit een handvol mannen en hun familieleden, maar in de loop van de eeuw nam de Brabantse adel in omvang toe.
Adeldom werd verleend aan mannen en doorgegeven via de zonen. Natuurlijk waren dochters ook van adel, maar zij konden hun adeldom niet overdragen op hun kinderen. Daarnaast speelt het probleem van de ‘onzichtbaarheid’ van de adellijke vrouwen. In de negentiende eeuw was er sprake van verschillende leefwerelden voor mannen en vrouwen, zeker in de hogere kringen. De mannen bewogen zich in de publieke sfeer, de vrouwen bleven thuis of legden visites af bij familie en kennissen. En daarmee zijn vooral mannen zichtbaar in de bronnen en vrouwen veel minder.
Familienetwerken
Vrouwen speelden een belangrijke en ook zichtbare rol als schakel in de familienetwerken van vooraanstaande families. Deze netwerken bestonden soms al vóór 1815. Leden van bijvoorbeeld de families De Roy, Half-Wassenaer, Van Bommel en Van Rijckevorsel maakten er deel van uit.
Deze families waren onderdeel van een overkoepelend, via onderlinge huwelijken verbonden netwerk waarin in de loop van de negentiende eeuw tevens plaats was voor nieuwe families. Die uitbreiding was voornamelijk het gevolg van de huwelijken van adellijke en niet-adellijke vrouwen uit de geslachten Van Hugenpoth, Van Rijckevorsel, Van Bommel en De Kuijper. Tot de nieuwe families behoorden zowel Brabantse adellijke en niet-adellijke families als Gelderse adel. De huwelijken binnen het netwerk volgden een algemeen patroon waarbij vrouwen meer homogaam (adel huwt adel) zijn en hun echtgenoot vaker ‘omhoog’ vinden en mannen daarentegen vaker ‘omlaag’ huwen.
De tot nu toe genoemde families waren allemaal rooms-katholiek, want leden van de negentiende-eeuwse Brabantse elite huwden vrijwel allen met een partner van dezelfde denominatie. Naast de katholieke netwerken bestonden er ook protestantse, onder andere rond de familie De Jong van Beek en Donk en de familie De Jonge van Zwijnsbergen. Een tante en een nichtje uit de laatste familie werden door hun huwelijk met twee broers Wesselman elkaars schoonzuster.
Huwelijksvoorwaarden
Door het sluiten van huwelijken ontstonden er dus banden tussen families of werden reeds bestaande banden vernieuwd en versterkt. Een huwelijk was in vooraanstaande kringen niet alleen een zaak van de partners, maar ook van hun familieleden en anderen uit hun omgeving. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de voorwaarden waaronder dergelijke huwelijken werden gesloten en uit de gebeurtenissen rondom de sluiting van het huwelijk.
De band tussen twee families als gevolg van een huwelijk had zeker in de hogere kringen altijd een economische dimensie, die we onder meer verwoord zien in het huwelijkscontract dat voor de huwelijkssluiting werd ondertekend. De basis van het huwelijksgoederenrecht in het Nederland van de negentiende en twintigste eeuw bestond uit de gemeenschap van goederen. Het was in adellijke kringen gebruikelijk dat hiervan afgeweken werd door een contract op te stellen waarin sprake was van een gemeenschap van winst en verlies en een bescheiden gemeenschappelijk vermogen.
Huwelijkscontracten hadden tot doel te voorkomen dat vermogen uit de familie weglekte en gaven vrouwen en hun familie de mogelijkheid hun eigendom te beschermen.
Teneinde te allen tijde misverstanden over wat van wie was te voorkomen, werkte men met inventarissen waarin de roerende en onroerende goederen van de partners werden vastgelegd. Een voorbeeld hiervan is de staat van onroerende goederen waarover jonkvrouw Julia Half-Wassenaer (1807-1892) de beschikking kreeg via de erfenissen van haar ouders en haar broer, die buiten de huwelijksgemeenschap met jonkheer Leopold de la Court (1795-1865) bleven. Huwelijkscontracten hadden tot doel te voorkomen dat vermogen uit de familie weglekte en gaven vrouwen en hun familie de mogelijkheid hun eigendom te beschermen.
Het negentiende-eeuwse Nederlandse huwelijksrecht bepaalde dat de vrouw bij het huwelijk handelingsonbekwaam werd en zelfs niet zelfstandig over haar eigen geld kon beschikken. In het dagelijks leven ging men ervan uit dat zij over een machtiging van haar man beschikte voor het doen van ‘normale’ uitgaven. Dit gebruik kon in een huwelijkscontract worden bevestigd, waarbij de bruid het beheer over al haar roerende goederen kreeg.
In contracten zien we vaak ook vastgelegd op welke manier, met welke bedragen en hoe lang de familie van de partners het echtpaar zou ondersteunen. Ondersteuning door de familie van de bruid is op te vatten als een bruidsschat. Die bruidsschat kon bestaan uit een jaarlijkse donatie of in één keer uitbetaald worden.
Pas in de loop van de negentiende eeuw bevatten contracten artikelen die bepalen wat er moet gebeuren bij een ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Echtscheiding was in het aristocratisch milieu in de negentiende eeuw nog een uitzonderlijk verschijnsel, hoewel het in de loop van de eeuw wel vaker voorkwam. Een vroege ‘adellijke’ echtscheiding in Noord-Brabant was de beëindiging van het huwelijk van jonkheer Marinus de Jonge van Zwijnsbergen (1790-1864) en Sara Ortt van Nijenrode (1798-1853) in 1831.
Het huwelijksfeest
Voor een huwelijk nodigde men zowel verschillende soorten relaties uit als een ruime kring van familieleden. De uitgenodigde gasten bij diverse voorname Brabantse huwelijken vormden dan ook een staalkaart van de elite uit de provincie. Het uitnodigingsbeleid bij huwelijken draaide met name om het onderhoud en de versterking van verwantschapsbanden.
Bij vrijwel elk huwelijk maakte een maaltijd in één of andere vorm deel uit van de activiteiten. Dat kon een diner zijn voorafgaand aan de trouwdag, maar ook een ‘déjeuner’ of een ‘déjeuner dînatoire’ op de trouwdag zelf.
Ter gelegenheid van een huwelijk klommen familieleden in de pen om voor het bruidspaar te dichten. Deze gedichten droeg men tijdens een diner of een andere feestelijke bijeenkomst voor. Zo ontvingen jonkvrouw Julia Half-Wassenaer en jonkheer Leopold de la Court bij hun huwelijk in 1833 een ‘Zeegen Wensch’ verpakt als bruiloftslied. De inhoud gaat vooral over het geluk van de bruidegom, die gelijk Petrarca zijn Laura heeft gevonden. Toen de zoon van dit echtpaar, jonkheer Jos. de la Court (1849-1907), in 1870 trouwde met Marie barones de Béthune (1849-1937), richtte een tante van de bruidegom zich tot de bruid om haar Gods zegen toe te wensen. De inhoud van deze gedichten laat zien dat hoewel het belang van de familie bij een huwelijk goed in het oog werd gehouden, de liefde zeker niet buitenspel stond. In de loop van de negentiende eeuw vond onder invloed van het door de Romantiek gepropageerde gevoelshuwelijk een versterking plaats van liefde als huwelijksmotief.
De viering van het huwelijk van jonkvrouw Louise van Meeuwen (1875-1933) en Willem van Lanschot (1869-1941) in 1896 ging gepaard met toneel- en muziekstukken. Het blijkt dan dat het Engels duidelijk terrein gewonnen heeft. Er was toen sprake van een toenemende invloed van de Engelse cultuur en levenswijze op het leven van de hogere standen. Verder werden de verschillen tussen de seksen vrij expliciet verwoord. Een jongeman uit de elite moest bij voorkeur niet onvoorbereid het huwelijk ingaan en het was heel normaal dat hij in de jaren daarvoor ervaring opdeed, maar wel met de bedoeling een echtgenote uit eigen kring te kiezen. Die vrijheid gold niet voor die toekomstige echtgenotes en er was dus sprake van een dubbele seksuele moraal.
Bruiloften en andere familiegebeurtenissen
In de negentiende eeuw was er ook in de elite sprake van een relatief groot aantal korte huwelijken omdat partners op latere leeftijd huwden en/of vroegtijdig overleden. Toch vierden diverse echtparen hun zilveren bruiloft en enkele zelfs een gouden. Dat gold bijvoorbeeld voor Johannes ridder de van der Schueren (1798-1880) en Sophia van Bommel (1799-1880) in 1874. Jonkheer Carel Wesselman van Helmond (1859-1918) en jonkvrouw Anna de Jonge van Zwijnsbergen (1858-1955) vierden hun koperen bruiloft op het kasteel te Helmond met een diner, een feest gelardeerd met tableaus vivant, komische scènes en liederen en een bal. Het echtpaar De la Court-De Béthune werd bij hun dertigjarige huwelijksfeest door hun dochters Paulina van dertien en Claire van tien verblijd met een soort beurtzang in het Frans, vervaardigd in schoonschrift op met twee familiewapens versierd papier.
Ook bij andere bijzondere familiegebeurtenissen kregen ouders van hun kinderen gedichten, zowel van eigen hand als overgeschreven uit een voorbeeldboek. Deze gedichten schetsten een ideaalbeeld ten aanzien van huiselijkheid en gezinsleven dat aansloot bij de voorbeelden die de negentiende-eeuwers kregen aangereikt door de dichter Hendrik Tollens (1780-1856) en zijn collega’s. Ook binnen de adellijke families in het Noord-Brabant van die tijd lijkt er sprake te zijn geweest van een burgerlijk huiselijkheidsideaal.
Het is overigens de vraag in hoeverre het leven van ouders en kinderen overeenkwam met het geschetste ideaalbeeld. Jonkheer Joan de Jonge van Zwijnsbergen (1821-1881) kreeg al op jonge leeftijd te maken met de discrepantie tussen ideaal en werkelijkheid. Zijn moeder kreeg een verhouding, waarna een scheiding volgde tussen zijn ouders toen Joan nog maar negen jaar oud was.
Jonkheer Arnold de la Court (1875-1932) hield bij de zilveren bruiloft van zijn ouders in 1895 een toespraak waarin hij een redelijk realistisch beeld van zijn ouders en hun leven schetste en waarin hij zich conformeerde aan het ideaalbeeld en de praktijk uit die dagen. Het bestaan van mannen en vrouwen uit de hogeren kringen werd in sterke mate bepaald door het vigerende ‘gendercontract’. Dat was gebaseerd op het wezenlijk geachte onderscheid tussen man en vrouw, bestaande uit zowel lichamelijke als aangeboren geestelijke verschillen. Dat leidde in het leven van alledag tot een structurele segregatie in twee ‘seperate spheres’, zoals ook al bij de inleiding aangegeven. Arnold stelde in zijn gedicht dat de taak van een moeder van nature meer verborgen was, maar zeker niet minder eervol. Daarnaast toonde zijn moeder zich actief op het terrein dat wel door vrouwen betreden mocht worden, namelijk dat van de zorg voor armen en misdeelden. Moeder en vader hadden, zoals Arnold stelde, steeds één doel, namelijk “het vormen van brave kinderen van een christelijk huisgezin”.
Bronnen
Kuiper, Y., Adel in Friesland, 1780-1880, Groningen, 1993.
Montijn, I., Hoog geboren: 250 jaar adellijk leven in Nederland, Amsterdam, 2012.