Docent en schrijver
Na een jaar lagere school te Gilze ging Har Scheepens op achtjarige leeftijd naar het internaat St.-Louis te Oudenbosch. Hier doorliep hij de rest van de lagere school, de mulo en de kweekschool. Op 21 september 1931 kreeg hij een aanstelling aan de St.-Josephschool te Hillegom, waar hij ook ging wonen.
Inmiddels was hij begonnen aan zijn eerste roman, Grillig geld. Deze roman over Gilze en zijn bewoners stelt de gezagsverhoudingen binnen de dorpsgemeenschap in de periode 1900-1940 aan de kaak. Het werd hem door bepaalde personen niet in dank afgenomen, want hoewel de romanfiguren andere namen dragen, zijn toch verscheidene personen uit die tijd duidelijk herkenbaar. De zegen en de vloek van het geld vormen het grondthema. Een vooraanstaand criticus uit die dagen schreef naar aanleiding van het boek over Scheepens: "Een rasauteur. Zijn taal is uit rots gehouwen; stug, vaak tot op het verbetene af. Maar onder de rots schuilt een diepe bewogenheid."
In 1941 behaalde Scheepens de akte m.o.-Nederlands. Op 8 maart kreeg hij een benoeming als leraar Nederlands aan de Rijks-H.B.S. te Alkmaar. Hij vestigde zich in deze stad. Nu hij bevrijd was van studieperikelen kon hij zich volop aan zijn literaire werkzaamheden gaan wijden. Scheepens schreef heel snel. Kort achter elkaar verschenen Het gevecht met de duivel (1947), gesitueerd in een looiersdorp bij Tilburg, Godin (1949), waarin de hoofdpersoon, een Brabantse volksjongen met een uiterst gesloten, norse natuur, bezeten is van een mooi meisje, door hem als een heilige beschouwd; vervolgens, met een titel ontleend aan Jesaja 1:18, Rood als scharlaken (1950), over het leven van een Brabantse familie, en De haan kraait ten derde male (1952), waarvan de titel een zinspeling is op de verloochening van Christus door Petrus, die door drievoudig hanegekraai wordt aangekondigd.
Gerenommeerd cynisme
Intussen had Har Scheepens landelijke bekendheid gekregen, mede door de boekbesprekingen via de AVRO-radio van de literatuurcriticus dr P.H. Ritter Jr. Hij was in het fonds opgenomen van de gerenommeerde uitgever Nijgh en Van Ditmar. Ook bij onze zuiderburen bleef zijn letterkundig werk niet onopgemerkt. Voor De haan kraait ten derde male kreeg hij in 1952 de Groot-Kempische Cultuurprijs van de gemeente Hilvarenbeek. Anton van Duinkerken gaf namens de jury een toelichting op deze roman, die volgens hem getuigde van een forse religiositeit.
Op school ontpopte Scheepens zich als een begaafd docent en zijn liefde voor de letterkunde wist hij enthousiast over te brengen op zijn leerlingen. Omdat hij van mening was, dat goede studieboeken voor de Nederlandse taal- en letterkunde ontbraken, stelde hij, alleen of samen met zijn collega van het Murmelliusgymnasium, drs Max Teipe, een aantal schoolboeken samen voor verschillende vormen van onderwijs.
Waren zijn romans tot dan toe streekgebonden, in zijn volgende werken streefde hij er naar zijn horizon te verwijden. Dit bereikte hij ten volle in zijn roman Op zoek naar de bron (1954). Dit boek is opgezet als de autobiografie van een gymnasium-docent, die ogenschijnlijk een gewoon gezinsleven heeft geleid, met hoogte- noch dieptepunten. Deze memoires komen na de dood van de leraar in handen van diens zoon, die ondertussen zelf leraar is geworden. De zoon verbaast er zich over dat de vader zulk een portret van zichzelf kon tekenen, totaal in tegenstelling tot het beeld dat hij bij hem had achtergelaten.
Scherpe kritiek bleef dit boek niet bespaard. 'Pessimisme, zwartgalligheid en zelfontluistering schijnen in de mode te zijn", schreef het Eindhovens Dagblad. "Een van de meest openhartige, meest eerlijke zo men wil, maar ook meest cynische zelfontleders in onze huidige letteren (...), die reeds eerder de aandacht op zich vestigde door de haast meedogenloze manier, waarop hij de idylle in het leven tot haar ware gedaante wil herleiden." Maar Gerard Knuvelder noemde het boek in De Tijd een van de belangrijkste "niet-katholieke katholieke" romans van die dagen.
"Boekhouder van het leven"
De literatuur van Scheepens paste niet zo goed in de Brabantse traditie. In het dagblad De Stem waarschuwde de criticus W. van der Velde: "(...) dit gebrek aan stellingname ten opzichte van de godsdienst maakt deze roman tot gevaarlijke lectuur voor lezers die niet sterk in hun schoenen staan. Ook de vele onverbloemd neergeschreven erotische belevenissen kunnen beter niet onder ogen komen van jeugdige personen." Scheepens was katholiek opgevoed, maar in de loop der jaren was zijn geloof in de kerk en in God verdwenen. Hij had een duidelijk linkse signatuur. Hij kon pessimistisch zijn, maar tevens positief: hij geloofde in de onverwoestbare waarheden die de mensen, ondanks alles, in vrede met de wereld doen leven: liefde en vriendschap. Dit was ook het thema van de roman Lof der vriendschap uit 1957, volgens velen zijn best geslaagde werk.
In een artikel in de Haagse Post van 4 mei 1957 gaf Har Scheepens een uiteenzetting over de manier waarop zijn romans tot stand kwamen. "(...)ik heb een hekel aan idylle, maar ook aan degeneratie. De mens is goed noch slecht en voor die beide eigenschappen wil ik mijn ogen wijd open houden. Men zou de schrijver de boekhouder van het leven kunnen noemen." Voor zijn manuscripten gebruikte hij geen schrijfmachine, maar hij pende bladzijde voor bladzijde met een kroontjespen in schoonschrift neer.
Cynische levensgenieter
Het bleef bijna vijf jaar stil rond de romanschrijver, maar in 1961 liet hij weer van zich horen, met zijn grote roman Leeuwekop (1961), volgens een criticus een roman met een klassieke structuur. In het persoonlijke leven van Har Scheepens vonden grote veranderingen plaats. In 1963 verliet hij zijn echtgenote, bij wie hij zes kinderen gekregen had, en nam hij zijn intrek in Het vergulde Paard te Koedijk. Later betrok hij het oud burgemeestershuisje ernaast en noemde dit 't Veulentje. In Hillegom en Alkmaar had hij op school vele vrienden gemaakt. Met een van hen, Hermien Cornelissen, lerares lichamelijke opvoeding, trouwde hij in 1967. Met haar beleefde hij nog een aantal gelukkige jaren.
Har Scheepens was iemand die uitbundig van het leven genoot, maar hij kon ook erg cynisch zijn. Hoewel eens getypeerd als een lichtvoetige zoon van Brabant en een charmante persoonlijkheid, was hij een moeilijk mens voor zichzelf, en vaak ook voor zijn naaste omgeving.
Nog eenmaal liet hij van zich horen, met zijn roman Herfstige liefde uit 1975. Vier jaar later werd hij opgenomen in het Centraal Ziekenhuis te Alkmaar, waar hij kort nadien overleed.
Bronnen
Boekbesprekingen radio Kortrijk 1952; AVRO-radio 1952, 1954, 1957
Dagblad De Stem 1954, Rotterdams Nieuwsblad 1955, De Tijd 1955, Haagse Post 1957, De Nieuwe Gids 1962, Het Parool 1961, De Volkskrant 1962, De Haagsche Courant 1962
Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden, e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 2, Amsterdam/Meppel, 1994.