De Peellandse heksenjacht, in juni 1595 op gang gekomen in Cranendonck, werd in de loop van september het gesprek van de dag in dit deel van de Spaanse Nederlanden. De vaart waarmee Erasmus van Grevenbroeck de ‘heksen’ in zijn bescheiden heerlijkheden Mierlo en Lierop op de brandstapel bracht – vijftien vrouwen in niet meer dan twee weken tijd! – deed alarmbellen rinkelen. De overheid in Brussel kreeg verontrustende signalen binnen en kwam in actie.
Het principe van de waterproef is even merkwaardig als eenvoudig. De vervolgende partij bond een verdachte aan handen en voeten tot een strak pakketje en duwde die in een diepe waterplas. Bleef de veronderstelde heks drijven, dan was die inderdaad schuldig. Door middel van marteling hoefde alleen nog een bekentenis te worden afgedwongen, een karweitje waar de beul weinig moeite mee had. Maar zonk de verdachte, dan was dat het onweerlegbare blijk van onschuld.
Vaak wordt geredeneerd dat een verdachte die de proef moest ondergaan bij voorbaat kansloos was. Drijven leidde tot de dood door executie, zinken betekende dood door verdrinking. Maar dat laatste is een misverstand. Er zal risico zijn geweest, maar de verdachte was met een loshangend touw verbonden met de kant. Wie zonk werd haastig uit het water getrokken, van boeien ontdaan en terstond in vrijheid gesteld. In Asten overkwam het een man, in Lierop een jonge vrouw. De laatste kreeg als compensatie voor het doorstane leed zelfs een pot wijn aangeboden.
De waterproef werd dus serieus genomen als methode van waarheidsvinding. Ze moest uitsluitsel geven over schuld of onschuld, maar geen onschuldigen de dood injagen. Men beschouwde de proef als een signaal van een hogere macht, een godsoordeel. Hoe het precies werkte hoefde je niet te weten, al waren er ook wel geleerden die probeerden een onderbouwing te geven. Zo betoogde de Duitse arts en filosoof Scribonius in 1583 dat de duivel zich verplaatste in het lichaam van de heks en dat dit lichaam door de “duivelse lichtheid” niet meer onder water kon komen. Hoogleraren van de universiteit van Leiden verwezen al dit soort theorieën in 1594 in een advies aan het Hof van Holland naar het rijk der fabelen.
Toen Erasmus van Grevenbroeck zijn moordpartij achter de rug had en buurman Bernard van Merode (1570-1640) in Asten de fakkel overnam, kwamen de tegenkrachten op gang. De schepenen van Den Bosch kapittelden de heer van Asten over het hanteren van de waterproef. Waarop de verontwaardigde Van Merode antwoordde dat deze methode in heel het Heilige Roomse Rijk door de vorsten was goedgekeurd en al generaties lang werd toegepast. Enkele weken later kreeg hij een minder vrijblijvend schrijven in huis, nu van de Raad van Brabant. “De waterproef is zowel in het geestelijk als het wereldlijk recht verworpen als bijgeloof, ongewis en bedrieglijk”, luidde de inhoud. Kort daarna volgde via een regeringsplakkaat een algemeen verbod in heel het rijk.
De heer van Asten zal niet de enige zijn geweest die dit maar moeilijk kon accepteren. Ook onder de bevolking werd geloof gehecht aan de waterproef. In Mierlo drong Marie Baten er na haar arrestatie zelf op aan om haar de proef te laten doen. Ze was ervan overtuigd dat ze zou zinken en aldus alle kwaadsprekers de mond zou snoeren. Tot haar ontsteltenis bleef ze drijven. In de daaropvolgende verhoren bekende ze alles wat men van haar wilde horen.
Bronnen
Otten, J., Duivelskwartier. 1595: heksen heren en de dood in het vuur, Nijmegen, 2015.
Scribonius (Wilhelm Schreiber), Sendbrieff Von erkundigung und Prob der Zauberinnen durchs kalte Wasser (1583).