Je vindt de aflevering op Spotify, Soundcloud, Apple Podcasts, of Stitcher.
Podcast - Gepubliceerd op
Een schokgolf zoals de wereld die nog nooit gezien heeft trekt door Brabant vanwege het nieuws dat Jos Swanenberg Erfgoed Brabant per januari heeft verlaten om als onderzoeker bij het Meertens Instituut te gaan werken. Professor Jos Swanenberg, hoogleraar Diversiteit in Taal en Cultuur aan de Universiteit van Tilburg, was ook een goede collega bij Erfgoed Brabant en binnen de redactie van Brabantserfgoed.nl. Hij laat nogal een nalatenschap achter!
Je vindt de aflevering op Spotify, Soundcloud, Apple Podcasts, of Stitcher.
[Jazzmuziekje begint]
Robin: “Welkom bij de Brabants Erfgoed Podcast. Tegenover mij zit degene met misschien wel het platste Brabantse netwerk, iemand die zijn carrière heeft gewijd aan het bestuderen van waar mensen ‘melk’, ‘bakske’ en ‘buukpien’ zeggen en waar ‘Roome’, ‘bèkske’ en ‘bùikpèèn’. Hij is de mist geziene gast in deze podcast, zelfs in de allereerste aflevering! Het is meneer dialect zelf: Professor Jos Swanenberg, hoogleraar Diversiteit in Taal en Cultuur aan de Universiteit van Tilburg, maar ook een goede collega bij Erfgoed Brabant en binnen de redactie van Brabantserfgoed.nl. Een schokgolf zoals de wereld die nog nooit gezien heeft trekt door Brabant vanwege het nieuws dat hij ons per januari heeft verlaten om als onderzoeker bij het Meertens Instituut te gaan werken. Hij laat nogal een nalatenschap achter! Jos, wat moeten we nou?”
Jos: “[Gelach] Wat moeten we nou? Ja, gewoon doorgaan! Nee, zonder mij draait de wereld natuurlijk gewoon door, ook de wereld van Erfgoed Brabant.”
[Jazzmuziekje eindigt]
Robin: “Zelfs de Brabantse dialectwereld?”
Jos: “Zelfs de Brabantse dialectwereld draait gewoon door. Ik ben ook niet helemaal weg hé. Ik ga inderdaad naar het Meertens Instituut, dat klopt, maar ik blijf ook mijn drie dagen in Tilburg aan de universiteit verbonden. Dat is een bijzondere leerstoel van Erfgoed Brabant.”
Robin: “Ja, dat is waar. Maar we zullen je minder hier - we zitten in je eigen kantoor note bene - zien.”
Jos: “Ja, klopt.”
Robin: “Je werkte bij Erfgoed Brabant sinds het ontstaan van de stichting in 2009. Daarvoor was je al streektaalfunctionaris bij Stichting Het Brabants en dat was dan vanaf 2004, volgens mij. Hoe ben je ooit in het taal- en dialectonderzoek terecht gekomen?”
Jos: “Veel mensen denken dat dat komt omdat mijn vader een heel actieve dialectschrijver en dialectonderzoeker is geweest - en nog steeds is, trouwens - maar dat is niet zo. Ik heb Nederlands gestudeerd. Dat ging ik doen, aan de Universiteit van Utrecht, omdat ik graag Mediëvistiek, Middeleeuwse taal- en letterkunde, wilde gaan studeren, maar dat was toen een bovenbouwstudie en dan moest je eerst een propedeuse in een taal doen. Ik dacht: nou, dan doe ik Nederlands, lijkt me het makkelijkste. Ik zat daar een week of drie, vier en toen was ik eigenlijk al helemaal verkocht. Ik vond het ontzettend leuk. Veel leuker dan ik had verwacht. Dus ik heb die studie Nederlands afgemaakt. Ik was toen vooral geïnteresseerd in de taalkundige kant en iets minder in de letterkundige kant en ben van daaruit gaan zoeken naar een onderzoeksbaan en kwam terecht bij het Woordenboek van de Brabantse dialecten. Dat is een lexicografisch project, wij verzamelden daar dialectwoorden door middel van het versturen van vragenlijsten, bijvoorbeeld aan heemkundekringen. Zodoende zat ik ineens midden in het dialectonderzoek, terwijl ik me dat van tevoren helemaal niet bedacht had. Dat was gewoon een van een aantal sollicitaties die ik aan het proberen was.”
Robin: “Het lijkt inderdaad alsof het voorbestemd is, met zo’n vader, maar dan is het tegelijkertijd ook toevallig. Of misschien was het dan toch voorbestemd…”
[Gelach]
Jos: “Ja, precies.”
Robin: “Misschien is dat precies wat voorbestemd betekent, eigenlijk. Je begint dan in die Brabantse dialectwereld te komen. Hoe zag die er toen uit?”
Jos: “Wij werkten toen in het Erasmusgebouw in Nijmegen op de universiteitscampus. We waren gewoon vier mensen die aan ofwel het Limburgs, ofwel het Brabants werkten. Dat was echt met kaartenbakken en de eerste databases werken en dan uiteindelijk tot woordenboekafleveringen komen. Wij kwamen dus helemaal niet veel dat gebouw uit, maar we hadden wel al contact met de mensen die die vragenlijsten invulden omdat het nogal eens echte liefhebbers betrof en die gingen ons dan ook wel eens vragen stellen. Van: ‘ik schrijf het nu altijd met het streepje naar links, maar mensen zeggen dat het met het streepje naar rechts moet. Zeggen jullie er eens iets van!’”
Robin: “Vind er eens iets van!”
Jos: “Ja, vind daar eens iets van. Zo gingen wij van lieverlee ook steeds meer advies geven aan de mensen met wie we samenwerkten, die eigenlijk onze informanten waren, maar op een gegeven moment steeds meer ons vragen gingen stellen.”
Robin: “Het werd steeds meer tweerichtingsverkeer.”
Jos: “Ja, precies.”
Robin: “Dan zit je met je groepje onderzoekers in een ivoren toren. Dan komt stiekem toch steeds meer het veld - wat zijn dat, de werkgroepen, de dialectgroepen uit de verschillende dorpjes - bij je aankloppen.”
Jos: “Ja, zeker, klopt!”
Robin: “Hoe zit het met het grote publiek? Was het toen zo dat er mensen nog heel veel dialect spraken? Hoe werd dat gewaardeerd?”
J: “Ja, zeker, het was toen nog een stuk gewoner om dialect te spreken, als we het hebben over de jaren ‘90. Ik ben zelf ook wel opgegroeid in een generatie van mensen om mij heen die thuis dialect spraken. ik denk dat het vooral daarna een stuk minder is geworden. Ik had ook de indruk in die tijd dat mensen er nog niet zozeer mee bezig waren van: het staat op het punt van verdwijnen, dus we moeten het nu snel vastleggen. Dat is wel iets van alle tijden, hoor, die gedachte, maar die was niet zo urgent als dat hij tegenwoordig is.”
Robin: “We weten van het dialect dat er toch nu ook wel door een groter publiek op neer gekeken wordt. Was dat toen ook zo?”
Jos: “Ja, zeker. Nee, het is inderdaad lange tijd niet serieus genomen. Dat is nog steeds wel zo en dat was in die tijd ook al zo, dat klopt.”
Robin: “Het blijft een onderliggend probleem.”
Jos: “Dat blijft een onderliggend probleem. Die status, of dat prestige, dat is echt wel problematisch, want als je ergens goed voor wil zorgen als onderdeel van erfgoed, maar het heeft een reputatie van ‘het is eigenlijk niet veel waard’, dan zit je wel met een probleem.”
Robin: “Onderdeel van dat erfgoed is dan ook dat aspect van: het verdwijnt, dus we moeten het nog vastleggen.”
Jos: “Ja, zeker.”
Robin: “Waarbij dat vastleggen misschien ook wel iets heel ingewikkelds is voor een taal.”
Jos: “Ja, dat gebeurde bijna altijd op schrift, waardoor je bijvoorbeeld die lokale woordenboeken kunt publiceren. Terwijl je dat tegenwoordig veel liever op geluidsdrager zou willen doen. Dat wordt gelukkig ook wel gedaan. Daardoor hebben we in ieder geval wat meer van die uitspraak bewaard, want het lezen van woordenboeken met al die streepjes naar links en naar rechts, dat helpt niet echt om te begrijpen hoe het nou echt wordt uitgesproken.”
Robin: “Nee, ik noemde er een paar in mijn introductie en daar ben ik ook druk bezig geweest met accentjes en dan denk je: ‘ja, volgens mij zeg ik dit goed, maar ik weet het eigenlijk niet helemaal zeker’. Dat is natuurlijk een groot probleem. Als je mensen nog een, misschien twee, dingen mee mag geven, wat moeten ze dan weten over het Brabants?”
Jos: “Ze moeten in ieder geval weten dat het Brabants, in zijn vorm van allerlei verschillende lokale dialecten, in al die vormen echte talen zijn. Het zijn echte talen omdat het moedertalen kunnen zijn en ze over een volledige grammatica en woordenschat beschikken: je kunt er alles in zeggen wat je denkt of voelt. Het zijn alleen geen echte talen in de zin van de politieke, of beleidsmatige, keuze. In die zin zijn dialecten van een andere maatschappelijke status. Dat is een heel groot verschil. Als je gewoon kijkt naar hoeveel talen iemand kan spreken, bijvoorbeeld, dan moet je dialect als moedertaal zeker meetellen.”
Robin: “En dan is dat dus omdat je er alles in kan zeggen en het hele grammaticale apparaat bestaat, ook al ligt het misschien niet ergens vast in een boekje. Nouja, daar zijn mensen mee bezig.”
Jos: “Dat klopt. Met grammatica bedoel ik dan inderdaad dat je van huis uit al weet hoe die regels werken. Daar heb je zelf nooit bij stilgestaan: ‘oh, weet ik dat allemaal.’ Dat gaat gewoon vanzelf.”
Robin: “Ja precies, voor een deel leer je natuurlijk ook zo ‘gewoon Nederlands’, maar voor een deel leer je dat op school…”
Jos: “...Ja, maar dan gaat het vooral over de buitenkant. Ofwel om spelling, die regels moeten we echt leren: wanneer moet het nou met -dt en wanneer niet? En je leert hoe dat allemaal heet. Met zinsontleding en woordvormen enzo. Maar, dat wist je al lang, alleen dan ga je er ook namen aan geven…”
Robin: “Ja, je gebruikte het al lang. Dus in die zin zijn het echt talen. We hebben niet zo heel veel echte talen in Nederland. Officiële erkende, ik weet niet zo goed wat de juiste term is...”
Jos: “Ja, ‘officieel erkend’. We hebben een nationale taal, vanzelfsprekend, dat is nogal logisch. Die hebben we maar een. België heeft er natuurlijk twee, eigenlijk drie, want ook het Duits in een kleine regio. Dat geldt voor meerdere landen, maar Nederland is zo’n typisch land met een taal, die ook wel heel erg verbonden is aan onze nationale identiteit. Maar we hebben officieel nog meerdere talen. Een ervan is een Rijkstaal, dat is het Fries, dat weten de meeste mensen ook wel. Maar dat geldt dan weer alleen maar in die provincie, dus als je in Brabant woont dan merk je er verder eigenlijk niet zo gek veel van.”
Robin: “Nee, dat wil zeggen: als je daar bij de gemeente komt, moeten die in principe in het Fries kunnen antwoorden, of in de rechtbank.”
Jos: “Ja, als je daar om vraagt, dan zou de gemeente en de rechtbank, inderdaad, je in het Fries moeten kunnen te woord staan. Plus het heeft een onderwijsverplichting. Dat klinkt meteen heel zwaar, maar het is niet een hele zware verplichting. Er moet aandacht zijn voor het Fries in het basisonderwijs. En dan zijn er nog meer officiële talen, maar dat blijft een beetje beneden de radar denk ik, want dat geldt ook voor het Limburgs en Nedersaksisch. Ook dat zijn officiële streektalen. Die zitten een niveau lager qua erkenning, dus je hebt daar geen onderwijsverplichting…”
Robin: “...Omdat het geen Rijkstaal is?”
Jos: “Het is geen Rijkstaal. Je kunt ook niet naar de rechtbank en eisen dat je in het Roermonds te woord gestaan wordt, bijvoorbeeld, maar er zijn wel allerlei rechten. Je kunt bijvoorbeeld wel om financiële ondersteuning vragen van de provincie als je een lespakket voor het onderwijs zou willen ontwikkelen. Dat kan wel.”
Robin: “En het Brabants is dat niet?”
Jos: “Het Brabants is dat niet. Het gekke is dat het Limburgs het wel is in Nederland, maar niet in België. En dat er ook helemaal geen algemeen Limburgs is.”
Robin: “Nee dat leek me ook problematisch. Limburg is natuurlijk vrij extreme geografische provincie, zeg maar.”
Jos: “Dat is best lastig. Ja, met enorme dialectverschillen dientengevolge.”
Robin: “Ja precies. Dat is misschien net zo goed in het Brabants zo? Ik noemde net een paar voorbeeldjes van woorden die hetzelfde zijn, maar toch iets anders.”
Jos: “Ja dat klopt. Als je iemand in het Boxmeers of iemand in het Bergs van Bergen op Zoom, dan is het verschil best wel groot. Maar, we hebben wel een paar kenmerken die bijna universeel Brabants zijn. Dat is vaak reden voor taalkundigen om te zeggen: het is wel een groep verwante dialecten.”
Robin: “Wat zijn dat dan, bijvoorbeeld?”
Jos: “Bijvoorbeeld de tweede persoon. Dat is ‘jij’ of ‘jullie’. Het woord in het Brabants begint altijd met een -g. Het tweede aspect daaraan is dat wanneer je een vraagzin begint, bijvoorbeeld: ‘jij hebt’, wordt ‘gij het’ en in een vraagzin ‘heb jij?’ wordt ‘hedde gij?’. Dan zit er ineens dat stukje -de tussen.”
Robin: “Ja, net alsof er een andere persoonsvorm staat dan.”
Jos: “Ja, alsof je een persoonsvorm met twee onderwerpen hebt. Dat is heel vreemd. Of een andere vorm van de persoonsvorm, ik snap wat je bedoelt. Kan ook.”
Robin: “De persoonsvorm ziet er ineens anders uit, dat bedoel ik te zeggen.”
Jos: “Zeker. Je kan hem dus zelfs zonder ‘gij’ zeggen: ‘hedde et al geheurd?’ Daar zit geen ‘gij’ meer in, dus wat is dan het onderwerp van de zin? Best wel een vreemde vorm en die is nou typisch Brabants. Je hebt wel een paar van die aspecten die in vrijwel alle Brabantse dialecten zitten. Maar er is meer verschil dan overeenkomst.”
Robin: “Genoeg overeenkomsten om het een gemeenschappelijke groep te laten zijn, maar er zijn ook nog hele grote verschillen, dat is wel een hele ingewikkelde situatie. Ik snap ook op zich wel waarom dit geen taal is. Tegelijkertijd kan ik me niet voorstellen dat dit voor het Limburgs of het Nedersaksisch niet geldt.”
Jos: “Exact. Dat vind ik zelf een beetje vreemd. Ik vind het heel goed, hoor, dat het Limburgs beschermd wordt, maar dan zou ik zeggen: bescherm dan meteen alle dialecten in Nederland. Doe het voor iedereen hetzelfde of doe het voor niemand.”
Robin: “Dat was mijn vraag eigenlijk. Verdienen die Brabantse dialecten dan erkenning als officiële taal, volgens jou? Ja dus?”
Jos: “Ja, als we dialecten erkennen als officiële talen in andere gebieden in Nederland, dan zou je dat voor alle gebieden moeten doen. Dan zou je niet moeten gaan kijken naar: ‘ja, maar er zijn bepaalde taalkundige verschillen en daardoor lijken ze minder op het Nederlands’, want dat is toch altijd een beetje arbitrair. Net hoe je het bekijkt.”
Robin: “Ik kan me voorstellen dat het trekken van die grens intens ingewikkeld is, hoe wetenschappelijk je dat ook wil maken natuurlijk.”
Jos: “Klopt.”
Robin: “Ook omdat het talen zijn die gesproken worden en daardoor veranderen.”
Jos: “Zeker, en constant beïnvloed worden door het Nederlands. Dialecten zijn enorm aan het veranderen de afgelopen decennia. Dus wil je dan alleen de oorspronkelijke authentieke vormen beschermen? Hoe wil je dat doen? Dat kan in de praktijk helemaal niet.”
Robin: “Nee, dat lijkt me ingewikkeld. Wat is de toekomst van Brabantse dialecten? We hebben het nu over het verleden gehad. Gaan ze verdwijnen?”
Jos: “Ja dat is altijd een moeilijk onderwerp, Robin.”
Robin: “Ohjee.”
Jos: “Ja, wat is nou precies de toekomst? We kunnen er niet in kijken, in de toekomst, maar wat we nu aan ontwikkelingen zien, dat is wel duidelijk een vervlakking. Vooral de bijzondere woordenschat is aan het verdwijnen en die wordt vervangen door woorden uit het Nederlands. Op het gebied van de grammatica en de klanken blijft er nog wel het een en ander bewaard. Een logisch eindpunt van zo’n verandering zou zijn dat we overal in Nederland hetzelfde Nederlands gaan praten en volgens mij gaan we daar niet naartoe. Ik denk niet dat we over twintig jaar het verschil tussen een Groninger en een Middelburger niet meer zullen horen.”
Robin: “Dan zou dat misschien ook al lang gebeurd zijn.”
Jos: “Ja, dan had dat al lang gebeurd kunnen zijn, zeker. Als je kijkt naar: hoe handig is het om met zijn allen dezelfde taal te spreken? Waarom zijn we dat dan niet gewoon gaan doen? Die taal is nog steeds niet hetzelfde, maar we zijn natuurlijk wel onderling verstaanbaar. We kunnen iemand uit Groningen prima verstaan. Als het heel diep lokaal dialect wordt, dan wordt het wat moeilijker, ok, maar dat geldt voor die Brabantse dialecten ook wel.”
Robin: “Dan wordt het ondertiteld op de televisie.”
Jos: “Ja, precies. Dus ik denk dat er ook, om een of andere reden, een behoefte is aan die verschillen in onze taal. Die hebben iets te maken met waar je vandaan komt. Dat kan onbewust zijn, dat draag je gewoon met je mee: je weet dat je een zachte -g hebt want daar wordt je wel eens op aangesproken, maar die zachte -g gaat niet zomaar weg. En het kan ook meer bewust zijn. Dat zie je bijvoorbeeld heel duidelijk in jongerentaal. In jongerentaal zien we een enorme diversiteit. Er worden wekelijks nieuwe woorden bedacht door jongeren waarvan ouderen denken ‘wat is dat nou weer?’ en zodra ze het weten en ook kunnen gaan gebruiken is het alweer uit de mode, dus ze lopen altijd achter…”
Robin: “Arme ouderen.”
[gelach]
Jos: “Arme ouderen, ja. Daarin zie je die dialecten ook nog steeds een rol spelen. Dat vind ik natuurlijk enorm interessant. Dus wat is nou de toekomst van die dialecten? Nou, op het gebied van de woordenschat verliezen we heel veel. Dat gaat echt heel hard. Maar op het gebied van de klankkleur en de onderliggende grammatica denk ik dat Brabants nog wel lang mee gaat. Ik blijf dat ook graag ‘het Brabants’ noemen. Voor mij is Brabants niet alleen maar de groep lokale dialecten binnen de provincie, maar is het eigenlijk alle manieren van spreken die verbonden zijn met het gebied waar je vandaan komt. Dus ook Nederlands spreken met een herkenbaar Brabants accent vind ik Brabants.”
Robin: “Dat is dan minder een formele taal, maar, wat je zegt, herkenbaar als komend uit een bepaalde regio?”
Jos: “Ja, klopt.”
Robin: “De woordenschat die we verliezen is van - dan ga ik lekker stereotiep zijn - boerenwerktuigen, dat soort dingen?”
Jos: “Ja, nou ja, je noemde net als voorbeeld in je introductie ‘romme’ naast ‘melk’. ‘Melk’ is natuurlijk een heel gewoon woord, je kunt het dagelijks over melk hebben, maar toch is ‘romme’ heel snel aan het verdwijnen. Het wordt vervangen.”
Robin: “Ja, ik kende het niet tot ik het opzocht.”
Jos: “Dus ook in de gewone woordenschat is het al zover. En inderdaad, in die echte specifieke woordenschat van bijvoorbeeld het boerenbedrijf, is de woordenschat - met het instrumentarium van dat boerenbedrijf - al verdwenen. Dat moeten we echt gaan zoeken op een heemzolder en daar hoort een woordenboek bij.”
Robin: “Ja, de spullen zelf zijn daar ook verdwenen natuurlijk.”
Jos: “Ja die zijn daar ook naartoe verdwenen.”
Robin: “Soms is er dan misschien wel nog een nieuw dialectwoord voor de nieuwe tractor gekomen of zo.”
Jos: “Ja, af en toe kom je dat nog wel eens tegen. Soms zijn het ook woorden die als grap ontstaan. Ik moet meteen denken aan het Achterhoekse ‘huulbessem’ voor een stofzuiger. Die is als grap ontstaan maar die wordt wel steeds meer gebruikt. Dus er komen wel eens nieuwe dialectwoorden bij, maar die zijn niet heel groot in aantal.”
Robin: “Nee, dan zouden ze een aparte commissie moeten hebben, net als in Frankrijk, waar ze absoluut geen Engelse woorden in het Frans willen hebben en dan een Frans woord gaan gebruiken.”
Jos: “Ja, ja, bijvoorbeeld in die computertaal: alles in het Frans.”
Robin: “Exact. Dat zou je dan eigenlijk moeten hebben wil je dat voor elkaar krijgen.”
Jos: “Klopt, de ‘commissie puur-Brabantse taal’.”
Robin: “Die ga jij dan leiden, uiteindelijk, dat lijkt me logisch. Die gaat bedenken hoe we computer in het Brabants zeggen, bijvoorbeeld.”
Jos: “Ik ken wel iemand die noemt het ‘crompluter’, maar dat heeft een bepaalde reden.”
Robin: “Ok. We hadden het over de toekomst. Jij gaat, niet helemaal verdwijnen, natuurlijk gelukkig… Überhaupt, [gelach] maar ook niet uit de Brabantse dialectwereld. Wie moeten we dan in de gaten houden als de mensen die toch het stokje overnemen van je?”
Jos: “Nou, niet zozeer bij Erfgoed Brabant, hé, maar in het algemeen: mensen die nu met heel interessant werk bezig zijn op het gebied van dialecten en die jonger zijn dan ik - laat ik het even daarbij houden. Dan moet ik natuurlijk op de eerste plaats Kristel Doreleijers noemen, met wie ik heel intens samenwerk op de Universiteit van Tilburg…”
Robin: “...Ook te gast geweest in de podcast.”
Jos: “Ja, ook te gast geweest in de podcast inderdaad. Zij heeft een promotieproject aan de Universiteit van Tilburg dat gaat over de veranderingen in Brabantse grammatica, waarbij we ook zien dat die heel erg taai is, die grammatica. Dat die in het taalgebruik van jongeren in de regio van Eindhoven nog steeds gebruikt wordt in informele jongerentaal. Dat vind ik zelf enorm interessant. Daar zit een stukje toekomst voor het Brabants in. Met Yoïn van Spijk werk ik heel graag samen. Hij is actief in het gebied van de Langstraat en leidt daar een grote werkgroep die een groot gebied omvat: vanaf Drunen, Vlijmen tot aan Sprang-Capelle. De leden die hij weet te enthousiasmeren en het project dat hij in goede banen weet te leiden, dat is echt heel veelbelovend, dat vind ik heel mooi. Het gaat over woordenschat, maar ook over grammatica, dus ook daar worden de dialecten in brede zin onderzocht. Onlangs naar Friesland vertrokken - dat is voor Brabant misschien een beetje jammer - is Peter-Alexander Kerkhof. Die is opgegroeid in Wouw, weet ook veel van de Brabantse dialecten en is meer een historisch taalkundige…”
Robin: “...Ja, hij heeft ook voor Brabantserfgoed.nl geschreven en is in de podcast geweest. Wat dat betreft zitten we goed.”
Jos: “Zeker. Klopt, hoe kan dat? Hoe weet jij dat allemaal?”
[Gelach]
Robin: “Ja, raar hé? Hoe zou dat komen?”
Jos: “Dat is iemand die zeker enorm getalenteerd is, een van de beste historisch taalkundigen in Nederland is, denk ik, en altijd een oog heeft voor dialectvariatie. Omdat onze dialecten nog veel van de wording van de Nederlandse taal kunnen laten zien.”
Robin: “Top, mensen om in de gaten te houden.”
Jos: “Ja, zeker.”
Robin: “Als je zelf terugkijkt, wat is dan het erfgoed wat jij achterlaat?”
Jos: “Ehm, ja, het erfgoed dat ik achterlaat… Dat zou ik op verschillende manieren kunnen beantwoorden, maar het belangrijkste vind ik denk ik de vele contacten die ik met mensen heb gekregen en heb kunnen onderhouden. Zeg maar het netwerk. Al die mensen die voor hun dorp of hun stad of hun streek met dialecten bezig zijn op allerlei verschillende manieren, die hebben me enorm geïnspireerd en dat vind ik eigenlijk het belangrijkste. Ik hoop dat die vooral ook goed actief blijven en ook jongere collega’s vinden die hun werk weer willen voortzetten.”
Robin: “Ja, dat dat blijft bestaan eigenlijk. Die netwerken. Eigenlijk ook waarmee we begonnen en wat je de Brabantse dialectwereld ingezogen heeft, om het even zo te zeggen.”
Jos: “Ja, klopt. Ja, ik was toen bezig met het registreren van dialectwoorden in een databank, maar dat doe je samen met al die mensen. Dat halen én brengen van informatie, dat heb ik altijd interessant gevonden.”
Robin: “Hopelijk blijft dat inderdaad voortleven. En zoals gezegd: je verdwijnt niet helemaal. Dat is heel fijn om te weten. Superbedankt en heel veel succes ook bij het Meertens Instituut ook nu.”
Jos: “Ja dankjewel!”
[Jazzmuziekje begint]
Robin: “Achtergronden bij deze aflevering vind je op de afleveringspagina op Brabantserfgoed.nl/podcast. Daar vind je ook alle andere afleveringen van de Brabants Erfgoed Podcast, net als op je favoriete podcastplatform. Vergeet ons daar dus niet toe te voegen en je krijgt de volgende aflevering vanzelf in je feed! En als je deze podcast nu de moeite waard vindt, laat dan meteen even een review achter! Wil je op de hoogte blijven van al het nieuws dat op Brabantserfgoed.nl verschijnt? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief via Brabantserfgoed.nl/nieuwsbrief.”
[Jazzmuziekje eindigt]