Collectie-item

Instelling/bron: Natuurhistorisch en Volkenkundig Museum Oudenbosch

Deze pot met blikken deksel met daarin een gedroogde nootmuskaatvrucht, vormt onderdeel van de schoolverzameling van het Koloniaal instituut en is afkomstig van de Mariaschool RK uit Oudenbosch. Op het etiket staat: 'wanneer de noot met de foelie zichtbaar wordt, moet de vrucht geoogst worden'. De vruchten van de muskaatboom leveren twee verschillende specerijen: nootmuskaat en foelie. De twee kruiden lijken wat smaak betreft op elkaar, maar volgens de fijnproevers is foelie nóg delicater. Foelie komt van het omhulsel van de muskaatnoot, de pit van de vrucht.

Nootmuskaat was in die tijd een zeer gewild handelsproduct en werd na het doppen gekalkt tegen insectenvraat. Het werd vooral gebruikt in de keuken voor het kruiden van groenten en in o.a. speculaas. In de zeventiende eeuw kreeg de VOC monopolie op het verhandelen van deze specerij, die toen alleen nog op de Banda-eilanden verbouwd werd.

Om de bekendheid van de koloniën groter te maken in Nederland, werd door het Koloniaal Instituut vanaf 1892 zogenaamde schoolverzamelingen verspreid in Nederland.

De schoolverzameling bestond uit een kist met daarin voornamelijk landbouwproducten uit Nederlands-Indië (en enkele uit Suriname). De grondstoffen waren verpakt in pillendoosjes. Daarnaast waren er ook flesjes met vloeistoffen en diverse bewerkte producten zoals Java-jute, kokosweefgaren, rubber en verschillende gedroogde vruchten en bladeren.

Deze schoolverzamelingen moesten Indië tastbaarder en aanschouwelijker maken vooral in het lager onderwijs. Eind 1910 waren er al elfhonderd schoolverzamelingen verzonden. Vijf jaar later beschikten eenentwintighonderd scholen in Nederland over dergelijke collecties.

De inhoud van de doosjes brengt je met enige verbeelding naar Nederlands-Indië; het rijke assortiment prikkelt bovenal de leergierigheid. Specerijen, noten, kapok, zaden, pepers, varenpluis, rijstsoorten, hars, mineralen, er zit een grote variëteit in de doosjes die die leerlingen konden aanraken, voelen, ruiken en bewonderen. Een mooi voorbeeld van echt aanschouwelijk onderwijs.

Over kratok-bonen weten we dat ze rauw giftig zijn en gekookt zeer voedzaam. Cacoa-schillen werden fijngemalen en als 'chocolade-vervalsching' gebruikt. Varenpluis afkomstig van de stam van de boomvaren is een goed bloedstelpend middel. Kapok is vulmateriaal voor kussens en zwemvesten. En copra is gedroogd kiemwit van de klapper (cocos nucifera) dat werd gebruikt bij de bereiding van plantenboter (kokosvet). Witte kleefrijst 'ketan' (oryza glutinosa) bij bereiding van gebak en aardnoten of Curaçaose amandelen bij het maken van spijsolie (toen Delftsche slaolie).

Tegenwoordig hebben veel producten andere namen. Het bruine glimmende materiaal, gewonnen als harsachtige afscheidingsproduct van de kleine lakschildluis (coccus lacca), een boomluis, dat vele toepassingen kende en nog kent. Het werd onder meer gebruikt voor het vervaardigen van lakzegels, als afdichtingsmiddel in de houtbewerking en voedingsnijverheid, bij het maken van hoeden en watervaste inkten en als isolatielaagje voor koperdraad van transformatoren en smoorspoelen. Ook zat het in 78-toerenplaten. Het wordt nog steeds gebruikt in politoer en als basis voor de waslaag die op citroenen gespoten wordt en in de farmaceutische industrie en wordt op etiketten tegenwoordig aangeduid als E904, een glansmiddel. Beter bekend als: schellak.