Liempde en ‘het kleineboerenvraagstuk’

Een spraakmakend onderzoek van het Rijkslandbouwconsulentschap (1952)

Jan van de Braak met de melkwagen zoals die tot 1962 zijn rond in Liempde deed. Van 1962 tot 30 april 1979 zouden de melkbussen met de tractor opgehaald worden. (Foto: Collectie Erfgoedvereniging Kèk Liemt)

Jan van de Braak met de melkwagen zoals die tot 1962 zijn rond in Liempde deed. Van 1962 tot 30 april 1979 zouden de melkbussen met de tractor opgehaald worden. (Foto: Collectie Erfgoedvereniging Kèk Liemt)

Alle rechten voorbehouden

Wie tegenwoordig in Liempde komt ziet een prachtig authentiek Brabants dorp, waar het verleden en het heden prima samengaan. Veel fietsers en wandelaars genieten van de typisch Middeleeuwse kransakkerstructuur, de diverse “Frankische driehoeken” waar de Liempdse straten in kenmerkende stervorm bij elkaar komen, de vele historische boerderijen, het Groot Duijfhuis met Duiventoren, het oude dorpshart en natuurlijk de bolle akkers die hier nog in volle glorie het dorp als een zandloper omklemmen.

Rijkslandbouwconsulentschappen

De rijkdom die we nu zien, is van recente tijd. Tot de zestiger jaren in de vorige eeuw was Liempde een geïsoleerde agrarische gemeenschap met typische kenmerken. Een gemeenschap waar naast de middenstand vooral veel keuterboertjes in hun onderhoud voorzagen door als nevenverdienste klompen te maken. De katholieke gezinnen waren doorgaans groot, waardoor steeds meer versnippering van eigendom plaatsvond. Het kleineboerenvraagstuk speelde hier volop, zoals overal op de arme Brabantse zandgronden, en werd na de Tweede Wereldoorlog steeds manifester. Het resulteerde erin dat het Rijk in 1952 besloot dit vraagstuk grondig te laten onderzoeken. Rijkslandbouwconsulentschappen in het hele land kregen de opdracht om ook met aanbevelingen te komen. Logisch, want deze waren opgericht om de landbouw in Nederland in beeld te brengen en via onderzoek en voorlichting de sector vooruit te helpen. Het consulentschap in Eindhoven was het meest voortvarend bij het oppakken van deze taak.

Daan van de Sande boort omstreeks 1960 nog handmatig een klomp uit in de klompenmakerij van Piet van de Wiel aan de Hamsestraat. (Foto: Collectie Erfgoedvereniging Kèk Liemt)

Daan van de Sande boort omstreeks 1960 nog handmatig een klomp uit in de klompenmakerij van Piet van de Wiel aan de Hamsestraat. (Foto: Collectie Erfgoedvereniging Kèk Liemt)

Alle rechten voorbehouden

De geselecteerde gemeenten lagen verspreid over het consulentschap Eindhoven. Elke subregio was op deze manier vertegenwoordigd in het onderzoek. Het onderzoek in Liempde was als eerste gereed, Riethoven en Milheeze volgden later. De bevindingen waren in grote lijnen steeds hetzelfde. Liempde kreeg echter als eerste onderzoeksobject ongevraagd de volle (landelijke) aandacht op zich gevestigd, wat tot nogal wat commotie in het dorp leidde.

De voorpagina van het rapport "De landbouw in Liempde op de tweesprong" (Bron: 1952, Rijkslandbouwconsulentschap)

De voorpagina van het rapport "De landbouw in Liempde op de tweesprong". (Bron: 1952, Rijkslandbouwconsulentschap)

Alle rechten voorbehouden

Een verbluffend rapport

De bevindingen van het rapport “De landbouw in Liempde op de tweesprong” logen er niet om. De Volkskrant schreef op 5 januari 1953 zelfs dat het resultaat “verbluffend” was. En de Liempdenaren? Die leken het geschetste beeld te nuanceren en waren er in het algemeen niet blij mee dat hun geliefde dorp in hun ogen te kijk gezet werd.

De nadruk in het onderzoek lag op zaken als de bedrijfsvoering, arbeidsbezetting en verkaveling per bedrijf. Een schat aan concrete en gedetailleerde informatie kwam beschikbaar. Het totaalbeeld was dat het toekomstperspectief voor veel Liempdse agrariërs somber was. Volgens de onderzoekers hielden zij vooral ten aanzien van de bedrijfsvoering veel te veel vast aan traditie. Het kleine, meestal gemengde bedrijf kopieerde klakkeloos de bedrijfsvoering van grotere bedrijven met als gevolg een versnippering van activiteiten die bovenal ten koste van de rationalisatie van de bedrijfsvoering ging. Er mocht geen misverstand over bestaan dat de meeste bedrijven in Liempde sowieso van een te beperkte omvang waren. Van de in totaal 195 bedrijven met minstens één hectare cultuurgrond kwamen 39 bedrijven niet boven drie hectaren uit. Nog eens achtereenvolgens 67 en 70 bedrijven bleven hangen op respectievelijk drie tot zes hectaren en zes tot negen hectaren.

Mimi de Rooy komt omstreeks 1952 net aangelopen bij het wassen van het melkgerei door Grarda Leyten (rechts op foto). (Foto: Collectie Erfgoedvereniging Kèk Liemt)

Mimi de Rooy komt omstreeks 1952 net aangelopen bij het wassen van het melkgerei door Grarda Leyten (rechts op foto). (Foto: Collectie Erfgoedvereniging Kèk Liemt)

Alle rechten voorbehouden

Op veel gebieden liepen de Liempdse boeren hopeloos achter. Aangezien de melkveehouderij in de loop van de jaren sterk aan betekenis gewonnen had ten koste van andere verdiensten vonden de opstellers van het rapport het onbegrijpelijk dat de melkveehouders in Liempde zo weinig deelnamen aan de melkcontrole. Terwijl over heel Nederland meer dan 50 procent van de koeien op melkproductie en –kwaliteit gecontroleerd werd, bleef Liempde op 28 procent steken. Gericht fokken bleef dus ook achter. Niet vreemd dus dat een gemiddelde Nederlandse koe in één jaar tijd 129 gulden méér aan melk opbracht dan een gemiddelde Liempdse koe.

Ook met de verkaveling van de boerengronden was het in Liempde slecht gesteld. In de categorie bedrijven van 3 -<6 hectaren had slechts vier procent van alle bedrijven de percelen aaneengesloten liggen. Verder bestond 39 procent uit twee tot vijf kavels, 35 procent uit zes tot negen kavels en 22 procent uit 10 of meer kavels. De gemiddelde oppervlakte per kavel bedroeg 69 aren. Bij de iets grotere bedrijven bedroegen deze percentages respectievelijk 5, 18, 45 en 34 procent, met een gemiddelde oppervlakte van 93 aren. Als we dan ook nog eens bedenken dat er bij elk kavel relatief veel grond verloren ging door kanten, wegen, sloten en bomen, dan is duidelijk dat de situatie verre van ideaal was om efficiënt te boeren. Daarbovenop kwam nog eens dat uit onderzoek bleek dat met name ver van de boerderij gelegen en vaak gehooide graskavels zeer slecht bemest werden. Het rendement was natuurlijk navenant.

Ook het op grote schaal ontbreken van bijvoorbeeld hooiruiters, groenvoedersilo’s, effectieve veevoeding, kunstmatige inseminatie, grondonderzoek en werktuigenkapitaal verontrustte de onderzoekers. Ten aanzien van dit laatste punt werd dringend een werktuigencoöperatie aanbevolen. Een coöperatie die er nooit zou komen.

Verder werden voor de kleinste bedrijven serieuze accentverschuivingen richting tuinbouw, kippen- of varkenshouderij dringend aanbevolen. Met name prestigeoverwegingen en het ontbreken van kennis van zaken zouden er debet aan zijn dat veel keuterboertjes zich teveel op het bezit van een (duur) paard en enkele koeien oriënteerden. Ze zaten op een heilloze weg, zo betoogde het consulentschap. Want alleen intensivering en rationalisatie van de bedrijfsvoering, gecombineerd met het afstoten van arbeidskrachten boden de kleine agrariër in de toekomst een kans.

Bet van de Laar schept water achter haar huis in Hezelaar. (Foto: Collectie Erfgoedvereniging Kèk Liemt)

Bet van de Laar schept water achter haar huis in Hezelaar. (Foto: Collectie Erfgoedvereniging Kèk Liemt)

Alle rechten voorbehouden

Alarmerende conclusies

In het algemeen kwamen de conclusies hard en alarmerend over, hoewel er toch ook nog genoeg mensen te vinden waren die dachten dat het zo’n vaart niet zou lopen. Voor de boer die er niet over peinsde zijn bedrijf op te geven, werden drie slotbevindingen door de onderzoeksgroep opgesteld: 1. Op de kleinste bedrijven beneden vier hectaren zou de boer in geen geval buiten nevenverdiensten kunnen. 2. In de categorie bedrijven van vier tot zeven hectaren kon een boer eventueel met hulp van zijn vrouw volledig emplooi vinden. De zoon/opvolger zou echter voor zijn opleiding elders aan de slag moeten. Vanuit economisch standpunt gezien stond het buiten kijf dat hij niet op het bedrijf te werk gesteld kon worden. 3. Voor bedrijven boven zeven hectaren zag de toekomst er iets zonniger uit. Zij zouden werkgelegenheid kunnen bieden aan zowel vader als één zoon. Meerdere zonen aan het werk houden werd ten zeerste afgeraden.

Het was duidelijk dat het harde maar correcte rapport er bewust op aanstuurde om veel beoogde bedrijfsopvolgers een kansloze illusie te ontnemen. Dit vanwege het algemeen belang, maar ook om hen persoonlijk toekomstige teleurstellingen te besparen. Daarbij bleek uit de enquêtegegevens dat per bedrijf gemiddeld bijna zes monden gevoed moesten worden. Veel jongeren konden het best hardhandig met de neus op de feiten gedrukt worden ten aanzien van een toekomst in de landbouw, lijkt de conclusie van het consulentschap.

Het viel volgens de onderzoekers te betreuren dat in Liempde vrijwel niemand, een enkele uitzondering daargelaten, na de lagere school voor een vervolgstudie koos die niet aansloot bij het familiebedrijf. Onherroepelijk zouden daarom veel Liempdse jongeren de maatschappij in moeten als ongeschoolde arbeiders. In economisch slechte tijden zouden zij als eerst op straat komen te staan.

De voorpagina van "Het Huisgezin" van 7 januari 1953. (Bron: Collectie Peter van de Wiel)

De voorpagina van "Het Huisgezin" van 7 januari 1953. (Bron: Collectie Peter van de Wiel)

Alle rechten voorbehouden

De impact bij Liempdenaren

Het zal geen verbazing wekken dat de strekking van het rapport bij veel Liempdse gezinnen insloeg als een bom. Vooral krantenkoppen in Het Huisgezin, de voorloper van het Brabants Dagblad, van 7 januari 1953 en in de Volkskrant van 5 januari zorgden voor grote plaatselijke commotie. Verschillende Liempdenaren hadden het gevoel als een achterlijk dorp te kijk gezet te zijn. En dat dreigde contraproductief uit te pakken.

Geschrokken door de tamelijk felle reacties koos het Rijkslandbouwconsulentschap voor een publieke nuancering van de conclusies. De toon was echter gezet en het doel (het in gang zetten van een bewustwordingsproces) leek bereikt. Hoewel veel gezinnen dagelijks aan den lijve de relatieve armoede ondervonden, werden zij door middel van dit rapport pas voor het eerst geconfronteerd met een coherent, tamelijk uitputtend toekomstbeeld dat in feite niets te wensen overliet.

Op 16 januari 1953 was de zaal in het parochiehuis van Liempde tot de nok gevuld toen landbouwconsulenten ir. Alfons Crijns (1920-2011) en ir. Pierre Lardinois (1924-1987), de latere minister van landbouw, met hun assistenten het rapport toe kwamen lichten. Burgemeester Laurijsens en een vertegenwoordiging van het bestuur van de Noordbrabantse Christelijke Boerenbond waren uiteraard ook aanwezig. Aan het begin van de avond werd er op gehamerd het hoofd koel te houden. Niet dit simpele verzoek, maar waarschijnlijk de hele ambiance met vooral de imponerende en zware delegatie op het podium weerhield de meeste boeren van echt vuurwerk. Uiteraard hielp ook dat de sprekers zich inhielden.

De voorpagina van "de Volkskrant" van 5 januari 1953. (Bron: Collectie Peter van de Wiel)

De voorpagina van "de Volkskrant" van 5 januari 1953. (Bron: Collectie Peter van de Wiel)

Alle rechten voorbehouden

De nasleep van het rapport

De wereld veranderde snel en Liempde veranderde na het spraakmakende onderzoek langzaam mee. Berusting en onwetendheid leek nog een tijd een verlammende invloed op veel keuterboeren te hebben. Een minderheid kwam na het rapport in actie en oriënteerde zich op bestaansmogelijkheden buiten de sector. Vijf jaar na het opzienbarende rapport, in 1958, waren pas zestien van de boerenbedrijven met meer dan 3 hectaren grond beëindigd. Weer zes jaar later bestonden van de 194 boerenbedrijven uit 1952 er nog steeds 149. Waarvan 46 bedrijfjes nog steeds onder de categorie 1-<5 vielen.

Er waren belangrijke(re) beslismomenten om te stoppen in de drie decennia die volgden. Dat gold voor de gedwongen overschakeling van bussenmelk naar diepkoelmelk in 1979 (twintig van de veertig melkveehouders stopten in dat jaar). Maar ook de invoering van de superheffing over geleverde melk boven het melkquotum van een bedrijf in 1984 die, samen met de Interimwet Veehouderij, de nekslag voor een groepje wat grotere bedrijven werd.

Op dit moment kun je moeilijk nog van Liempde als een agrarisch dorp praten. Het aantal agrarische bedrijven is op de vingers van twee handen te tellen en daalt nog steeds. Burgers en buitenlui hebben het karakter van het dorp definitief veranderd. Gelukkig is dat niet ten koste van het karakter van het dorp en de omgeving gegaan. Het is nog steeds de moeite van een bezoek meer dan waard.

 

Bronnen

“Streekonderzoek onthult verouderde toestanden in landbouwbedrijf. Welvaartsplan van Ir Crijns”, in: de Volkskrant (5 januari 1953), 2.

“Afgelegen Liempde moet uit isolement”, in: de Volkskrant (5 januari 1953), 2.

“Een dorp op de tweesprong. In Liempde is achterstand op de landbouwbedrijven”, in: Het Huisgezin (7 januari 1953).

“Het streekonderzoek in Liempde. Wacht u voor verkeerde conclusies”, in: Het Huisgezin (12 januari 1953).

“Landbouw in Liempde op tweesprong”, in: Het Huisgezin (19 januari 1953).

Wiel, P, Het Boerenleven in Liempde in de Twintigste Eeuw, Liempde, 1999.

Notulenboek algemene ledenvergaderingen Boerenbond Liempde, 1947 t/m 1964.

Notulenboek bestuursvergaderingen van de Boerenbond Liempde, 1945 t/m 1955.