Tini van den Elshout over de Watersnoodramp van 1953

De Oosterhoutseweg in Raamsdonksveer (Foto: Watersnoodmuseum, 1953)

De Oosterhoutseweg in Raamsdonksveer (Foto: Watersnoodmuseum, 1953)

Tini van den Elshout vertelt hoe zijn familie de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 is doorgekomen.

De volgende getuigenis komt uit een reeks getuigenissen over de Watersnoodramp, verzameld en opgetekend door Janny Lock tussen 1999 en 2003. Janny Lock heeft als kind de Watersnoodramp in 1953 meegemaakt en is opgegroeid in een geschenkwoning. Deze geschenkwoningen waren prefabwoningen die door het Rode Kruis en verschillende buitenlandse overheden waren geschonken als noodhulp. De getuigenissen zijn het resultaat van gesprekken tussen Janny Lock en verschillende bewoners van de geschenkwoningen.

"Zaterdag 31 januari 1953. Om twaalf uur ging de ambachtsschool in Geertruidenberg uit. Ik was vrij tot maandagmorgen acht uur, maar moest eerst een visvergunning gaan halen op het gemeentehuis in Geertruidenberg. Het waaide toen al een paar dagen hard en toen ik uit het gemeentehuis kwam, leek het nog harder te waaien. Op de fiets onderweg naar huis dacht ik: 'Na het eten vlug wat aanmaakhout hakken, zorgen dat er genoeg petroleum en kranten zijn en wel voor een dag of 3 à 4, zodat ons Ma de kachel aan kan maken. Daarna de binnenkooi van de kippen schoonmaken. Als ik dat voor half vier klaar heb mag ik misschien mee gaan wurpzakken' (wurpzakken is vissen met een werpnet).

Ons Pa, Nelis van den Elshout, wilde om half vier gaan vissen met z'n maat Koos Peek. Ik mocht die dag niet roeien, het waaide te hard en ik had de boot niet op z'n plaats kunnen houden. Koos Peek kon dat wel. Het leek alsof hij maar wat zat te lepelen, maar de kont van de boot bleef precies op z'n plaats. Wind en stroom dat maakt niks uit, de kont bleef op z'n plaats. Op het Sandoel aangekomen waaide het zo hard dat ik op de trappers van m'n fiets moest gaan staan en toen kwam ik nog niet eens stapvoets vooruit. 's Avonds maakte ik m'n huiswerk en we zijn tamelijk vroeg gaan slapen.

Op 'n gegeven moment werden m'n ouders gewekt door de voorburen die riepen: 'Nelis, kom eruit want het water loopt door de straat!'. Ons Pa vroeg aan ons Ma: 'Cor, hoe laat is het?'. Ma sliep aan de voorkant in de bedstee, en had een stoel met een wekker en zei: 'Ongeveer half twee'. Pa zei: 'Dat kan niet als er nu water door de straat loopt. Staat de wekker niet stil? Het moet later zijn'. Ma luisterde aan de wekker of hij liep, en zei: 'Nelis, hij loopt en is bij de tijd'. Nelis vloog omhoog en zei: 'Dan met een rotgang eruit want dan krijgen we nog veel water'. Onze steeg had maar vier huizen, en de bewoners daarvan hebben de steeg met zandzakken zo'n 70 - 80 cm gekramd (krammen is afsluiten voor water). Terwijl men daar mee bezig was kwam Koos Peek kijken hoe het bij ons thuis gesteld was. Ons Ma had de kinderen uit bed gehaald en laten aankleden en de waardevolle spullen klaargezet.

Twee mannen in een ingestort huis aan de Sandoel in Raamsdonksveer (Foto: Watersnoodmuseum, 1953)

Twee mannen in een ingestort huis aan de Sandoel in Raamsdonksveer (Foto: Watersnoodmuseum, 1953)

De ouders van ons Pa woonden samen met z'n zus in de Koningstraat, maar Opa en Opoe waren beide ongeveer 78 jaar oud en alletwee slecht ter been. Pa, Ma en Koos Peek hebben de situatie besproken. Ze besloten dat Pa naar z'n ouders in de Koningstraat zou gaan kijken en indien nodig daar helpen. Koos zou bij ons in huis blijven, en ons helpen de spullen naar boven doen en wat verder nodig was. Met de lieslaarzen aan en op de fiets is Pa naar de Koningstraat gegaan. Hoe het daar was en onderweg weet ik niet meer, naar ik meen liep er toen al water de Koningstraat in. Hij heeft meteen de voor- en achterdeur met zandzakken aan de buitenkant gekramd en voor de zijdeur zandzakken klaargezet. Tegelijkertijd hebben Opa en tante Jo m'n Opoe op de zolder van het huis geïnstalleerd en hebben ook eten, drinken, petroleumstel en olie en huisraad naar boven gedaan. Mijn grootouders hadden geen elektrisch licht in huis en alles moest met petroleumlampen en stallantarens met kaarsen gebeuren. Opa had twee geiten in de varkensschuur en die heeft Pa in de bijkeuken gezet en ook het nodige hooi.

Daar was hij zo goed als mee klaar toen het water zo hoog was gekomen dat het door de zijdeur naar binnen kwam. Toen heeft Pa aan de buitenkant de zijdeur met de klaargezette zandzakken gekramd en is door het keukenraam naar binnen gegaan. Het water kwam buiten steeds hoger en toen hebben Opa, tante Jo en Pa ook het beddengoed met de strozakken naar boven gedaan. De kachel op de tafel, en voor de rest zoveel mogelijk naar boven. Tussen 6 en 7 uur kwam er plots veel water in de bijkeuken. Nu bleek achter wat weggezette dozen met kachelhout en dergelijke dingen 'n oud varkensgat in de bijkeuken te zitten, dat van binnenuit niet meer af te stoppen was, vanwege plaats en materiaalgebrek. En van buitenaf al helemaal niet. Door de grote haast en consternatie was men dit gat helemaal vergeten. Toen moesten alsnog over 'n steile houten leer en door 'n smal en klein zoldergat de geiten naar het zoldertje van de bijkeuken.

Dat is vlugger geschreven dan gedaan. Pa in z'n lieslaarzen en Opa tot z'n knieën in het water, hebben ze eerst de kleinste geit met veel moeite naar boven gekregen. De tweede geit was een grote melkgeit, en die was niet zomaar in de armen of aan z'n poten over die leer naar boven te krijgen. Toen zei Pa tegen Opa: 'Ik pak de geit bij de halsband en met m'n hand over de schouder de geit op m'n rug, klim de leer op en U moet ons beide naar boven duwen'. De geit spartelde zo erg dat het niet lukte. Na een paar keer proberen zei Opa: 'Nelis stop er maar mee, dan moet 'ie maar verzuipen'. Maar Pa wou het nog een keer proberen. Hij heeft de geit bij de halsband omhoog getild waardoor de geit geen adem meer kreeg en toen de geit half gestikt was en niet meer spartelde, hebben ze hem toch naar boven gekregen. Op het zoldertje moesten Pa en de geit bijkomen. Pa doodmoe, de geit bijna gestikt.

Bij ons thuis was er weinig bijzonders gebeurd. Wel hebben we alles uit de kelder naar boven gebracht. Ook mondvoorraad en drinkwater hebben we naar boven gebracht. Om ongeveer acht uur hebben we gegeten. Onder het eten vertelde Koos Peek dat zijn echte achternaam Van Strien was. Dat wisten wij niet. Toen het licht werd, zagen we ook dat het water achter het huis vanuit de polder steeg en ons huis naderde. De moestuin stond al bijna blank. Het dichtst bij het huis stond de kippenkooi, deze stond op palen ca 70 cm hoog. Met 'n schuif en 'n trapje naar de buitenren. Het schuifje stond altijd open, dus die eigenwijze kippen liepen allemaal buiten. Het water steeg maar de beesten hadden het benul niet om de binnenkooi in te gaan. Samen met m'n broer Henk hebben we de kippen in het water moeten vangen en in de binnenkooi opgesloten.

Een tijd later mocht ik op straat gaan kijken, en ik kon met laarzen aan tot aan het café van Tinus Berende lopen. Daar stond 'n groepje mensen te kijken en daar ben ik bij gaan staan. Ongeveer halftwaalf kwamen over die dijk twee mensen naar ons toe. Ik zag al vlug dat een van de twee mensen ons Pa was. De pet met 'n das om de kop vastgebonden, de lieslaarzen aan en 'n stok van 'n meter of 3 in z'n handen. Met die stok peilde hij de gaten in de dijk af, om te zien of ze er door konden lopen. Wie de tweede man geweest is weet ik niet meer. Bij ons gekomen vertelden ze wat ze onderweg gezien hadden, en ook dat het huis van bakker Dubbeldam aan de linkerkant was ingezakt. Dat was maar moeilijk te geloven: zo'n groot degelijk huis. Maar het was wel zo. Thuisgekomen bleek dat Pa z'n lieslaarzen waren overgeschept, maar dat had hij niet eens gemerkt. 's Maandags en dinsdags mocht ik thuisblijven."