Een van de inwoners van de streek was de 25-jarige Aria Colijn uit Almkerk, een dorp in het hart van de regio. Haar verloofde, Karel van de Werken, woonde in Sprang-Capelle. Door de snel oprukkende geallieerde troepen eind oktober 1944 werden zij abrupt van elkaar gescheiden. Aria besloot vanaf 28 oktober een dagboek bij te houden zodat Karel zou kunnen lezen wat zij en haar familie meemaakten aan de andere kant van de rivier. Aria noteerde nauwgezet waar de granaten vielen, wat de schade was en hoe de familie de periode beleefde. Het zijn gegevens die nauwelijks in ander bronmateriaal terug te vinden zijn. Het gezin woonde op de boerderij Hoeve Ganswijk. Officieel lag die in de gemeente Almkerk, maar ze lag bijna precies halverwege tussen dit dorp en Dussen. Tegenwoordig is de boerderij een rijksmonument aan Provincialeweg Zuid 51. Aria woonde er op dat moment met haar vader en moeder, haar zusters Jana en Nellie, en haar nichtje Gretha. Haar zuster Ank was in 1942 getrouwd, maar woonde met haar man Nelis en hun dochtertjes Teusje en Corrie ook in op de boerderij.
Op 28 oktober arriveerden grote groepen Duitse troepen in het Land van Heusden en Altena. Ze hadden zich teruggetrokken uit de westelijke Langstraat. De eerste kennismaking stelde de familie Colijn niet gerust.
“Aan de voordeur stonden vijf soldaten en vroegen om inkwartiering voor de nacht. Een officier was erbij [en] die vroeg het, maar vader wist hem zo te bepraten dat ze eerst weer weg gingen. Hij zei: “Als er nergens geen plaats is, dan kom je maar gerust terug.” Toen we zo een poosje gezeten hadden, werd er weer gebeld en kwamen er weer enkele soldaten binnen om inkwartiering, maar vader heeft hen weer kunnen bepraten dat ze weer weggingen. Hij zei ook dat ze terug mochten komen als ze geen plaats konden krijgen. Toen was het half elf geworden en toen kwamen ze terug. Er moesten twee auto’s op het erf en een op de dorsvloer. Wij gingen eens buiten kijken en een lawaai dat ze hadden. Grote monden en schreeuwen. (…) Het zagen er nogal aardige kerels uit, Gretha en Nellie waren al naar bed en hadden niet geslapen. Eerst hebben ze gegeten boter met brood, want met de boter hoefden ze niet zo zuinig te zijn als wij. Ze had met hun tweeën een fles en die was zo leeg. Een kon gewoon z’n handen niet thuis houden maar ze hadden te veel gedronken. Toen hebben we een bed naar beneden gehaald en toen gingen ze slapen en wij gingen toen ook. Maar Jana en ik waren erg bang, we hadden op het blind [vensterluik – JD] aan de trap een grote kist gezet en voor de deur in ons kamertje het kastje voor de deur geschoven, toen durfden we te gaan slapen.”
Maar de aanwezigheid van Duitse soldaten bleek snel te wennen.
“De Duitsers hebben vanmorgen met ons zitten dammen. Vanmiddag hebben we zitten dominoën en mens erger je niet. Jana heeft ook nog gedamd met een Duitser en terwijl hadden we ook nog muziek want ze hadden radio bij zich. Vanavond hadden ze dienst, ze moesten een auto maken die kapot was.”
Al snel waren de vrouwen in de familie Colijn aardappelen aan het schillen en de was aan het doen voor de Duitse militairen. De langdurige aanwezigheid leidde haast tot een soort verbroedering.
“Toen we gegeten hadden, kwam Peter (een soldaat) dammen met Jana, Moeder en Nellie waren even naar de anderen in het bakhuis en die zeiden dat Jana en ik ook moesten komen om te zingen. Toen we er kwamen was het er echt gezellig. Ze gaven ons allen een stoel en vroegen of we wilden zingen van ‘Knaapje zag een roosje staan’. Toen hebben we nogal enkele versjes gezongen en de Duitsers zongen mee. Je dacht bij jezelf, hoe kan het toch zijn, hier zit je nu met je vijanden te zingen van vrede op aarde en toch, deze mensen behandelen ons als hun gelijken en toch, het zijn onze vijanden.”
Maar niet iedereen begreep deze houding.
“Toen Jana dan onderweg was, kwam ze enkele kerkgangers tegen en die zeiden geen gedag tegen haar. Heinrich zag het ook wel. Maar de mensen kunnen niet begrijpen [dat] als je eenmaal vier weken dezelfde mens over de vloer hebt, (...) je er eigen aan wordt. Het zijn toch ook mensen, die kan je niet als vijanden behandelen.”
De familie leerde wel dat de ene Duitser niet de andere was.
“Vanmorgen kwam er een soldaat om te zeggen dat er om twee uur soldaten kwamen voor in [huis]. Maar wij zeiden: ‘Dat kan niet want wij zijn hier met ons tienen en zes mensen uit Dussen.’ Maar hij was zo kwaad, hij zei tegen ons: ‘Als je je mond niet houdt dan ga je er uit, en de geëvacueerden mogen er in blijven.’ Maar die ene man daarvan kon Duits en toen konden we allemaal blijven. Zij omdat ze twee kleine kinderen hadden want daar hebben ze wel ontzag voor. Hij zei dat hij wel een andere kamer zou zoeken en een poosje later kwam hij terug en moest onze kachel van voor hebben. Wat moesten wij doen? Niets, want je hebt niets te zeggen. Maar hij zei: ‘De kachel gaat naar het tweede huis links, als wij weggaan dan kan je hem daar komen halen.’ En daar was het mee afgelopen.”
Hoeve Ganswijk in 1971. Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
De geallieerde opmars stopte op 31 oktober op de zuidoever van de Bergse Maas. De oorlogsdreiging kwam daardoor opeens heel dichtbij.
“Iedere keer hoorden we zo’n scherpe knal (…). Wij wisten eigenlijk niet wat het was nog, maar mijnheer zei, nu kunnen we wel in de kelder gaan want het waren granaten. Wij waren vreselijk bang en ze zijn ook heel dichtbij gevallen. Nelis en Ank lagen al op bed en die zijn we gauw gaan roepen en die kwamen ook gauw de kelder in, met de kinderen. Toen hebben we al de bedden in de kelder gehaald en de ledikantjes van de kinderen ook, wij hebben zo wat van heel de nacht toch niet geslapen want de hele nacht hebben ze dichtbij geschoten.”
Half november vertrok de eerste groep militairen en werd de sector rond Almkerk overgenomen door de 711. Infanterie-Division van luitenant-generaal Josef Reichert. Op 10 november 1944 stelde deze divisie een batterij met drie stuks geschut op in de boomgaard van de familie Colijn. Deze vuurde geregeld op geallieerde stellingen aan de overkant van de Maas. Dat leidde tot kortstondige paniek bij de bewoners van Hoeve Ganswijk.
“De kanonnen hebben vanmiddag geschoten, wij waren zo bang, dat we in de gang gingen staan. Maar het viel nog al mee.”
Het grootste gevaar, zo bleek al snel, kwam niet van Duitse kant, maar van de geallieerden.
“Om een uur of half vijf ben ik weer weggegaan en toen ik bij Snoek was, hoorde ik opeens de Engelse granaten fluiten, ik zag ze op het land ontploffen en wist geen raad, toen ben ik dwars door de haag gevlogen, zo op de dorsvloer en zo in de kelder. Toen was het even stil en ben weer gauw weggegaan. Ik liep zo hard, ik kon haast niet meer, maar toen ik halverwege was, hoorde ik ze opeens weer fluiten. Ik wist geen raad, ik kon nu nergens invluchten en liep maar hard door. Toen ik thuis kwam, zaten ze allen in de kelder en ook nog een paar vrouwen met kleine kinderen. Toen het weer rustig was, zijn ze weer gauw weggegaan. We hadden net gegeten toen hoorden we ze ineens weer fluiten. Wij de kelder weer gauw in. Op het ogenblik is het weer rustig, half negen. De verdere avond en nacht is er niets gebeurd. We slapen nog steeds in de kelder, dinsdag veertien dagen geweest, wanneer zal het afgelopen zijn. We hopen van gauw.”
Terwijl de materiële schade iedere dag groter werd, vielen er onder de burgers aanvankelijk gelukkig slechts een paar slachtoffers. Eind november veranderde dat in één klap. Bij een geallieerde beschieting op Andel kwamen acht mensen om en raakten drieëntwintig gewond. Het nieuws hierover drong blijkbaar niet door tot Almkerk, want Aria maakt geen aantekening over deze tragedie. Vreemd is dat niet, gezien de alomtegenwoordigheid van de Duitse troepen en de beperkte bewegingsvrijheid voor de Nederlandse burgers. Dat was anders bij de daaropvolgende, rampzalige geallieerde beschieting. In de vroege avond van 12 december 1944 namen Canadese kanonnen en tanks Nieuwendijk onder vuur. Verspreid over twee salvo’s daalde een granaatregen neer op het dorp. De hulpverlening werd verstoord omdat twintig minuten later een derde salvo granaten insloeg. Veel gewonden die werden verzorgd, moesten even aan hun lot worden overgelaten. Het nieuws over deze beschieting, een van de grote tragedies van die winter in het Land van Heusden en Altena, op een paar kilometer afstand van Hoeve Ganswijk, drong ook snel door tot de familie Colijn.
“Van dat schieten aan de Nieuwendijk zijn er tien doden, de vrouw van Adriaan van Wijngaarden is ook dood en ook haar Moeder, Vader en Zuster, dus dat is vier in een gezin. De directeur van de melkfabriek is ook dood maar anders weten we nog niet. Ze zeiden dat er nog wel zeventig gewonden zijn. Later horen we er nog wel meer van. (….) Even later kwam Heinrich, de onderofficier, moeder roepen, die moest mee naar achteren en even later gingen ze samen de kelder in. Hij zei dat ze in de kelder moesten slapen en Nellie en Ank moesten ook de kelder in, en zij zouden dan op de vloer slapen in huis. Ze hadden bericht gehad dat alle soldaten in heel Almkerk in de kelders moesten slapen, want dat er vannacht hard geschoten zal worden. Maar wij hoefden onze kelder niet uit, want die bij ons zijn, zijn heel aardige kerels, dat zijn mensen.”
Bij het gevaar van geallieerde beschietingen en luchtaanvallen kwam een nieuwe dreiging: die van de overvliegende V1’s.
“Even later toen ze allemaal klaar waren, hoorden we een V1 gaan en opeens een knal. O, dat was verschrikkelijk, de zucht ervan kwam naar binnen. We gingen allemaal naar buiten om te kijken maar er was niets te zien.”
Op 22 december constateerde Aria dat er meer Duitse troepen aankwamen dan er vertrokken. Wat zij niet kon weten, was dat deze grote Duitse troepenconcentratie in Altena verband hield met grootse Duitse plannen voor een aanval over de Bergse Maas die uiteindelijk niet doorging. Intussen werd het Kerstmis 1944. De familie vierde een van de meest bizarre kerstfeesten van hun leven. De dag voor Kerst was iedereen druk in de weer om er toch iets feestelijks van te maken, ondanks de barre omstandigheden.
“Vanmorgen waren we om acht uur op. We hadden wittebrood en krentenbrood laten bakken, dat smaakte best. We hebben het gauw opgeruimd en om tien uur waren we klaar. Van de Duitsers hebben we een kerstboom gehad en die hebben we vanmorgen versierd. (…) De Duitsers hadden ook een klein boompje en het stond zo maar op een tafeltje. Om een uur of vijf hebben we gegeten, Peter [een Duitse soldaat - JD] was ook bij ons, hij had een hele hoop pakjes van z’n moeder gehad uit Duitsland. Hij had heerlijke wijn bij hem en wij hebben allemaal een glaasje gehad van hem. (….) Moeder zei: ‘Je moet vanavond maar een brief aan je Moeder schrijven.’ Toen wij hadden gegeten, is hij weggegaan. (…) En later hoorden we de Duitsers zingen, en zo mooi, je zat er stil naar te luisteren. Op het kerstfeest zijn ze zo erg. (….) Toen hij weg was, kwam wachtmeester Frans ons tegen met een bord met koeken. Ze smaakten overheerlijk. Wij waren er nog even naar toe gegaan en kregen allemaal een stoel. En ze vroegen of wij meezongen. We hebben verscheidene kerstliedjes gezongen. Nu, wij vonden het gezellig, daar wij allemaal graag zingen. We hebben ook af en toe een glaasje wijn gehad en koekjes. (…) Opeens hoorden we schieten en gelijk al inslag. Moeder, Gretha, Nellie, Zus en Fietje vlogen weg. Jana, Nelis en ik bleven nog, maar een poosje later hoorden we weer schieten en we hoorden ze nu ook fluiten. Ik ging ook gauw weg. Jana en Nelis kwamen ook al aangehold, toen zijn we de bedden maar gaan klaarmaken. We hebben heel de nacht weinig geslapen, ze hebben vreselijk geschoten.”
Eerste kerstdag was al niet veel anders.
“De voormiddag is nogal rustig verlopen, wel hebben ze nog hard geschoten. De Duitsers waren vreselijk boos op de Tommy’s omdat ze nu hebben geschoten. Ze hebben ze uitgescholden voor ‘zwijn’, ‘honden’, omdat ze met de ‘Weihnacht’ hebben geschoten. Maar het is oorlog dus daar is nu eenmaal niets aan te doen.”
Ook tijdens oudejaarsnacht beheersten de geallieerde beschietingen de gedachten van Aria en haar familie.
“Om een uur of elf kwamen ze de Duitsers eruit kloppen [uit bed halen – JD], ze moesten gaan schieten, ze hebben veel geschoten, maar de Engelsen nog meer, ’t is nog nooit zo erg geweest als deze nacht.”
Op 5 januari 1945 kwamen de geallieerde granaten weer heel dichtbij neer. Ook vielen er in de nabije omgeving zes doden. Gelukkig bleef de schade bij de familie Colijn beperkt tot materiële zaken. Aria maakte rond deze tijd melding van de gedwongen evacuatie van Dussen, maar daar bleef het niet bij. Begin januari 1945 ging het bevel uit om het dorp Hank te ontruimen. En op 15 januari 1945 kreeg ook het gezin Colijn “het akelige nieuws dat we allemaal weg moeten”. Al drie dagen later verliet het gezin de boerderij. Aria beschreef het vertrek. Haar aantekeningen geven een indringend beeld van wat het betekent om vluchteling te zijn, om huis en haard te moeten verlaten op weg naar een onzekere toekomst. Vooral de barre omstandigheden en de permanente onzekerheid komen duidelijk naar voren.
“Om half elf kwam er een Duitser zeggen dat we om twaalf uur geruimd moesten zijn, dat was al een dag eerder dan gezegd was, we stonden verslagen, maar dat duurde niet lang hoor, we zeiden dat kan nooit, we trekken er ons niets van aan. (...) Het was een hele drukte, het huis was vol. (…) We hebben de borden niet meer gewassen en alles maar vuil in de wagen gebracht, want dat moeten we meenemen. Toen hebben we ons allemaal nog fijn gewassen, en warm aangekleed, want het is koud. Opoe hebben we ook aangekleed, die zouden ze komen halen met een ziekenwagen, want die oude mensen kunnen niet lopen. Cor en Huibertje waren al weggegaan, en zeiden als we in de stoet zijn moeten we soms ook mee. Het was een roerend afscheid, want je weet niet of je elkaar nog ooit weer [gaat] zien. (…) we hebben eerst alle dingen en platen van het fornuis afgedaan en weggegooid, zo kunnen ze nooit het fornuis aanmaken. Zo zijn we eruit gegaan, na nog eens rondgekeken te hebben, eerst heb ik nog wat op de muur geschreven in de kelder, bij geval Ari of Karel eens zullen komen als het vrij is en wij dan niet terug zijn.
“Toen waren we weg, Ank en Nelis zouden nog bij Vink blijven, daar hoefde ze nog niet weg.
Daar hebben we nog afscheid van hen genomen, van de fam[ilie] en vooral van Teusje, dat viel niet mee. Opoe en Opa waren er al door met het wagentje van Piet Nederveen, daar zaten de vrouw van T’ Hoog in en Zus. De tocht had een aanvang genomen, wij hebben geen van allen meer omgekeken, dat was een stuk van ons leven, dat lag voorgoed achter ons, zo we het verlaten hebben, zien we het nooit meer terug. Vader was nog even terug gegaan, en heeft de laatste ruit er nog uit geslaan, al de deuren zomaar dicht gedaan, niet op slot, dat kon toch al niet meer, klaar was het, weg waren we.
“Vooruit ging het weer, het was een vreselijke drukte, bij de school moesten we wachten, dat was me wat hoor, het was nog aan het regenen gegaan en het waaide erg, maar eindelijk gingen ze toch weer door, tot we weer stil stonden, ze hadden, o, de schrik, al de oude [mensen] en de zieken uit de wagens gezet, en ergens op een dorsvloer gezet, ze konden niet verder zeiden ze, maar spoedig was er weer raad geschaft, na veel heen en weer lopen en praten, zo ging het weer verder, en het regende maar, sommige mensen hun bedden waren al doorweekt van het water, af en toe stonden we even stil, en zo zijn we eindelijk na drie volle uren op Sleeuwijk aangekomen, verkleumd en doornat, het huilen stond ons nader als het lachen, dat kan iedereen wel begrijpen. O we waren zo vreselijk koud, alleen Gretha die zat ingepakt gezeten op de wagen, in een wollen deken. Het stormde bijna. Moeder heeft het laatste eindje ook nog mee kunnen rijden, maar de veerpont kon nu niet varen, dat konden die stomme Duitsers niet. Het kon nog wel vier uren duren zeiden ze, nu als we dan al die tijd moeten wachten, waren we dood van de kou.
“Ook hadden we honger want vanmiddag kon er geen mens eten, zo stonden we maar in regen en wind, toen zeiden we, we gaan ergens naar binnen, om ons te warmen, het zou hard zijn als we niet binnen mochten, wij haalden altijd iedereen naar binnen, en nu zouden we kou moeten lijden. Moeder ging het vragen en ze zeiden dat er twee binnen mochten, maar toen we dit hoorden waren we verontwaardigd en gingen toch allemaal naar binnen, ze stuurden ons gelukkig niet terug, het viel nogal mee, wat was het daar lekker warm, we hebben wat gegeten en ook kregen we nog wat erwtensoep, dat was van de Duitsers die daar waren. O, als je eens wist wat we voelden, Moeder huilde, o, het is vreselijk om te moeten schooien om je wat op te warmen, maar ze waren erg hartelijk voor ons. Ons gemoed schoot weer vol als je dacht aan de laatste uren die je meegemaakt hebt, het lijkt wel een droom – het is niet te geloven.
“Eindelijk hadden we ons wat verwarmd, maar nu moesten we een plaats zien te krijgen voor de nacht, maar Vader was intussen naar ... gegaan en kwam terug met het blijde bericht dat we daar mochten komen, dat de kachel in het zaaltje al heerlijk brandde. Wij gingen weer op pad na die mensen bedankt te hebben en kwamen eindelijk op onze bestemming aan. Er was er heerlijk warm, ze hadden een grote pot koffie gezet. Opoe en Opa waren er al, die zaten al bij de kachel, wij hebben allemaal onze kousen en mantels gedroogd en onszelf helemaal gewarmd. Toen zijn ze de bedden aan het halen en die hebben we op een rij gelegen en zijn we naar bed gegaan.”
Uiteindelijk hoefde het gezin Colijn niet naar Gorinchem over te steken en werd het in Werkendam opgevangen. Zus Ank reisde samen met haar man en kinderen wel door naar de overkant van de Merwede en werd achter Gorinchem opgevangen.
In Werkendam had de familie Colijn geen last meer van of angst voor beschietingen. Als vluchtelingen waren ze vanaf dat moment echter wel afhankelijk van de goedheid van anderen voor onderdak en eten. Tegelijk werden de Duitse militairen steeds agressiever in hun optreden. Verscherpte controles en aanhoudingen waren aan de orde van de dag. Omdat veel geallieerde beschietingen bijzonder accuraat waren, concludeerde de bezetter dat er in het Land van Heusden en Altena uitgebreid gespioneerd werd. Dat vermoeden klopte. Nederlandse verzetslui spioneerden er volop, en onder meer via geheime zenders belandde actuele informatie vaak nog dezelfde dag op geallieerde hoofdkwartieren. Ook de verzetsdaden van de Groep André uit Sprang-Capelle en de Biesboschcrossers passen in dit kader. Dit verklaart de toegenomen repressie en intensievere controles. Daarnaast werden mannen geregeld opgeroepen om in de directe omgeving verplicht te werken voor de Duitsers. Ze moesten hun eigen schop meenemen om bijvoorbeeld gaten te graven voor mijnenvallen.
Vanaf februari 1945 maakte Aria bijna dagelijks melding van de geruchten die rondgingen over de aanstaande bevrijding. Er werd steeds verteld dat “het nu toch echt heel snel voorbij is” en dat “de geallieerden al over de Maas zijn, maar dat is al de zoveelste maal dat ze het zeggen. Eerst moeten wij het nu zien”, verzuchtyr Aria. De uitzichtloosheid begon haar parten te spelen. Tijdens de Goede Week schoten Duitse militairen Henricus van Velthoven neer bij een zoektocht naar onderduikers. Dit vreselijke nieuws bracht Aria op Goede Vrijdag, 30 maart, tot een verzuchting.
“Een man zei: ‘Met de Eerste Paasdag ben ik er niet zeker van, maar dat met de Tweede de oorlog is afgelopen, dat weet ik zeker.’ Dat is wel fijn nieuws, als het maar waar was, wij geloven het niet. Heel de hoop is weg, wij geloven niets meer, we moeten het zien. Verder is de avond en nacht rustig. Die man daar waar de Duitser op had geschoten, is dood. Hij was pas twee jaar getrouwd en had een kind van elf maanden. Zijn vrouw had ook al die tijd bewusteloos gelegen. Die Duitser riep altijd maar, o, als hij maar niet dood gaat, nu dat is wel erg voor zo’n man, hij had wel vier maal halt geroepen en toen moest hij wel schieten. Nu is de man dood en eigenlijk is het zijn eigen schuld, de soldaten hadden dienst… en het is oorlog…”
In april 1945 begon het er eindelijk echt op te lijken dat de Duitse troepen zich gereed maakten om te vertrekken. Ze troffen voorbereidingen om de beide kerktorens en de stellingmolen ‘Ken U Zelven’ in Werkendam op te blazen. Gelukkig waarschuwden ze de omwonenden dat dit ging gebeuren. Het evacuatieadres van Aria bevond zich in de buurt van de molen, die bij de Keizerstraat stond. Met man en macht werden er spullen in veiligheid gebracht. Op de avond van 20 april 1945 werd de molen opgeblazen. Wat resteerde was een gat in de grond en onbewoonbare huizen in de omgeving. Brokstukken van de molen kwamen in de wijde omgeving terecht. De familie van Aria was hierdoor opnieuw dakloos en moest op zoek naar nieuw onderkomen, wat niet meeviel. Gelukkig was er uiteindelijk een gezin bereid om hen in huis te nemen.
Oorlogsschade in Werkendam, waar Aria Colijn een tijdlang verbleef. Bron: Streekarchief Langstraat Heusden Altena, objectnummer ctd00042.
In de nacht van 21 op 22 april werden ook de torens van de gereformeerde en hervormde kerk in Werkendam opgeblazen, wat nog meer schade veroorzaakte. Maar Duitse troepen bleven in het Land van Heusden en Altena tot het bittere einde: de Duitse capitulatie op 5 mei 1945. Tegen die tijd hing het einde van de oorlog in de lucht, en in de avond van 4 mei 1945 schreef Aria:
“We waren om half elf naar bed gegaan en ik moest nog even naar buiten, toen stond Nol de Keizer voor me en zei, er is net doorgekomen dat Duitsland gecapituleerd heeft, en morgen wordt het officieel bekendgemaakt. O, wat waren we blij, we konden niet in slaap komen, maar eindelijk sliepen we toch in.”
Eindelijk keerde ook in het Land van Heusden en Altena de vrijheid terug en was het tijd voor de ontlading.
“Toen gaven kinderen en grotere meisjes een optocht ter ere van de oude burgemeester, want de andere is nu ook weg. Het was prachtig, oranje vlaggen, rood, wit en blauw, mutsen en petjes mooie dingen hadden ze met oranje versierd, oranje jurkjes, zakjes en schortjes, ik kan het allemaal niet opnoemen, en een lange optocht, dat was het, heel mooi. Zo is de dag met een prettige feeststemming voorbij gegaan.”
Een week later, na ruim een half jaar zonder nieuws, ontving Aria eindelijk weer een brief van haar verloofde Karel vanuit Sprang-Capelle. Hij had deze maanden dan wel meegemaakt aan de bevrijde kant van de Bergsche Maas, maar omdat ook Sprang-Capelle in het frontgebied lag, hadden ook hij en zijn familie menig angstig moment gekend als gevolg van inslagen van granaten en V1’s. Helaas was de familie Van de Werken niet ongeschonden uit de oorlog gekomen. Willem de Jong, de man van Karels zuster Johanna, werd op 1 november 1944 getroffen door een granaatscherf en was op slag dood.
Woensdag 16 mei was de laatste dag die Aria in haar dagboek beschreef. Die dag keerde het gezin Colijn terug naar hun huis in Almkerk. Ze beschreef wat ze daar aantrof:
“Al onze boeken lagen aan flarden gescheurd op de grond en het zeil lag opgekruld en aan stukken overal heen, onze ledikanten en het fornuis stonden er nog, en het meeste van onze meubels was er nog wel, wel enige dingen zoals stoelen en een grote kokosmat uit de achterkamer waren weg, maar we gingen blij en met goede zin aan het werk. (…) Het leek een oord van verlatenheid, de gekste dingen zag je in de bomen hangen, zoals begrafenishoeden en jassen, oude lappen, enzovoort. (…) Maar we waren zo blij met onze vrijheid en het eerste wat we deden, was een hele lange bonenstaak zoeken en onze vlag hijsen.”
Aria eindigde haar dagboek met de hartenkreet:
“Nu ga ik mijn dagboek besluiten en hoop nooit meer een oorlog mee te maken.”
Op 9 februari 1949 konden Aria en Karel elkaar dan eindelijk het jawoord geven. Het jonge echtpaar woonde aanvankelijk in een noodwoning aan de Veerstraat in Sprang-Capelle en verhuisde in 1953 naar een echt huis: de Schrevelstraat 12, in dezelfde plaats. Ze kregen drie dochters, Alie (1951), Lia (1953) en Diane (1957). In Sprang-Capelle kreeg Karel een baan als postbode. Tijdens de oorlog had hij vrijstelling gekregen van tewerkstelling in Duitsland omdat hij bij zijn vader in de tuinderij werkte. Aria overleed op 25 februari 1990 en Karel twee jaar later, op 25 oktober 1992.
Bronnen en literatuur
NL-HdnSALHA, Streekarchief Langstraat Heusden Altena, Toegang 1250
- inv.nr. 144, Dagboek Aria Colijn, 28 oktober 1944-5 mei 1945.
- inv.nr. 145, Brief 15 mei 1945.
- inv.nr. 146, Brieven Karel van de Werken.
Didden, J., ‘De Duitse bezetting van het Land van Heusden en Altena van 31 oktober 1944 tot 5 mei 1945’, Historische reeks Land van Heusden en Altena 28 (2020) 13-40.
‘Monument Verwoeste Molen “Ken U Zelven”’ op www.tracesofwar.nl/sights/41118/Monument-Verwoeste-Molen-Ken-U-Zelven.htm (geraadpleegd 7 augustus 2024)