Weer een dode
Woensdag 25 oktober 1944. Het 2de bataljon van de Seaforth Highlanders had zojuist Boxtel bevrijd. De twintigjarige soldaat James Nairne stond weer eens oog in oog met de harde werkelijkheid van de oorlog. Hij schreef in zijn dagboek:
"Er kwam een opgewonden Nederlander aanrennen over de weg en hij begon snel in het Nederlands te praten tegen de commandant. Die vroeg hem, na een paar zinnen in deze onduidelijke taal, of hij ook Frans sprak. Aangezien dat het geval was begon het gesprek opnieuw. Het bleek dat er niets bijzonders aan de hand was. Er lag een dode Duitser in een loopgraaf vlakbij en of de commandant die wilde zien? Helaas wilde de commandant dat niet, richtte zich tot mij en gaf me de opdracht met de Nederlander mee te gaan ter identificatie. De Nederlander leidde me dwars over de velden naar een langgerekt systeem van loopgraven waar ik al snel een jonge dode Duitser zag liggen, met het gezicht omlaag in het zand van de loopgraaf. Aangezien de stank van ontbinding nog niet al te erg was, was hij volgens mij nog geen 36 uur dood. Het kostte me heel wat moeite om het lijk uit de loopgraaf te trekken en om hem te identificeren moest ik zijn overjas en uniform opensnijden om bij zijn metalen plaatje te komen dat om zijn nek hing. (…) Ik keerde terug naar het hoofdkwartier en was pisnijdig dat de commandant niet eens vroeg naar de dode Duitser."
Het was de derde dag van Operatie Colin, waarin de Highlanders deelnamen aan de bevrijding van Noord-Brabant. De weg naar de provincie begon voor de Seaforths al lang voor de Tweede Wereldoorlog, in het verre Schotland.
De Seaforths
Groot-Brittannië is een natie van tradities. Dat geldt ook voor het leger, nu en destijds. Zo kende het land naast de actieve eenheden ook een zogenoemde Territorial Army, ongeveer vergelijkbaar met onze Nationale Reserve. Het doel van de TA was tweeledig: de overheid beschikte zo over eenheden die lokaal konden optreden en de eigen streek verdedigen, maar die ook als kern konden dienen voor een leger in oorlogstijd. Wie over een groot reservoir van goed geoefende militairen beschikt, kan in geval van oorlog sneller en efficiënter zijn strijdkrachten uitbouwen. Ook in Schotland waren zulke regionale eenheden aanwezig. In de Hooglanden hadden deze eenheden een extra dimensie. Opgericht aan het einde van de achttiende eeuw waren ze namelijk gelieerd aan de oude clans;ze droegen dan ook romantische benamingen als Black Watch, Cameron, Seaforth, Argyll & Sutherland en Gordon Highlanders. Door hun verbinding met de oude clangebieden kwamen de rekruten uit specifieke streken. De Gordon Highlanders bijvoorbeeld kwamen uit het oosten van de Hooglanden en de Seaforth Highlanders uit de meest noordelijke streken van Schotland. Al deze regimenten leidden in hun kazernes bataljons op van ongeveer achthonderd man. Die werden vervolgens in oorlogstijd in brigades verzameld. Drie brigades vormden samen de 51st Highland Division. Deze divisie had ook al in de Eerste Wereldoorlog gevochten en werd in Schotland beschouwd als een de beste divisies ter wereld, in ieder geval van het Britse leger. Een van die Seaforths was James Nairne, die uiteindelijk in 1944 in Noord-Brabant terecht zou komen.
James Nairne werd geboren in Belfast op 7 december 1923. Zijn vader was beroepsmilitair en op dat moment majoor en plaatsvervangend commandant van het 1ste bataljon van de Seaforth Highlanders. Dat James in het Noord-Ierse Belfast en niet in Schotland werd geboren kwam omdat in 1921 de Ierse Republiek werd gesticht, maar het noorden van het eiland bij het Verenigd Koninkrijk bleef, tot woede van de daar wonende katholieken. Om de ontstane onrust de kop in te drukken was er een flinke Britse troepenmacht aanwezig tot in de jaren 1990. Vandaar de aanwezigheid van het gezin Nairne in Belfast in 1923. Thuis was het leven streng en gereglementeerd als in een kazerne. Als beroepsmilitair ging hun vader ervan uit dat James en zijn twee jaar oudere broer Patrick van jongs van aan op de hoogte waren van de regimentscultuur en het Britse leger. Zijn vader was dan ook diep teleurgesteld dat James op zijn negende nog niet wist wat de 51ste Highland Divisie was. Dat zou tien jaar later wel anders zijn.
Oorlog
Nadat Hitler begin 1939 Tsjechoslowakije was binnengevallen, was het de leiders van het vrije Westen duidelijk geworden dat Hitlers beloften niets betekenden. Een oorlog leek onvermijdelijk. De Britse legerleiding begon concrete plannen te maken voor het zenden van troepen naar Europa om bondgenoot Frankrijk bij te staan. Als eerste werden vijf reguliere divisies klaargemaakt. Daarna volgden eenheden van het Territorial Army. Op 25 augustus 1939 werden de eenheden van de 51st (Highland) Division opgeroepen. Zeven dagen later werd de algehele mobilisatie afgekondigd en in heel het noorden van Schotland verlieten mannen hun werk, hun huizen en hun geliefden om zich aan te melden bij hun kazerne. Het was 2 september. De tijd van voorbereiding was voorbij.
De divisie was in eerste instantie een tragisch lot beschoren. Ruim twintig jaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog was de divisie weer terug in Frankrijk. Ze werd gestationeerd in het oosten, bij Metz. De Franse bevolking reageerde verheugd op de bekende aanwezigheid van de kilt dragende militairen die door de straten marcheerden op de klagelijke muziek van de doedelzakken. Na het begin van de Duitse aanval op Frankrijk, Nederland en België op 10 mei 1940 werd de divisie uit het front bij Metz gehaald en naar Parijs gestuurd. Vandaar moesten de Highlanders naar de Kanaalkust. Daar moest het grootste deel van de Schotten zich overgeven; ze werden krijgsgevangen gemaakt.
Maar velen wisten te ontkomen. Zij voegden zich bij de ‘nieuwe’ Highland Divisie die kort na de nederlaag in Frankrijk in het leven werd geroepen. Onder de bezielende leiding van generaal-majoor Neil Wimberley herrees de divisie als een feniks uit de as. Hij zorgde ervoor dat zijn soldaten weer trots waren op hun divisie en hun vertrouwen in de 51ste terugkregen. Dat dit gevoel terecht was, bleek in oktober 1942 toen de Highlanders deelnamen aan Montgomery’s succesvolle aanval op de Duitse linies bij het Noord-Afrikaanse El Alamein, voor de Britten het keerpunt van de Tweede Wereldoorlog. Het was bij deze herboren en trotse divisie dat James en Patrick Nairne zich voegden.
In dienst
Patrick studeerde bij het uitbreken van de oorlog in Oxford. Zoals veel studiegenoten wilde hij in de oorlog niet aan de zijlijn blijven staan en in november 1940 meldde hij zich aan voor het leger. Na zijn opleiding voegde hij zich bij het regiment van zijn vader, de Seaforth Highlanders. Hij werd ingedeeld bij het 5e bataljon. Na aankomst van de Highland Divisie in Noord-Afrika werd Patrick inlichtingenofficier. Tijdens de landing in Normandië en de opmars door Frankrijk en België was Patrick nog in opleiding in Engeland. Hij voegde zich in oktober 1944 weer bij het 5de Seaforths, dat intussen in Noord-Brabant was gearriveerd, in de buurt van Schijndel. Deze keer had Patrick de functie van adjudant, zeg maar een manusje-van-alles, van de commandant. Zijn jongere broer, James, had intussen ook dienst genomen, uiteraard bij hetzelfde regiment.
James Nairne werd soldaat in april 1942, meteen na het behalen van zijn middelbareschooldiploma. Hij was inmiddels achttien, de minimumleeftijd waarop jonge mannen vrijwillig dienst konden nemen. James meldde zich aan bij de vaste basis van het regiment in Fort George, vlak bij de stad Inverness. Hier onderging hij de vier maanden durende basistraining. Omdat hij nog te jong was om uitgezonden te worden – daarvoor moest je minimaal negentien zijn – kwam hij eerst terecht bij een Schots Young Soldiers Battalion, ook wel het Highland Regiment genaamd. Dit was een verzameling jonge soldaten uit de verschillende regimenten uit de Hooglanden in afwachting van een definitieve post. Voor James kwam de aanstelling in mei 1944, aan de vooravond van de invasie in Normandië. Hij werd soldaat in B Compagnie van het 2de Bataljon Seaforths. De commandant was luitenant-kolonel Andrews. Op 7 en 8 juni, twee dagen na D-Day, landde de eenheid in Normandië. De bevrijding van West-Europa was begonnen.
James Nairne was maar kort gewoon infanterist, voetsoldaat, want in juli 1944 werd hij toegewezen aan de sectie Inlichtingen, in de volksmond de sectie ‘Stiekem’ van het bataljon. Zijn nieuwe baas werd kapitein Hugh Cuming. Dat betekende meteen heel andere taken voor James. Allereerst natuurlijk het verzamelen van inlichtingen over de tegenstander, maar ook het uitdelen van stafkaarten na iedere verplaatsing, het bijhouden van het oorlogsdagboek van het bataljon en het uitzetten van nieuwe posities en de weg daarnaartoe markeren met borden. Ondanks zijn lage rang was James zo toch beter dan de meesten in zijn bataljon op de hoogte van wat er gebeurde. De zware strijd in Normandië eindigde in augustus in een Duitse nederlaag. Nu begon de triomfantelijke geallieerde opmars door Frankrijk en België. Hierop volgde Operatie Market Garden, die eind september in een mislukking eindigde (zie ook het verhaal van Koskimaki). De kaarten moesten opnieuw worden geschud.
Nederland
De 51st Highland Division arriveerde begin oktober in Nederland in het gebied rond Sint-Oedenrode. De onderkomens waren nogal provisorisch:
"Omdat er geen huizen waren in het gebied van het bataljon, was iedereen gedwongen in geïmproviseerde onderkomens te wonen, gemaakt van takken en kreupelhout, of nog vaker, er werden kuilen gegraven waar takken overheen werden gelegd. (…) Het hoofdkwartier van het bataljon was de enige plek waar een gebouw stond en de officieren van het hoofdkwartier woonden, ik ben daarvan overtuigd, in de enige boerderij. Enkelen van ons verbleven in een van de schuren daar tegenover."
Twee weken na aankomst in Noord-Brabant lanceerde de divisie, die inmiddels onder bevel stond van generaal-majoor Tom Rennie, de aanval.
Deze operatie was onderdeel van een groter geheel, Operatie Pheasant, die tot doel had de Duitse troepen in Noord-Brabant te verdrijven tot benoorden de Maas en het Hollands Diep. Hier deden vier divisies aan mee. Het aandeel van Rennie’s divisie heette Operatie Colin en begon op 23 oktober, de tweede verjaardag van de aanval op El Alamein. James Nairne bracht de nacht door ‘voor in onze Chevrolet vrachtwagen. Reveille was vroeg en ik herinner me dat het nog te donker was om me behoorlijk te wassen of te scheren.’ De eerste dag verliep de aanval over het algemeen volgens plan, maar uiteraard niet zonder slachtoffers. ‘De Camerons hadden last van mijnen en Bill Stevenson die ik goed had gekend als adjudant in het Young Soldiers Battalion vijftien maanden daarvoor werd gedood toen de Carrier waarin hij zat op een mijn liep. Wat een pech in zijn eerste gevecht!’
Boxtel
De volgende dag, 24 oktober, moest het 2de Seaforths de Dommel bij Boxtel oversteken. Dat was nog niet eenvoudig, iedere Schot die zijn hoofd boven de dijk stak kwam onder dodelijk Duits vuur te liggen. Pas nadat begeleidende Sherman tanks de Duitse posities hadden beschoten begon de tegenstand af te nemen. Halverwege de middag staken de Seaforths over. James Nairne was intussen naar een waarnemingspost gestuurd.
"Ik was nauwelijks aangekomen (…) of de hel barstte los. Mitrailleurs, mortieren en artillerie knalden om ons heen met een oorverdovend lawaai. Gelukkig was het meeste van ons en ik klom met bibberende hand naar boven om te kijken hoe alles verliep."
De oversteek slaagde en ’s avonds was Boxtel bevrijd. James en zijn sectie reden pas de volgende ochtend het dorp binnen.
"Er hingen een paar nerveuze Nederlandse burgers op straat, ze wisten niet of ze van vreugde moesten juichen of dat ze moesten huilen. Ze deden geen van beide, behalve op fluistertoon te praten over ‘Schotse soldaten’."
Zoals de meeste soldaten had zelfs James Nairne tot op het laatste moment geen idee wat de volgende locatie van het bataljon zou zijn. Dat werd die dag het dorp Esch. Met een vrachtwagen vol borden markeerde James de route naar de nieuwe stellingen. Daar doken nieuwe problemen op, deze keer niet veroorzaakt door de vijand, maar door de collega’s van de 7th Armoured Division, de zogenoemde Woestijnratten.
"Het was nu een kwestie voldoende open ruimte te vinden waar het bataljon zich kon concentreren. Het werd al snel duidelijk dat de Woestijnratten de beste plekken hadden ingenomen en dus moesten wij verder naar wat ik toch wel erg dicht bij het front vond. Het gebied werd uitgekozen en ik werd afgezet in het duister om de compagnies en de vrachtwagens die zo meteen zouden arriveren de weg te wijzen. Ik hoefde gelukkig niet lang te wachten en er vielen geen vijandelijke artillerie- of mortiergranaten. Er liepen veel te veel mensen in het gebied en een adjudant van de 7th Armoured begon te zaniken over hoe geweldig zij wel niet waren."
De aanval in de richting van de weg Tilburg-’s Hertogenbosch, de dag daarop, donderdag 26 oktober, deed James Nairne denken aan Normandië, ook in dodelijkheid:
"Er doolden wat kanonniers rond, voertuigen en Carriers stonden langs de kant van paden en sloten, overal lag uitrusting, lege granaathulzen door de tanks achtergelaten en zo nu en dan een lichaam in een greppel bedekt met een hoes. (…) In de D Compagnie doodde een granaat de helft van een sectie [tien man – JD] door pure nalatigheid van de mannen zelf, want ze bevonden zich veel te dicht bij elkaar. Een onfortuinlijk voorval, maar een dat altijd op de loer lag. Het was moeilijk om de mannen duidelijk te maken hoe belangrijk het was om onderling vijf meter afstand te houden."
Alledaagse problemen
James Nairne diende dan wel niet in de frontlijn, maar de alledaagse problemen van een Britse militair gingen niet aan hem voorbij. Eten tijdens operaties was zo’n probleem:
"We kregen drie maaltijden per dag die allemaal werden klaargemaakt door de eigen koks van de compagnie. De lunch die we na het ontbijt ophaalden bestond alleen maar uit een boterham met kaas of rundvlees aangevuld met chocolade, als we mazzel hadden tenminste. Voor mij was het meestal niet genoeg."
Daarnaast had zijn werk in de sectie Inlichtingen zo zijn eigen dynamiek.
"Om middernacht werd ik gewekt door mijn sergeant, Danny Adams. Die maakte me wakker en vertelde me dat er weer iets gaande was. Er moesten onmiddellijk kaarten komen voor stafoverleg dat gepland stond voor 05.30 uur. (…) Ik ging aan het werk in een van de schuren met behulp van een stormlamp. Ik tastte in het donker naar de benodigde kaarten, die ik bijna blind kon vinden, en ik begaf mij naar de dichtstbijzijnde schuur, waar bij de deuropening een kleine ruimte was die ik kon gebruiken. Helaas stond Hugh Cuming in mijn nek te hijgen en zijn sarcastische opmerkingen iedere keer dat een van de punaises onder mijn duim brak, waren uiterst irritant. Ik was eindelijk klaar en bracht de kaarten en plank naar de tent van de commandant, waar de adjudant, zonder hoofddeksel en duidelijk druk bezig, met de commandant stond te praten. Tegen die tijd begon ik me toch wel enigszins zorgen te maken waaruit nu precies die ‘paniek’ op zo’n laat uur bestond. Maar voor ik terug ging naar bed vertelde de adjudant me dat er een doorbraak was geweest."
Dat was inderdaad het geval, want op 27 oktober braken de Woestijnratten de Duitse linie wijd open en rukten op tot in Udenhout. Diezelfde dag bevrijdden de andere Schotten, de 15th Scottish Division, met de Prinses Irenebrigade de stad Tilburg. Dat betekende een soort rustdag voor de Seaforths en dus was er even tijd voor andere activiteiten.
"Tijdens de morgen sorteerde ik de landkaarten en daarna gingen we bij elkaar zitten om wat te ouwehoeren aangezien iedereen goede zin had. Iemand had een motor vlak bij het bataljonshoofdkwartier in een greppel gedumpt. Niemand wist van wie hij was en dus startte Johnny Lamb het ding en begon rond te scheuren over een grasveld vlak bij het hoofdkwartier onder de afkeurende blik van de commandant."
(On)rust
De volgende dag, 28 oktober, werd zwaar gevochten in en om Loon op Zand, dat aan het einde van de dag in Schotse handen was. Het 2de Seaforths moest oostelijk van het dorp via de Waalwijkse baan naar het noorden, dwars door de duinen heen. De volgende dag was weer een rustdag, maar het werd toch nog spannend voor James Nairne, opnieuw niet door de vijand, maar door een kameraad, korporaal Henderson van het pionierspeloton. Dit onderdeel hield zich vooral bezig met twee zaken: het plaatsen van eigen en het opruimen van vijandelijke mijnen. James kende de reputatie van Henderson:
"Velen beschouwden Henderson en zijn groep als gevaarlijk en onbetrouwbaar. Sommigen noemden Henderson zelfs V.C.* Henderson omdat hij er dol op was om zo mijnenvelden in te lopen en de mijnen op een onorthodoxe manier te ruimen. Ik kwam er snel achter dat hij tot dit soort grappen in staat was en ik vond het een stomme manier om aan je einde te komen."
Ondanks zijn bedenkingen moest James Nairne op zondag 29 oktober samen met twee kameraden achter Henderson en zijn sectie aan en met wit lint de geveegde stukken als veilig markeren.
"Ik verwachtte allerlei idioot gedrag toen ik zag hoe nonchalant Henderson een verdacht mijnenveld aan het ruimen was. Nadat ze deze nonchalante vertoning een tijdje hadden aangezien, weigerden Beetles en Woffington verder te gaan en ze adviseerden mij om bij hen te blijven. Nogal dom misschien van mij, maar ik sloeg hun advies in de wind en volgde Henderson voorzichtig terwijl ik onderweg mijn wit lint neerlegde en hij deed alsof hij een groot zandpad zuiverde van mijnen. We troffen er geen aan en al snel werd korporaal Henderson heel dapper. Hij zei onverwacht dat er op dit pad geen mijnen lagen en raapte zijn mijndetector op. Hij liep zo 300 meter verder. Het was natuurlijk ontzettend stom om zo’n risico te nemen, maar er werden gelukkig geen mijnen aangetroffen, hoewel ze gemakkelijk verborgen hadden kunnen liggen in het rulle zand. Hoe dan ook, na 300 meter veranderde hij opeens van gedachten. Hij draaide zich abrupt om en begon het pad te vegen dat we zojuist hadden gevolgd."
* V.C. staat voor Victoria Cross, de hoogste Britse dapperheidsonderscheiding die bijna altijd postuum werd uitgereikt.
Waalwijk
Die nacht bracht het 2de Seaforths door in de Loonse en Drunense Duinen, in de buurt van de Roestelberg. De volgende dag, 30 oktober, trokken alle drie de bataljons van 152 Brigade Waalwijk binnen. James Nairne werd afgezet op de plaats waar nu de bevrijdingskapel aan de Meerdijk staat. Van elf uur ’s ochtends tot twee uur ’s middags zag hij alle bataljons passeren. Hierna kon hij eindelijk zelf naar de bevrijde stad om een kijkje te nemen.
"Waalwijk was vol juichende burgers. We kregen kopjes koffie en appels aangereikt. Het was erg vriendelijk van deze Nederlandse mensen die zelf duidelijk een tekort aan allerlei soorten eten hadden. Terwijl de commandant me vroeg waar de Inlichtingenofficier was (…) plaatste een jongetje, tot mijn grote verlegenheid, een appel in iedere hand, die ik wel moest aannemen aangezien ik in de houding stond."
Zijn oudere broer, Patrick, diende in het najaar van 1944 ook in de Seaforth Highlanders, maar dan in het 5de bataljon, als adjudant, de assistent van de bataljonscommandant. Omdat het 2de en 5de bij dezelfde brigade waren ingedeeld, 152 Brigade, zagen de broers elkaar geregeld, vooral tijdens wat rustigere periodes. Soms ging het mis. Zo zocht James Nairne op 31 oktober, de dag na de bevrijding van Waalwijk, naar het bataljon van zijn broer dat in Baardwijk gelegerd zou zijn. Wat James niet wist, was dat het 5de ten zuiden van de spoorlijn lag en dat Baardwijk, dat ten noorden daarvan lag, een soort niemandsland was. Daar kwam hij snel achter.
"Ik trof daar niemand aan behalve burgers, die mij beschouwden als de enige bevrijder. Voordat ik ingesloten werd door een grote menigte, maakte ik me uit de voeten naar het noorden van Waalwijk."
Kanaaloversteek
De laatste aanval die de 51ste Highland Divisie in Noord-Brabant ondernam was Operatie Guy Fawkes (meer hierover bij het verhaal van Ken Tout). Ook het 2de Seaforths nam hieraan deel, hun doel was Drunen. De aanval begon zaterdagmiddag 4 november en in de ochtend van 5 november was het hele dorp in Schotse handen. James Nairne noteerde: "De gedachte liet me niet los dat hoewel de burgers hadden geleden ons artillerievuur niet zo zwaar was geweest als normaal." Hier vergiste hij zich deerlijk. In totaal vuurden 132 stuks geschut plus vijftig tanks niet minder dan 36.000 granaten af op de dorpen in de Oostelijke Langstraat. Hierbij kwamen ongeveer zestig burgers om het leven, niet alleen door het granaatvuur trouwens. "In de stad zelf had iemand in het holst van de nacht de enige dokter [Gerard Akkermans – JD] doodgeschoten terwijl hij op zijn fiets door de hoofdstraat reed en niet reageerde op onze aanroepen. Onze medische officier had het drukker met gewonde burgers dan met het bataljon zelf en naast het verbinden van wonden moest hij ook nog optreden als vroedvrouw." Er was ook een luchtiger moment. "Toen we in Elshout arriveerden troffen we een peloton van de D Compagnie onder luitenant Jobson op weg naar een vooruitgeschoven post. Op de terugweg kreeg onze jeep een lekke band en de complete bevolking van Elshout liep uit om te kijken hoe Sutherland de band verwisselde."
Met Guy Fawkes eindigde de strijd van de Schotten in Noord-Brabant. De divisie vertrok op 6 november naar de Peel. Ook hier zouden de Highlanders een paar keer onder moeilijke omstandigheden een kanaal moeten oversteken. De strijd daar zou tot 3 december 1944 duren. Pas op dat moment was de vijand overal teruggedrongen tot benoorden de Maas. In januari 1945 werd James Nairne bevorderd tot Lance Corporal (Soldaat Eerste Klasse), eerst in de C Compagnie, vervolgens als sectieleider in de D Compagnie. Van Nederland kon hij zich vooral het volgende herinneren: ‘Langere periodes achtereen in loopgraven in het vochtige en altijd waterige Nederland was geen pretje in deze tijd van het jaar.’
Kort voor het einde van de oorlog, in april 1945, ging James terug naar Engeland om te worden opgeleid tot officier. Hij bracht het uiteindelijk tot majoor. In 1960 verliet hij het leger, of liever gezegd, ‘zijn’ regiment, de Seaforths. "Ik had nooit het gevoel dat ik dienst had genomen in het leger. Ik had dienst genomen bij de Seaforths." Hierna ging hij voor een krant werken, The Scotsman. Vanaf 1965 tot zijn pensionering in 1990 was hij Queen’s Messenger, koerier in dienst van Buitenlandse Zaken. Zijn broer Patrick zwaaide in 1945 af als kapitein. Hij ging terug naar Oxford en studeerde af in Moderne Geschiedenis. Hij bracht het uiteindelijk tot Master van St. Catherine’s College in Oxford, totdat hij in 1988 met pensioen ging.
Ondanks alles wat hij had meegemaakt kan James Nairne een echte geluksvogel genoemd worden. Hij kwam namelijk ongeschonden uit de oorlog tevoorschijn, wat een klein wonder mag heten voor een infanterist in het Britse leger. Dat is immers de man die ‘de laatste honderd meter’ aflegt naar de vijand, open en bloot, zonder enige bescherming. De infanterist moet fysiek, soms in man-tot-mangevechten, de vijand zien te bedwingen. Hij kan zich dat laatste stuk niet verschuilen achter wie of wat dan ook en moet ongeacht vijandelijk geweer- of mitrailleurvuur doorzetten tot het doel is bereikt. In tegenstelling tot wat in films en boeken wordt gesuggereerd vormden kogels niet de grootste bedreiging. Slechts een kwart van de doden en gewonden was het resultaat van een kogelinslag. De overgrote meerderheid van de infanteristen raakte gewond of sneuvelde door mortier- en artilleriebeschietingen. Iedere ontploffende granaat resulteerde in een dodelijke waaier van scherven, heet en scherp als pasgeslepen scheermessen. Zelfs een minuscuul stukje metaal kon al ernstige verwondingen of de dood veroorzaken. De harde cijfers over het bataljon van James Nairne maken de kwetsbaarheid van de infanterist duidelijk. In de elf maanden tussen de aankomst in Normandië en het einde van de oorlog in Europa sneuvelden 135 man in het 2de Bataljon van de Seaforths, raakten er 643 gewond en 64 vermist. In totaal telde het bataljon aan het einde van de strijd in West-Europa dus 842 doden en gewonden. En dat op een groep van 845! Anders gezegd: de kans dat één van hen niets overkwam, was eigenlijk nul. Nog anders gezegd: de prijs die de Britse infanteristen voor onze vrijheid hebben betaald, was erg hoog.
Bronnen
Brieven van James en Patrick Nairne aan de auteur.
Dagboek James Nairne 21 oktober – 6 november 1944.
Kew, National Archives, inv. nr. WO 171/1369, War Diary 2nd Seaforth Highlanders 1944.
Beknopte bibliografie
Borthwick, Alastair, Sans Peur (Stirling 1946).
Didden, Jack, en Maarten Swarts, Colin, The 51st Highland Division in Brabant (Drunen 1994).
Didden, Jack, en Maarten Swarts, Autumn Gale. Kampfgruppe Chill, Schwere Heerespanzerjäger-Abteilung 559 and the German recovery in the autumn of 1944 (Drunen 2013).
Didden, Jack, en Mariska Heijmans, red., Zoveel verhalen. Oorlogsslachtoffers in Sprang-Capelle, Waalwijk en Waspik 1940-1949 (Drunen 2020).
Doherty, Richard, None Bolder, The History of the 51st Highland Division in the Second World War (Stroud 2006).
Klep, Christ, en Ben Schoenmaker, red., De bevrijding van Nederland 1944-1945, Oorlog op de flank (’s-Gravenhage 1995).
Salmond, J.B., The History of the 51st Highland Division 1939-1945 (Edinburgh 1953).