Mobilisatie
Eind augustus 1939 steeg de spanning in heel Europa naar een kookpunt. Hitlers dreigementen aan het adres van Polen waren niet nieuw, maar dit keer leek het erop dat ze tot een nieuwe oorlog zouden leiden. De dienstplichtigen die met groot verlof waren gestuurd of nog in dienst waren, zagen de gebeurtenissen met lede ogen aan. Ook Pieter Wagemakers. Hij noteerde de onrust die Nederland op maandag 28 augustus in zijn greep had.
"'s Morgens stond ik al vroeg aan de trein te Waalwijk, je zag daar al verschillende taferelen van moeders die afscheid namen van hun zonen, en vrouwen en meisjes van hun mannen en verloofde. Waarom? Dat waren jongens van de voormobilisatie, jongens, die met hart en ziel zouden trachten Holland van alle smetten vrij te houden. Wij dachten niets anders dan: ‘Wij zijn ook zo aan de beurt’, en inderdaad, wij hebben niet lang behoeven wachten. ’s Maandags (….) in de middag kwamen ze met de mededeling: ‘Er staat aangeplakt Algehele Mobilisatie’. Daar was ik ook bij. Geloven kon ik het nog niet. lk vatte natuurlijk de fiets en naar het raadhuis gereden. (…) Daar stond het met grote letters. (…) Dertien lichtingen en de eerste mobilisatiedag was dinsdag 29 augustus. (…) lk reed nog eens op mijn gemak met de ijswagen de straat in, maar niet lang. (…) De meesten gingen 's middags al niet meer werken. lk nam natuurlijk ook maar vrij. lk ging nog eens naar grootmoeder op de Lage Zandschel en naar de grootouders op de Winterdijk. ’s Middags had ik mijn rommeltje al buiten hangen. (…) lk maakte me nergens druk over en ging ’s avonds rustig naar bed. (…) Je moet toch en het was in het belang van je vaderland."
Voorbereidingen
Waalwijk was voor de oorlog een rustige provinciestad met ongeveer elfduizend inwoners. De gemeente was in 1927 ontstaan uit een fusie van Waalwijk, Baardwijk en Besoyen. Waalwijk was niet erg groot, maar desondanks kwam een kwart van de Nederlandse schoenen hiervandaan. Niet vreemd dus dat bijna de helft van de beroepsbevolking werkzaam was in de schoen- en leerindustrie. De dreigende oorlog was een zegen voor deze industrie dankzij grote militaire opdrachten van de Centrale Magazijnen van het Nederlandse leger. Ook op andere gebieden wierp het naderende conflict zijn schaduw vooruit. Zo werd de Burgerwacht al in 1936 nieuw leven ingeblazen. Doel van deze organisatie was ‘het wettig gezag behulpzaam zijn’. Burgemeester Moonen werd de erevoorzitter. Overigens ontvingen de leden pas in februari 1940 hun uniformen. Daarnaast werd ook de Bijzonder Vrijwillige Landstorm (BVL) heropgericht. Net als de Burgerwacht was ook deze organisatie in 1918 ontstaan uit angst voor de socialistische revolutie. De leden, allemaal vrijwilligers, waren reservisten. Bij de mobilisatie in 1939 verdwenen de meesten in het leger en werd de organisatie opgeheven. Een andere organisatie die ontstond in reactie op de mogelijkheid van een nieuwe oorlog, was de Luchtwachtdienst, oorspronkelijk een afdeling van de BVL. Deze mannen moesten vanaf 23 augustus 24 uur per etmaal het luchtruim in de gaten houden en alles wat ze zagen rapporteren aan de staf van de Groep Breda, waaronder Waalwijk viel. Verder was er de gemeentelijke Luchtbeschermingsdienst. Aan het hoofd stond de directeur van de gemeentelijke Licht- en Waterbedrijven. De taak van deze dienst was de bevolking te waarschuwen bij een dreigende luchtaanval en alarm te slaan als het daadwerkelijk tot een aanval kwam.
Dit alles ging aan Pieter Wagemakers voorbij. Hij was geboren op 12 maart 1917 en moest in 1936 in dienst. Die Eerste Oefening, zoals dat officieel heette, duurde slechts vijfeneenhalve maand. Hij werkte daarna als bakkersknecht en woonde bij zijn ouders in de Besoyensestraat. In de zomer van 1939 verdiende hij de kost door met zijn ijscokar door Waalwijk te rijden. Aan dat rustige leventje kwam nu een abrupt einde. Hij was al twee jaar met groot verlof toen de onweerswolken boven Europa samentrokken.
Op weg
Op de eerste mobilisatiedag, 29 augustus, trok Pieter zijn grijsgroene uniform aan. Hij moest zelf zorgen voor ondergoed en voor hoge schoenen. Legerlaarzen werden niet verstrekt, daar had de regering geen geld voor. De infanteristen waren gestoken in een goedkoop en ongemakkelijk kostuum. Vooral de hoge kraag van de jas en de beenwindsels, de zogeheten puttees of poetjes ‘waren erg lastig’. Die laatste zakten voortdurend af of zaten zo strak dat de bloedsomloop belemmerd raakte. Pieter was een van de ongeveer 140.000 soldaten die op die bewuste dinsdag werden gemobiliseerd. Hij moest zich in ’s-Hertogenbosch melden bij zijn eenheid, het 17e Regiment Infanterie (R.I.). Dit was een van de drie regimenten van de 5e Divisie. De andere waren het 2e en 13e R.I. Verder beschikte de divisie over het 3e Regiment Artillerie. De divisie viel onder het IIIe Legerkorps, dat was gestationeerd in Noord-Brabant.
"Om zeven uur 's morgens maakten ze me wakker. Nadat ik gegeten had, kon ik me in het grijs steken. Dat was bijna twee jaar geleden dat ik het voorgoed had uitgetrokken. Hoge schoenen had ik pas nieuw gehad, dus die heb ik niet hoeven kopen. Om een uur of tien, na eerst hier en daar goedendag gezegd te hebben, stapten vader en ik met de koffer met het nodige erin naar de trein. Je werd met zulke rare gezichten nagekeken die dag, toch was je nogal eens geneigd om je nog eens om te draaien en te zwaaien. Niemand wist wanneer men zijn geboorteplaats nog eens terug zou zien. Zo gingen we de spoorlijn langs, beter gezegd de Parallelweg. Aan het Kerkpad stond het vol tot aan het station met mensen en paarden, die allemaal tezamen moesten komen om gekeurd en geschat te worden. Vlakbij de ingang naar de goederenloods stond de smederij om de paarden te beslaan. Het was een drukte van belang. Je kon bijna nog niet aan het station komen, enkel een gangetje waar je door kon. Hier en daar ving je nog van bekenden een woord van verlichting op. Op het station hoefden we niets meer af te geven dan een briefje dat in het zakboekje zat, waar je tevens aan kon zien waar je mobiliteitsbestemming was. De mijne was in ’s-Hertogenbosch. In de school van de Keizerstraat in Den Bosch kwamen we aan. Daar stonden ze alreeds op ons te wachten. Daarna afgemarcheerd naar de plaats van bestemming; net om de hoek had je het bureau. Daar moesten we ons zakboekje inleveren. We brachten onze koffers weg en al direct moesten we een karabijn met toebehoren in ontvangst nemen. Om twaalf uur kregen we ons eerste mobilisatie-eten: wittebrood met een stuk kaas en koffie. Het was nu niet als thuis, dat we aan tafel konden gaan zitten, nee, zo tegen de grond op het stro. Daar maakte ik kennis met degenen waar ik mee gediend had. Er waren er verschillenden bij van mijn compagnie. (…) ’s Avonds kregen we middageten, kapucijners met flink wat vlees. Na het eten zijn we Den Bosch in gegaan. Om tien uur moesten we binnen zijn. Ik heb toen rustig geslapen."
Oorlog
Al een paar dagen later brak de Tweede Wereldoorlog uit. Op 1 september 1939 vielen Duitse troepen Polen binnen. Op 3 september verklaarden Groot-Brittannië en Frankrijk de oorlog aan Duitsland. Op diezelfde eerste september begaf Pieter zich met zijn compagnie op mars naar Uden. Hij had geen idee met welk doel.
"Toen wij dan aankwamen in Uden, waren we flink nat van het zweet. Die dag was het warm en dat waren we niet meer gewend. Hier en daar lagen ze met honderden langs de weg, die niet meer konden. Die werden op wagens geladen en zo naar Uden gebracht. Nadat we ons wat opgedirkt hadden, kregen we eten. Het was reeds zes uur. Je snapt dat we ’s avonds goed sliepen van zo’n zware dag. Het bleek een jongensschool te zijn waar we met heel de compagnie in sliepen. We lagen naast elkaar op het stro, dat ze die dag uitgestrooid hadden."
Na het dramatische begin met de brute overval op Polen verstreken maanden zonder noemenswaardige actie. Het bleef ijzingwekkend stil aan het front tussen Frankrijk en Duitsland. Engeland en Frankrijk waren dan wel in oorlog met Duitsland, maar er werd nauwelijks gevochten. In West-Europa heerste een nerveuze spanning, ook in Nederland. Een paar keer werd Pieter overgeplaatst, eerst naar het dorpje Handel, waar hij en zijn kameraden stellingen moesten graven. Vervolgens vertrok zijn compagnie naar Beek en Donk, waar de militairen tot 10 april 1940 zouden blijven. Daar was het ‘niet ongezellig; koffie, thee, veel gelachen’. Hij werd telkens bij burgers ingekwartierd omdat er geen kazernes beschikbaar waren. Soms mocht hij met verlof naar huis. De soldaten moesten allerlei karweitjes opknappen. Soms moesten ze een paar dorpen verderop zand gaan halen om stellingen te versterken. Oud en Nieuw kon hij tot zijn grote vreugde thuis in Waalwijk vieren. Maar de sfeer was niet als in de voorgaande jaren. "Het was goed weer, ontzettend donker, hier en daar knalde een schot en sirenes loeiden er, maar toch niet zo als anders."
Vaak verveelden de soldaten zich stierlijk. Het was een strenge winter en dus gingen ze in januari 1940 vaak schaatsen. Om de tijd te verdrijven speelden ze ook nogal eens een partijtje voetbal. Op 30 april, de verjaardag van prinses Juliana, deed Pieters compagnie mee aan een defilé op een weiland in Dinther. Al die maanden koesterde Nederland zich behaaglijk in de naïeve illusie van neutraliteit. Maar kort daarna brak ook in Nederland de oorlog uit. Pieter was inmiddels opgeleid tot schutter van een mitrailleur op een affuit met twee wielen.
De hel barst los
In de vroege uren van 10 mei 1940 viel het Duitse leger Nederland binnen. Motorgeronk van Duitse vliegtuigen was het eerste signaal dat de oorlog ook Nederland had bereikt. Pieter Wagemakers lag op dat moment met zijn bataljon in Middelrode, niet ver van Veghel. Overeenkomstig het twee maanden eerder geformuleerde krijgsplan moesten de troepen in Noord-Brabant zich zo snel mogelijk terugtrekken benoorden de grote rivieren. De soldaten van Pieters compagnie moesten op mars, maar de verwarring was groot.
"’s Morgens word ik wakker. lk wrijf eens door m’n ogen, wat hoorde ik? Een motor die vuile benzine had, die af en toe klopte? Maar het bleef, en zo’n gebrom zat erbij. Het was motorgeronk van een vliegtuig. lk ga omhoog, kijk eens door het dakraam, hoor het geronk en het doffe geknal, maar zie niets. Van Sante wordt ook wakker. Hij zegt: ‘Dat zijn vliegtuigen in een luchtgevecht.’ (...) lk wilde zoiets wel eens beleven. ‘k Ga eruit! ‘lk ga mee!’, zegt Van Sante. Wij trekken onze broek aan en lopen naar buiten. Er zaten zoveel vliegtuigen in de lucht dat het gek was. ‘We gaan ons kleden’, zegt Van Sante. Het was pas 04.30 uur. Verderop stonden ook al mensen buiten. De afstandsmeter namen we mee om te kijken wie die vliegtuigen toebehoorden. Een zwart veld met dit kruis in het wit, dat zijn de Duitsers. Wat zal er nu aan de hand zijn? De radio had het ook al druk met waarschuwingen: let op parachutisten in Nederlands uniform. Allerlei berichten kwamen er door en die vertelden zij ons. ‘Weet je wat we doen, jongens?’ – inmiddels waren de anderen ook wakker geworden – ‘de mitrailleurinstellingen tegen luchtdoelen inzetten!’ Het stuk kwam in stelling om 5.30 uur. Een sergeant komt en ziet dat: ‘Jongens, zonder bevel mag er niet geschoten worden!’ ‘Goed, sergeant’, klonk het antwoord. ‘Je moet even opletten wat er gebeurt, als zo'n kist binnen ons bereik komt.’ De sergeant maakte wel dat hij weg kwam, maar het stuk bleef staan! ( ...)
Onder al die bedrijven door was het 7 uur geworden. Het eerste bericht kwam af van hogerhand. De stukken buitenzetten en tevens alarm. Wij wisten wat we te doen hadden. Het hele gevalletje inpakken en bij elkaar leggen, en wachten op nadere orders. De Luit was er inmiddels bijgekomen, de karren moesten we zo zetten dat we zo weg konden komen. Het eerste bericht: aantreden, op de daarvoor bestemde plaats. Daar kregen we munitie voor pistool; de loodjes van de tassen, pistolen en geweren geladen; het stuk was ook geladen. Wie geen wapen had, kreeg er een. lk kreeg een pistool, want in Donk had ik mijn wapen ingeleverd en niets terug gehad. (...) Onderwijl trok er een afdeling cavalerie voorbij en wielrijders.
‘Jongens, we moeten terug’, werd er gezegd, ‘want de Peel kunnen we niet meer bereiken!’ Boem! Een geweldige klap hoorden we. Dat was het springen van de Veghelse spoorbrug. Om ongeveer 9 uur verlieten we Middelrode, misschien voor langere tijd, dat wist niemand. In Berlicum kwamen weer vliegtuigen over. Direct in de schaduw. Van de kapitein mochten we niet schieten, maar de Luit zat zo vol vuur en liet het wel doen! Het was niet nodig geweest om ‘Vuren!’ te commanderen. Waarom? zou men vragen. Omdat het wapen weigerde. Er gebeurde niets en de vliegtuigen gingen rustig voorbij. En wij weer verder; waar we naar toe gingen, wisten we nog niet. We gingen niet hard vooruit, er zat zoveel voor ons, het was geweldig, met al die bromvliegen boven het hoofd, het was een wreed gezicht. Net voor de Graafseweg werd ons bekendgemaakt dat Duitsland een ultimatum aan Holland had gesteld, dat luidde: Holland moet binnen twee dagen aan Duitsland vrije teugel geven, of zij zouden tot een algehele vernietiging overgaan! Waarop Hare Majesteit had geantwoord: Dan verklaar ik Holland in oorlog met Duitsland. Daar was de kapitein mee aangekomen, waarop de jongens uit volle borst erop lieten volgen: Dan maar erop meppen! Ons vertrouwen was op aller medewerking. Bij onze ploeg was de verhouding onder de jongens perfect. De moed die erin zat, bleef erin, de stemming was nog niet verslapt. Waarom zouden we treuren: het feit was er. En waarvoor waren wij soldaten? Niet voor de lol, nee, voor je eigen behoud, maar even goed voor familie als voor anderen."
Weg uit Noord-Brabant
Pieters compagnie trok door Den Bosch in noordelijke richting en stak de rivieren over, als eerste de Maas. Deze manoeuvre was al voor de inval gepland. Hier volgt zijn relaas van een uiterst riskante tocht door het open rivierlandschap, waar de soldaten geen enkele dekking konden vinden.
"Op de Graafseweg kwamen we wagens tegen met geëvacueerden uit een gesticht [Coudewater onder Rosmalen – JD]. Buiten de gemeente lag in de polder nog een Duits toestel. In die polder liepen wij allen ongedekt, er was niets waar we in of onder konden kruipen. En het ging daar zo langzaam, want daar moesten we de Maas over, over een scheepsbrug, en dan al die vliegtuigen! Over de Maas lag Kerkdriel, daar hebben we nog op vliegtuigen geschoten, maar niets geraakt."
Bij Opijnen staken de mannen in twee oude schuiten de Waal over. Na een lange, vermoeiende dag moest Pieter op wacht staan.
"Toen we goed en wel zowat langs de Waal op de dijk lagen, was het 10.30 uur en kwam de keuken aanzetten, met zijn kapucijners die halfgaar waren en het spek dat half uitgebakken was. Veel was er niet aan, maar wij kenden de omstandigheden en aten het dus maar op, we waren nog blij dat we wat kregen. lk was natuurlijk weer een van de gelukkigen die het eerst mee op wacht moest, Driesprong en ik. De anderen konden gaan slapen. Om 1 uur kwamen de volgenden. Wij zaten zomaar bovenop de dijk in stelling. In de dichtstbijzijnde woning gingen we naar binnen. Daar lag alles op hun luie rug rustig te slapen, zomaar op de stenen vloer. Zo gauw men de deur openmaakte, moest men al oppassen dat men niemand op het hoofd trapte. (...) Er was toch nog plaats. lk trok mijn schoenen uit, trok de lange jas over me heen en mijn gasmasker was hoofdkussen. Welterusten, klonk het nog, maar meer heb ik niet meer gehoord."
Die hele elfde mei bleven Wagemakers en zijn compagnie gelegerd langs de Waal. Overdag werd er nog een paar keer op Duitse vliegtuigen geschoten, maar ook nu trof geen enkel schot doel.
Eerste Pinksterdag
Zondag 12 mei verliep niet veel anders. ’s Middags was er een kerkdienst in een kersenboomgaard. Daarna moest er een stelling worden aangelegd.
"Na de kerkdienst moesten we graven, schoppen werden er opgehaald, en wij aan de gang. Er stonden enkele burgers op de dijk te kijken. Wij zeiden tegen de Luit: kunnen die burgers ook niet meehelpen, het is toch ook voor hun plezier? De Luit erop af en zo waren er een stelletje aan het werken, die konden dat beter dan wij in die klei, die waren dat gewend. Wij sleepten en plantten maar takken en stukken hout voor camouflage. Bomen werden omgezaagd voor schuilkelders voor ons en putten om de mitrailleur in te zetten."
De hele dag waren de mannen met die stelling bezig. Op 13 mei maakte Pieter een praatje met dorpsbewoners. Die waren zo vriendelijk om hem en zijn kameraden uit te nodigen voor het middagmaal. Terwijl die mensen angstig naar het geluid van overkomende vliegtuigen luisterden, liet Pieter zich zijn broodjes met worst en eitjes goed smaken. Na de middag kwam de order dat de compagnie naar Leerdam moest. Ze moest zich terugtrekken achter de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Allerlei verwarde, tegenstrijdige en vooral valse berichten bereikten de jongens.
"We hadden al zo'n goede moed. Eerst het bericht: de Duitsers zitten al in de Langstraat. Daarna: de Belg zit al in Duitsland en de Marokkanen zaten in Den Bosch en de Fransen hadden de stellingen in de Peel al bezet. Achter ons hoorden wij al dat zware geschut; dat was het Engelse afweergeschut, werd er gezegd."
De hele nacht liepen de soldaten door, ze zagen geen hand voor ogen. Spookachtig was het om in het duister door geëvacueerde dorpen te lopen. Pieter liep de meeste tijd half te slapen: een keer schrok hij wakker, hij was bijna in een sloot gelopen. Om zeven uur in de ochtend van 14 mei arriveerden ze in Leerdam, moe en zwart van het stof. Hier en daar was hun onderweg wat brood en melk toegestopt door burgers of worst door een lokale slager.
Slotakkoord
Doodmoe zocht de troep een zolder om te slapen. De hele ochtend en een deel van de middag van die vijfde oorlogsdag brachten de vermoeide infanteristen slapend door. Zo hoorden zij ook niets over het bombardement op Rotterdam, kort na het middaguur van 14 mei. Pas tegen de avond waren ze allemaal weer wakker en gingen ze aan de slag om stellingen in te nemen. De compagnie was eigenlijk bestemd voor de Grebbeberg. Daar was drie dagen lang fel gevochten. Maar die stelling was intussen door de Duitsers veroverd en Pieters eenheid bleef de tocht bespaard. Toen het bericht kwam dat de strijd opeens voorbij was, was de ontgoocheling bij Pieter en zijn kameraden groot. Nederland moest capituleren voor de Duitse overmacht. Ongeloof was de eerste reactie van Pieter en zijn kameraden. Toen ze begrepen dat het bericht wel degelijk klopte, konden ze het nauwelijks accepteren en velen lieten hun tranen de vrije loop.
"Onderweg gingen er geruchten dat ze de witte vlag gehesen hadden en dat de soldaten die kapitein dood hadden willen schieten. We gingen verder nog een paar keer in dekking voor vliegtuigen. (...) Opeens een samenscholing voor ons, het was weer op een weg links, en rechts water, waar wij stellingen moesten bezetten. Een geschreeuw en een gebrul. ‘Wat is er nu gaande?’, wordt er gemompeld. ‘Het is afgelopen jongens’, zei een grootmajoor. ‘Holland heeft zich overgegeven. Ja, wat is er nu aan te doen?’ ‘Dat nooit’, zei de Luit, ‘Blijven. We gaan niet weg. Leg af dat stuk en breng het in stelling. Laat ze maar komen! Iedere kogel die we hebben is roos!’ We moesten dat zo maar aannemen, je wist niet wat er achter zat. Naderhand kwam de kapitein. ‘Luitenant Renkema, je weet het misschien al?’ ‘Ja’, zei de Luit, die het er in tranen uitbracht. ‘We gaan niet voordat we het zeker weten!’ De kapitein zei dat hij het zelf vernomen had. Wat was dat een rare toestand, de rillingen gingen toen pas over mijn lijf. Angst had ik heel de oorlog nog niet gekend, maar die avond was het verschrikkelijk. Hier stond er eentje te huilen, daar eentje te brullen. Anderen liepen plannen te smeden. Zo trokken we met hangende wieken terug naar Leerdam."
In de ochtend van 15 mei 1940 werd de officiële capitulatie getekend. Een dag later moest Pieters compagnie haar wapens en munitie inleveren. Voordat Pieter net als zijn kameraden een maand later met groot verlof naar huis werd gestuurd, volgden er nog enkele vervelende dagen als krijgsgevangenen van de Duitsers. De mannen ruimden wat prikkeldraad en andere versperringen op.
Daarmee was de oorlog voor Pieter Wagemakers afgelopen, maar niet zijn avonturen. Zijn ouderlijk huis in Besoyen zou Pieter tijdens de bezetting niet veel zien. Hij nam dienst bij de Opbouwdienst, waarin oud-militairen werden opgevangen. Later zou hij onderduiken om te ontkomen aan tewerkstelling in Duitsland. Pas in januari 1945 keerde hij definitief terug in Waalwijk. Na de oorlog vond hij werk bij de firma Schapendonk, waar hij meer dan dertig jaar zou blijven. Pieter Wagemakers overleed in 1998.
Bronnen
Dagboek Pieter Wagemakers 25 augustus 1939 – 5 mei 1945.
Didden, J. en M. Swarts, Provinciestad in Oorlogstijd. Waalwijk en Omgeving 1939-1945 (Drunen 1991).
Didden, J. en J. van Oudheusden, Waalwijk en de Wereldoorlog. Zes verhalen uit de jaren 1939-1945 (Drunen 2004).