Het Land van Heusden en Altena is feitelijk een eiland. Het wordt in het zuiden begrensd door de Bergsche Maas en haar uitloper, de Amer. Het meest westelijke deel wordt gevormd door de Biesbosch, een woest en vrijwel onontgonnen land van kreken en eilandjes aan de Nieuwe Merwede. In het oosten vormt de Afgedamde Maas de grens met de Bommelerwaard. Het Land van Heusden en Altena was een agrarisch gebied, tamelijk dunbevolkt met een tiental grotere en kleinere dorpen met daaromheen honderden boerderijen. Dat uitgerekend hier de laatste oorlogsmaanden een hel werden voor de bevolking, had alles te maken met de geografie. De geallieerde opmars stopte ten zuiden van de Bergsche Maas en de Amer, hoewel het Duitse opperbevel aanvankelijk vreesde dat de geallieerde opmars tot aan de Merwede zou doorgaan. De reden waarom de – veelal Britse – troepen stopten ten zuiden van de rivier, was simpel: het was niet in het geallieerde belang om het Nederlandse rivierenland in te trekken. Een dergelijke operatie zou veel tijd en mensenlevens kosten en zou niets bijdragen aan het einddoel, het verslaan van de Duitse hoofdmacht. Die lag in Duitsland en daar zou de beslissing moeten vallen.
De beginfase
Deze afweging had tot gevolg dat de geallieerde opmars tot stilstand kwam bij de Bergsche Maas, Amer en het Hollands Diep. De Duitse terugtocht uit Noord-Brabant eindigde in het Land van Heusden en Altena. De eerste troepen die eind oktober 1944 arriveerden, waren onderdelen van de 256. Volksgrenadier-Division van Oberst Franz. Deze eenheid was vanuit Tilburg via de Langstraat over het water teruggetrokken. Al spoedig werden ze gevolgd door nog meer eenheden. Op 31 oktober was de terugtocht van de divisie van Franz afgerond. Ten zuiden van de Maas, rond Drunen, lag op dat moment alleen nog de 59. Infanterie-Division van luitenant-generaal Walter Poppe. Althans een deel lag daar nog, de tros, inclusief het hoofdkwartier, plus de artillerie bevond zich al ten noorden van de Maas. Op zaterdagmiddag 4 november stak de 51st Highland Division onder generaal-majoor Tom Rennie het Afwateringskanaal ’s-Hertogenbosch-Drongelen op vier plaatsen over en aan het einde van de volgende dag waren alle Duitse troepen verdreven tot over de Bergsche Maas. De divisie van Poppe betrok posities ten oosten van de eenheid van Franz. Alle troepen in het gebied kwamen onder bevel van het LXXXVIII. Armeekorps van generaal Hans Reinhard, die op 3 november zijn hoofdkwartier vanuit Noordeloos eerst naar Geldermalsen verplaatste, vervolgens op 12 november naar Houten en op 28 november ten slotte naar Bilthoven. Rond deze tijd werden stukken land in het noorden van het Land van Heusden en Altena onder water gezet, waardoor menigeen in een natte schuilkelder tevergeefs veiligheid probeerde te vinden.
De bewaking van de Biesbosch werd op 16 november overgenomen door een heel bijzondere eenheid, het Ost-Bataillon (ook wel Wolga Tataren Bataillon genoemd) 628 onder majoor Schermuly. Zoals de naam al aangaf, ging het om overgelopen soldaten uit het Rode Leger. Dit bataljon, ongeveer vijfhonderd man sterk, was een van de weinige eenheden die tot net voor de capitulatie in mei 1945 dezelfde posities tussen Amer en Merwede zouden behouden. Op 18 november, twee weken na de aankomst in het Land van Heusden en Altena, werd de 256. Volksgrenadier-Division uit het front gehaald omdat ze nodig was in de Elzas. De plaats van de divisie van Franz werd ingenomen door de 711. Infanterie-Division van luitenant-generaal Josef Reichert. Die beschikte begin november nog over ongeveer duizend man. Nu deze ineens een enorme sector moesten verdedigen, kreeg Reichert versterking van twee compagnieën, samen ongeveer tweehonderd man, van ex-Sovjet-soldaten plus een bijbehorende afdeling luchtafweergeschut. Deze betrokken stellingen bij hun landgenoten in de Biesbosch. Daarnaast beschikte hij ook nog over de schamele restanten van het Flieger Regiment 51, een groep militairen afkomstig van de Duitse luchtmacht die zeer tegen hun zin aan het front moesten vechten. Het vertrek van de 256. Volksgrenadier-Division werd bijna onmiddellijk gevolgd door dat van de 59. Infanterie-Division. Per 24 november moest Reicherts divisie dus de sector overnemen die voorheen door twee divisies werd bezet, een haast onmogelijke opgave. De artillerie werd geconcentreerd rond Nieuwendijk met het hoofdkwartier bij de zuidelijke rand van Almkerk. Het was een van deze batterijen die stond opgesteld in de boomgaard bij Hoeve Ganswijk van de familie Colijn, halfweg tussen Almkerk en Dussen. In de nacht van 13 op 14 december vertrok ook Flieger-Regiment 51. In hun plaats voegde zich Festungs MG Bataillon 30, een bunker-eenheid onder leiding van majoor Balzer, zich vanuit de Betuwe bij de ex-Sovjet-soldaten in de Biesbosch.
Soldaten van het Wolga Tataren Bataillon. Bron: Bundesarchiv, Bild 146-1981-059-12, foto H. Philipps.
Twee dagen later ging het laatste grote Duitse offensief van de Tweede Wereldoorlog van start, in de Ardennen: einddoel Antwerpen. De hoogste Duitse bevelhebber in Nederland, Generaloberst Kurt Student, wilde niet werkeloos toezien en gaf opdracht een ondersteuningsoperatie op te zetten. Deze aanval zou gelanceerd worden vanuit het Land van Heusden en Altena in de richting van Breda. De codenaam van dit volstrekt onrealistische plan was Fall Braun. Het kwam er in het kort op neer dat een aanval met drie divisies zou worden ingezet. Het meest westelijk zou de 711. Infanterie-Division van Reichert oversteken bij Keizersveer, om dan zo snel mogelijk Geertruidenberg, Raamsdonksveer en Oosterhout in te nemen, waar het Wilhelminakanaal moest worden overgestoken op weg naar Breda. De 712. Infanterie-Division van luitenant-generaal Friedrich Neumann, die nog ten oosten van Zaltbommel lag, moest oversteken bij Kapelsche Veer en oprukken via Dongen. De 6. Fallschirmjäger-Division van luitenant-generaal Hermann Plocher, ten slotte, moest het front bij Arnhem verlaten en hoefde alleen voor flankdekking te zorgen. Zijn divisie zou oversteken bij Drongelen en Waalwijk en oprukken tot de lijn Kaatsheuvel – Loonse en Drunense Duinen. Ook Heusden moest worden ingenomen om vervoer van materiaal over de Maas veilig te stellen.
Dit voorstel betekende dat twee divisies opeens pijlsnel naar het Land van Heusden en Altena moesten worden verplaatst. Reicherts eenheden moesten opschuiven om plaats te maken. Waar eerst betrekkelijke rust heerste, krioelde het vanaf 21 december van arriverende Duitse troepen. De divisie van Plocher verliet die dag de omgeving van Arnhem. Tegelijk arriveerde de divisie van Neumann vanuit de Betuwe. Zijn 712. Infanterie-Division nam de sector in tussen Reichert en Plocher. In de grotendeels ontruimde dorpen wemelde het nu van de Duitse troepen. Al met al moeten er met Kerstmis 1944 minimaal 15.000 Duitse militairen in het Land van Heusden en Altena zijn geweest, een gigantische concentratie in zo’n klein gebied. Maar die enorme bundeling van troepen was slechts een kort leven beschoren.
Leegloop
Op 29 december vertrok de 711. Infanterie-Division van Reichert omdat ze dringend nodig was aan het Oostfront, bij de eerste Duitse poging het omsingelde Boedapest te ontzetten. Op 2 januari kwam het bericht binnen op het hoofdkwartier van LXXXVIII. Armeekorps dat ook de 712. Infanterie-Division van Neumann naar het Oostfront moest vertrekken. De divisie werd toegewezen aan de Legergroep Weichsel en zou uiteindelijk voor de poorten van Berlijn ten onder gaan. Deze tweede aderlating was de definitieve nekslag voor Fall Braun. Alleen Plocher en zijn mannen bleven achter. Intussen broeide er tegenover Dussen, aan de andere kant van de Bergsche Maas, bij Kapelsche Veer iets wat zou uitgroeien tot een mini-veldslag. Zoals verderop beschreven, had deze strijd zware gevolgen voor de burgerbevolking in het Land van Heusden en Altena, omdat de geallieerden hun artilleriebeschieting en luchtaanvallen verder intensiveerden.
Op 5 februari begon de slotfase van de Duitse bezetting in het gebied. Op die dag moest Plocher een van zijn regimenten afgeven. Twee weken later vertrok ook de rest van de divisie en vanaf dat moment vielen de troepen in het Land van Heusden en Altena onder een nieuw, geïmproviseerd korpshoofdkwartier, dat van Korps-Abteilung Diestel, genoemd naar luitenant-generaal Erich Diestel. De Biesbosch was al die tijd nog steeds bemand door de ex-Sovjet-soldaten van het Wolga Tataren Bataillon 628. Het Land van Heusden en Altena, bij elkaar meer dan veertig kilometer front, werd medio februari 1945 overgenomen door de Brigade zur besondere Verwendung 20 van kolonel von Bosse. Achter deze hoogdravende naam (‘speciale taken’) ging een staf schuil die oorspronkelijk fietsafdelingen commandeerde, eerst op de Veluwe en vervolgens langs de Zuid-Hollandse kust. In plaats van fietsers kreeg Von Bosse, naast de ex-Sovjet-soldaten in de Biesbosch, nu het bevel over zeelui en parachutisten – die overigens nog nooit in een vliegtuig hadden gezeten. Bij de capitulatie in mei 1945 telde de brigade 3.421 man waarvan 2.380 gevechtstroepen waren.
De laatste tweeënhalve maand van de bezetting van het Land van Heusden en Altena waren er geen omvangrijke troepenverplaatsingen meer en geen grote acties of gevechtshandelingen. Kleermakers in Werkendam, Nieuwendijk en Kille kregen opdracht driehonderd uniformen te maken voor poppen, om de terugtocht te maskeren. In de nacht van 22 op 23 maart vertrok het Festungs MG Bataillon 30 uit de Biesbosch. De groep marcheerde via Gorinchem naar Alblasserdam. Vanaf 18 april werd de Biesbosch grotendeels ontruimd en verdwenen na ruim vijf maanden ook de ex-Sovjet-soldaten van het Wolga Tataren Bataillon 628 van het toneel. Zo eindigde de Duitse bezetting als een nachtkaars. Tragisch genoeg vielen er in het dunbevolkte Land van Heusden en Altena het laatste halfjaar van de bezetting veel burgerslachtoffers. De wrange ironie is dat dit niet een gevolg was van Duitse acties, maar bijna uitsluitend het resultaat van geallieerde beschietingen en luchtaanvallen.
Burgerslachtoffers
Het allereerste burgerslachtoffer viel op 6 november in Genderen. Het was Piet van Koyk. Door een granaatscherf werd zijn onderkaak weggeslagen en hij overleed kort nadat hij getroffen was. Hij zou niet het laatste slachtoffer zijn van de geallieerde beschietingen en luchtaanvallen. In totaal kwamen in het Land van Heusden en Altena tot het einde van de oorlog 95 mensen om het leven. Meestal ging het om individuele slachtoffers, maar tot driemaal toe werden meer personen tegelijk uit het leven weggerukt. De eerste keer was op 27 november in Andel. Canadese artillerie beschoot het dorp en de omgeving. De resultaten waren verschrikkelijk. Acht burgers kwamen om en drieëntwintig raakten gewond. Voor de geallieerden was het een dag als andere en de aantekening van het hoofdkwartier dat verantwoordelijk was voor deze sector, is veelzeggend: “Niets van belang gebeurd aan het front van 1 Corps vandaag.”
Op 12 december vond de tweede grote tragedie plaats toen de Canadezen vanaf de zuidoever van de Bergsche Maas Nieuwendijk en omgeving bestookten. Op die dag openden 44 Canadese kanonnen en 24 Sherman tanks het vuur. Verspreid over twee salvo’s daalde een granaatregen neer op het dorp. De hulpverlening werd ernstig gehinderd omdat twintig minuten later een derde salvo granaten insloeg. Veel gewonden die werden verzorgd, moesten even aan hun lot worden overgelaten. Uiteindelijk kwamen negentien mensen om het leven. De beschieting diende geen enkel onmiddellijk doel, maar was het initiatief van brigadier C.M. Drury, commandant van de Canadese divisie-artillerie, die op 7 december de wens uitsprak “een agressiever beleid te hanteren jegens de vijand aan ons front en daarom een beschieting voorstelde op een bekende artillerie-opstelling in een stad genaamd Nieuwendijk”. Aldus geschiedde vijf dagen later, maar het waren vooral Nederlandse burgers en niet Duitse militairen die het slachtoffer werden van dit nieuwe, stoere beleid.
De derde en grootste ramp vond plaats op 5 januari 1945, op twee verschillende locaties. Hierbij kwamen niet minder dan veertig mensen in één klap om het leven, bijna de helft van het totaal aantal slachtoffers in het Land van Heusden en Altena. Op deze dag bestookten zowel geallieerde artillerie als jachtvliegtuigen het Land van Heusden en Altena. Dit alles ter ondersteuning van een Poolse aanval – operatie Trojan – op het Duitse bruggenhoofd bij Kapelsche Veer. Nadat er een rookgordijn was gelegd over de Bergsche Maas, werd vanuit de omgeving van Loon op Zand het vuur geopend door Canadese 4th Medium Regiment, een artillerieafdeling die al vanaf Normandië aan de 1e Poolse Pantserdivisie was toegewezen. De hele middag joeg de afdeling hun middelzware granaten over de Maas. Tegelijk vielen niet minder dan vier squadrons met in totaal 43 jachtbommenwerpers verdachte plaatsen aan vanuit de lucht. De logboeken van de squadrons maken melding van ‘goede resultaten’. Dat zag er voor de bevolking anders uit. Het zwaarst getroffen werden Veen en Wijk. In de laatste plaats had een grote groep burgers een schuilplaats gevonden in de kelder van bakkerij Van der Pol. Een bom viel vlak bij het pand waardoor het instortte en de nog brandende oven in de kelder terechtkwam. Achtentwintig burgers kwamen om. In Veen verwoestte een duizendponder afgeworpen door een Typhoon jachtbommenwerper de slagerij van Van Tilborg. Hierbij verloren twaalf mensen het leven. Militair gezien hadden de acties geen enkel resultaat.
Spionage
Het verhaal van de laatste oorlogsmaanden in het Land van Heusden en Altena is ook het verhaal van de illegale crossings door de Biesbosch. De onderzoeker die de duizenden geallieerde documenten over deze periode en deze sector bestudeert, moet constateren dat een ongekend groot aantal militairen en burgers tijdens de winter en het voorjaar de rivier is overgestoken. Wie de Canadese rapporten en inlichtingendossiers leest, valt van de ene verbazing in de andere. Uit de talrijke Canadese rapporten over liniecrossers en andere verzetsmensen, verdachte personen, deserteurs en eigen patrouilles blijkt overduidelijk hoe vreselijk poreus het Maasfront was, niet alleen in de Biesbosch, maar over de volle lengte. Dat gold overigens ook voor de tegenpartij. Uit verslagen blijkt duidelijk hoe ver de Duitse patrouilles soms kwamen, tot aan Dorst bij Breda toe. Daarnaast maakten ook de Duitsers gebruik van geheimagenten, een soort omgekeerde liniecrossers dus, die in een enkel geval zelfs heel Noord-Brabant doortrokken alvorens terug te keren in bezet gebied. Langs dit poreuze front waren de geallieerden dan ook goed op de hoogte van de opstellingen in het Land van Heusden en Altena, zij het niet altijd van de exacte samenstelling van de Duitse eenheden. Ze beschoten die dan ook met grote regelmaat. Dit leidde tot argwaan bij de Duitse commandanten. Met dit in het achterhoofd is het duidelijk waarom de Duitse optreden jegens de burgerij dat laatste halfjaar zo onbarmhartig was, waarom de evacuaties zo genadeloos werden doorgevoerd en waarom er die winter zo onnodig veel leed werd aangericht onder de bevolking. Ook bij deze acties kwamen enkele burgers om het leven. De Duitse acties mondden geregeld uit in razzia’s, waarvan de laatste plaatsvond in april 1945.
Er werd om veel redenen gecrosst van bevrijd naar bezet gebied en omgekeerd, maar de aanleiding was het doorgeven vanuit Sliedrecht van de rapporten van de Nederlandse verzetsgroep Albrecht. Later kwamen daar andere taken bij, zoals het overbrengen van koeriers van de Nederlandse regering en Prins Bernhard, agenten met geheime zenders en gecrashte piloten. In de nacht van 5 op 6 november 1944 vond de eerste oversteek plaats van Sliedrecht naar Lage Zwaluwe. De groep crossers bestond uiteindelijk uit 21 mannen. Er ontstonden uiteindelijk twee routes, de André-route vanaf Drimmelen, geleid door Jos (Adriaan L.) van Wijlen (1898-1962) alias kapitein André, en de Albrecht-route vanuit Lage Zwaluwe. In totaal vonden er officieel 374 crossings plaats, maar vermoedelijk werd er minstens honderd keer meer overgestoken, zeker door verzetsgroep André uit Sprang-Capelle. Het is ondoenlijk om hier het verhaal van de crossers te herhalen, maar we willen wel stilstaan bij één van hen, Jan de Rooij (1923-1945), vanwege zijn bijzondere moed. Hij stak samen met Hans Hoekstra begin december over, na twee eerdere mislukte pogingen. Ze hadden ieder een zender bij zich. Jan de Rooij verborg zijn zender in de schuur van de familie Koekoek bij Dussen. Hij beloofde de familie dat hij altijd de verantwoordelijkheid op zich zou nemen in geval van nood. Al snel werden dagelijks berichten over de Duitse activiteiten doorgeseind naar bevrijd gebied. Mede als gevolg daarvan nam het aantal geallieerde luchtacties en beschietingen toe. Ze waren ook vaak uiterst nauwkeurig zodat aan Duitse kant de overtuiging groeide dat er spionage in het spel moest zijn. Met behulp van peilauto’s werd uiteindelijk de zender van Jan de Rooij gevonden. De familie Koekoek werd gearresteerd. Zodra hij dit nieuws hoorde, keerde Jan de Rooij vanuit Werkendam terug naar Dussen en gaf zich, zoals hij had beloofd, aan bij de Duitse troepen. Boer Koekoek en zijn zoons werden vrijgelaten. Jan de Rooij ging op transport naar Amsterdam, waar hij werd gemarteld en op 4 januari gefusilleerd. Hij was eenentwintig jaar oud.
De evacuaties
Een ander kenmerk van het drama in het Land van Heusden en Altena tijdens het laatste halfjaar van de bezetting, waren de grootschalige evacuaties van de bevolking. Hoewel de Duitse troepen, gewoontegetrouw, al in november begonnen waren met het evacueren van inwoners van de dorpen vlakbij het front, kwam er rond dezelfde tijd van het hoogste niveau, van Hitler zelf, een nieuwe instructie. De evacuaties moesten voortaan in een veel groter gebied en absoluut rücksichtslos worden doorgevoerd uit angst dat Terroristen de Duitse troepen zouden hinderen bij de strijd. Met de winter voor de deur zou deze misdadige instructie een extra lading krijgen en de bevolking betaalde uiteindelijk de prijs. De hierboven beschreven spionageactiviteiten wakkerden het Duitse wantrouwen nog verder aan en leidde vanaf december tot nog meer evacuaties.
Zoals ook in het dagboek van Aria Colijn valt te lezen begonnen de evacuaties in november het eerst in de dorpen langs de Bergsche Maas: Drongelen, Meeuwen, Eethen en Genderen. Veel mensen trokken naar kennissen in de buurt zodat bijvoorbeeld Veen in het begin van de winter niet 1200, maar 3500 mensen telde. In januari 1945 werd de zone uitgebreid naar het noorden en moesten ook plaatsen als Wijk, Almkerk en Aalburg worden ontruimd. Deze evacuaties vonden plaats onder onmenselijke omstandigheden. Het was een strenge winter en een enkele keer was de bevolking gedwongen in een sneeuwstorm met handkarren, kruiwagens, boerenkarren en sledes naar veiliger oorden te trekken. Aanvankelijk gingen de vluchtelingen naar het noordelijk deel van het Land van Heusden en Altena. Al spoedig dwong de bezetter hen verder te gaan, over de Merwede en de Waal. Uiteindelijk belandden velen in Friesland, ver van huis en haard. Zoals de dagboeken van Aria Colijn en anderen aangeven, waren dit uiterst traumatische gebeurtenissen voor alle betrokkenen. De weinige achterblijvers, illegaal teruggekeerden of burgers die toestemming hadden om voor hun vee te zorgen, waren overigens niet veel beter af. Voldoende voedsel vergaren en de drinkwatervoorziening werd al snel problematisch.
Het einde
Het einde van de Duitse bezetting van het Land van Heusden en Altena was in april 1945 aanstaande, maar de brigade van Von Bosse zou tot de capitulatie op 5 mei blijven. Achteraf was dat een geluk bij een ongeluk, want bij een eventuele terugtocht over de Merwede en de Waal had de bezetter mogelijk alsnog het noordelijk deel van het Land van Heusden en Altena helemaal onder water gezet. Na de Duitse capitulatie begon de ontruiming en moesten de diverse onderdelen van de brigade naar het hoofdkwartier van Von Bosse in Gorinchem om daar te worden verzameld en ontwapend. Von Bosse leverde een rapport in bij de Canadezen met de nodige gegevens over zijn eenheid en de vele mijnenvelden. Hierna ging hij met zijn mannen in krijgsgevangenschap. Opmerkelijk genoeg kwamen in Dussen die laatste dagen nog drie Duitse marine-infanteristen om het leven. Het hoe en waarom van hun dood is nooit opgehelderd. Dinsdag 9 mei verlieten de laatste Duitse militairen het Land van Heusden en Altena. De bezetting was eindelijk ten einde.
Concluderend kunnen we stellen dat deze laatste oorlogsfase vooral bepaald werd door de intensiteit van de geallieerde beschietingen en luchtaanvallen, plus de grootschalige evacuaties, vaak onder dramatische omstandigheden. Hoewel er in het Land van Heusden en Altena nooit een grondoorlog werd uitgevochten, deelde de streek zo toch in het trieste lot en de verwoesting van steden en dorpen in Noord-Brabant waar in het najaar van 1944 wel zwaar was gevochten. Dit verklaart ook waarom het aantal slachtoffers onder de bevolking relatief hoog was en de materiële schade vergelijkbaar met die in zwaarbevochten plaatsen elders in de provincie. Ook bij de terugkeer naar hun woonplaats troffen de burgers uit het Land van Heusden en Altena een vergelijkbare situatie aan: vernielde huisraad, half of compleet verwoeste huizen, geen drinkwater en overal onontplofte explosieven. Het herstel nam veel tijd in beslag en pas lang nadat in de rest van de provincie sprake was van herstel, keerde ook hier het normale leven terug. Ooit, in 1815, was het gebied ingedeeld bij Noord-Brabant, terwijl het vanaf de middeleeuwen Hollands was geweest. Historisch gezien getuigt het dan ook van trieste ironie dat de streek bij het laatste grote conflict het lot deelde van het graafschap waarvan het ooit onderdeel uitmaakte.
Bronnen
Kew, National Archives
- War Diary I Corps, Inv. Nr. WO 171/280.
- War Diary 68th Medium Regiment RA, Inv. Nr. WO 171/1062.
- Operations Record Book 97 Squadron, Inv. Nr. AIR 27/1169.
- Operations Record Book 263 Squadron, Inv. Nr. AIR 27/1548.
- Operations Record Book 349 (Belgian) Squadron, Inv. Nr. AIR 27/1744.
- War Diary 2 TAF, Inv. Nr. AIR 37/717.
Koblenz, Bundesarchiv-Militärarchiv
- Kriegstagebuch LXXXVIII. Armeekorps, November 1944, Inv. Nr. RH 24-88/102.
Ottawa, Library and Archives Canada,
- War Diary Netherlands District., Inv. Nr. RG 24 G-3, 10703.
- Diary 4th Medium Regiment RCA, Inv. Nr. RG 24 C-3, 14393.
- War Diary 15th Field Regiment RCA, Inv. Nr. RG 24 C-3, 14525.
- Ottawa, War Diary RCA 4th Canadian Armoured Division, Inv. Nr. RG 24 C-3, 14587.
Literatuur
J.M. van Alphen en J. van Heemskerk, Aalburg in Oorlogstijd (Heusden 1984).
J. Buitkamp, Verzet in West-Brabant, De Biesbosch en Het Land van Heusden en Altena (Breda 1985).
Jack Didden en Maarten Swarts, Provinciestad in Oorlogstijd. Waalwijk en omgeving 1939-1945 (Drunen 1991).
Jack Didden, ‘De Duitse bezetting van het Land van Heusden en Altena van 31 oktober 1944 tot 5 mei 1945’, Historische reeks Land van Heusden en Altena 28 (2020) 13-40.
‘Groep André’ op nl.wikipedia.org/wiki/Groep_André (geraadpleegd 7 augustus 2024).
‘Jan de Rooij 1923 - 1945’ op brabantsegesneuvelden.nl/persoon/jan-de-rooij-sprang-1923 (geraadpleegd 7 augustus 2024).