De mei-oorlog in Noord-Brabant

Duitse soldaten 10 mei 1940

Duitse soldaten in de buurt van Rotterdam, 10 mei 1940.

Tijdens het eerste grote conflict in Europa in de twintigste eeuw, de Eerste Wereldoorlog, was Nederland buiten schot gebleven. Die positie hoopte de Nederlandse regering ook in de decennia daarna te kunnen handhaven. In de rijksbegroting was defensie een ondergeschoven kindje, zeker tijdens de wereldwijde economische crisis vanaf 1929. Maar in de jaren dertig ontstond er in Duitsland een nieuwe werkelijkheid in de vorm van Adolf Hitlers Derde Rijk. Geleidelijk aan groeide het besef dat de dreiging vanuit Duitsland serieus genomen moest worden. De vraag was alleen: hoe? 

Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog was het Nederlandse leger getalsmatig, qua bewapening en munitievoorraad, te zwak om bij een Duitse inval langs de hele grens stand te kunnen houden. De grens met de oosterburen, bijna vijfhonderd kilometer lang, kon sowieso nooit in zijn geheel verdedigd worden. In het krijgsplan dat de hoogste militair, de Chef van de Generale Staf generaal I.H. Reijnders, tijdens deze periode uitwerkte, lag het zwaartepunt op zo lang mogelijk standhouden in het politieke en bestuurlijke hart van Nederland, de provincies Zuid- en Noord-Holland en Utrecht. Anders gezegd: de verdediging zou zich concentreren in de Vesting Holland, achter de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In het voorterrein lagen nog vier andere linies: het meest oostelijk de IJssellinie en de Maaslinie, met daarachter de Grebbelinie en de Peel-Raamstelling. De laatste, ook wel Peellinie genoemd, lag in oostelijk Noord-Brabant. Ze sloot bij de Maas bij Grave aan op de Grebbelinie. Deze linies dienden slechts om de Duitse opmars te vertragen en tijd te winnen. De hoop was dat de Nederlandse troepen daar zo lang stand konden houden totdat Franse en Britse troepen uit het zuiden waren opgerukt om contact te maken met het Nederlandse leger. Oftewel: hoofddoel van deze dubbele strategie was terugtrekken op de Vesting Holland, maar tegelijk tijd winnen in de hoop dat samen met de bondgenoten een gezamenlijk front zuidelijk daarvan kon worden gevormd. 

Hiervoor was het behoud van Zeeland, waar de Engelsen konden landen, en Noord-Brabant, waar de Fransen zouden arriveren, van groot belang. De laatste provincie moest zo lang mogelijk worden verdedigd om contact met de Fransen mogelijk te maken, maar waar en met welke troepen? Dat was van meet af aan onduidelijk. Achter de Peel-Raamstelling lagen in Noord-Brabant het IIIe Legerkorps van generaal-majoor A.A. van Nijnatten en de Lichte Divisie onder kolonel H.C. van der Bijl. De vraag wat hun precieze rol moest zijn, leidde tot discussie tussen Reijnders en de commandant van het Veldleger, luitenant-generaal J.J.G. van Voorst tot Voorst. In de kern kwam het erop neer dat Reijnders vond dat het IIIe Legerkorps en de Lichte Divisie zich meteen na een inval moesten terugtrekken naar de Vesting Holland, terwijl Van Voorst tot Voorst pleitte voor een stevige verdediging op de lijn ’s-Hertogenbosch-Tilburg-Goirle. Deze lijn kreeg de naam Oranjestelling, maar het was een linie die vooralsnog alleen op papier bestond. Dat gold niet voor de andere verdedigingslijn in Noord-Brabant, de Peel-Raamstelling, want dat was een degelijk opgezette linie. Met de aanleg daarvan was het leger al in 1936 gestart. 

De linie begon ter hoogte van Grave en liep via Mill door de Peel, langs de Zuid-Willemsvaart om te eindigen aan de Belgische grens bij Weert. De stelling maakte vanaf Meijel gebruik van het drassige terrein van de Peel en ook van kanalen zoals de Helenavaart en de Noordervaart en riviertjes als de Raam, die vanuit de Peel naar Grave stroomt – vandaar de naam van de stelling. Het noordelijke deel was versterkt door de aanleg van het Defensiekanaal. Er werden bijna vierhonderd kazematten (kleine bunkers) aangelegd. Die stonden tot maximaal ongeveer tweehonderd meter van elkaar, voldoende om onderling vuursteun te verlenen. Toch was niet alles koek en ei. Er waren twee problemen. Allereerst was er nauwelijks communicatie tussen de kazematten mogelijk. Daarnaast lag het grootste deel van de Nederlandse infanterie op afstand achter deze linie, te ver in ieder geval om bij een vijandelijke aanval directe vuursteun te kunnen verlenen. De discussie over de verdediging in Noord-Brabant bleef onbeslist tot de benoeming begin 1940 van een nieuwe algemene opperbevelhebber, luitenant-generaal H.G. Winkelman.

 

Definitief besluit

De Nederlandse legerleiding was er voor de oorlog op gebrand een aansluiting te creëren tussen de Peel-Raamstelling en de linie langs het Albertkanaal, maar de Belgische legerleiding voelde daar niets voor. In plaats hiervan pleitte het Belgische opperbevel begin 1940 voor een nieuwe linie, nog westelijker dan de lijn ’s-Hertogenbosch-Tilburg-Goirle uit het plan van Van Voorst tot Voorst. De Belgische legerleiding wilde een linie vanaf het Albertkanaal naar het noorden op de lijn Turnhout-Tilburg-Waalwijk. De Franse legerleiding sloot zich hier min of meer bij aan. De Franse opperbevelhebber, generaal Maurice Gamelin, liet Winkelman weten dat op de eerste oorlogsdag twee gemotoriseerde divisies en één lichte tankdivisie zouden oprukken naar Zeeland en Noord-Brabant. In zijn optiek diende het Nederlandse leger dan zo snel mogelijk aansluiting te zoeken met de Fransen ter hoogte van Tilburg en Turnhout. Dit heette het ‘Plan Breda’. Volgens dit plan zouden de Fransen in Midden-Brabant niet verder oprukken dan het Wilhelminakanaal. 

Voor het Nederlandse opperbevel waren deze plannen uiterst nadelig. De Belgische weigering aan te sluiten op de Peel-Raamstelling en het Franse voornemen om niet verder op te rukken dan Tilburg en Oosterhout betekende dat er een gat zat in de verdediging tussen Weert en Hasselt, waardoor Duitse eenheden eenvoudig konden oprukken. De Peel-Raamstelling werd zo in het zuiden omtrokken en was dan in feite op voorhand al onhoudbaar geworden. Dit was geen optie voor Winkelman, maar een verzoek aan de Fransen om tot aan de Zuid-Willemsvaart op te rukken werd niet ingewilligd. Gezien sombere vooruitzichten van de verdediging in Noord-Brabant hakte Winkelman een maand voor de Duitse inval de knoop door. Hij verordonneerde op 3 april 1940 dat de troepen zich aan het einde van de eerste oorlogsdag uit de provincie moesten terugtrekken op de Vesting Holland. Een hardnekkige verdediging in Noord-Brabant was onder de gegeven omstandigheden zinloos. De hoofdmacht van het IIIe Legerkorps en de Lichte Divisie zouden onderdeel worden van de verdediging van de Vesting Holland en niet van die van Noord-Brabant. Twee dagen later was er overleg in Hotel Royal aan het Stationsplein in Eindhoven en werden de diverse commandanten op de hoogte gesteld van Winkelmans beslissing.

Als logisch uitvloeisel van deze beslissing besloot Winkelman dat alleen de voorste verdedigingslijn bezet zou worden gehouden en wel door zes bataljons van het IIIe Legerkorps plus enkele bataljons van de Peeldivisie. Deze bestond in hoofdzaak uit acht infanteriebataljons met zwakke ondersteuning. Daarvan lagen zeven bataljons in de Maaslinie en langs de grenzen met Duitsland en België. Eén bataljon lag bij Grave. Zodra de strijd bij de Peel-Raamstelling was begonnen, zouden ook de zes achtergebleven bataljons van het IIIe Legerkorps onder de staf van de Peeldivisie komen te vallen. De commandant van deze divisie en tevens Territoriaal Bevelhebber Noord-Brabant, kolonel L.J. Schmidt, had zo in feite veertien bataljons onder zijn bevel. Dit was op papier geen geringe strijdmacht, maar die bataljons werden slechts ondersteund door één regiment met stokoud geschut. Hij had voor de verdediging naast dit geschut nauwelijks zware wapens ter beschikking. Wat wellicht nog erger was: zijn mannen die de achterwacht vormden, moesten standhouden tot de laatste man, terwijl de troepen achter hen zich zo snel mogelijk uit de voeten moesten maken en zich moesten terugtrekken benoorden de grote rivieren. Schmidt was overdonderd door de nieuwe instructie die hij, behalve met zijn chef-staf, met niemand mocht delen. Om de verwarrende situatie nog erger te maken gaf Winkelman geen enkele uitleg aan Schmidt over hoe en waar hij na een Duitse inval het vertragend gevecht in Noord-Brabant moest voeren. De gevolgen van het gebrek aan duidelijke instructies zouden de volgende maand snel duidelijk worden.

In april nam de spanning in Nederland snel toe. De aanval op Denemarken en Noorwegen op 9 april 1940 maakte duidelijk dat het handhaven van neutraliteit weinig kans van slagen meer had. Dit leidde ertoe dat de regering tien dagen later de Staat van Beleg afkondigde. Vooraanstaande NSB’ers werden begin mei geïnterneerd en hun publicaties werden verboden omdat zij ‘een gevaar vormden voor ons land’. Onder de indruk van de Duitse luchtlandingen in de twee Scandinavische landen werden her en der binnen de Vesting Holland doorgaande wegen van versperringen voorzien. Deze maatregel zou op 10 mei bijdragen aan het mislukken van de Duitse landingen rond Den Haag.

 

Duitse plannen

Na de Duitse aanval op Polen op 1 september 1939 was twee dagen later de oorlogsverklaring door Frankrijk en Engeland gevolgd. Nadat de Sovjet-Unie op 17 september Polen vanuit het oosten was binnengevallen, was het lot van dit land bezegeld. Na de Poolse capitulatie op 7 oktober begon Hitler meteen aan te dringen op een spoedige aanval op wat hij als Duitslands erfvijand beschouwde, Frankrijk. De Duitse legerleiding zag daar aanvankelijk niets in. Daar waren verschillende redenen voor: de Duitse troepen waren tijdens de strijd in Polen, vooral op de lagere niveaus op tactisch gebied, nogal eens tekortgeschoten; en de massa van het Duitse leger moest worden overgeplaatst naar het westen, wat veel tijd kostte. Ook lag er geen echt krijgsplan klaar. Maar Hitler bleef aandringen en op 19 oktober vaardigde de legerleiding een instructie uit voor de aanval op het westen met de codenaam Fall Gelb. Het plan doorliep verschillende stadia die buiten het kader van dit artikel vallen. 

Koos de legerleiding aanvankelijk voor een herhaling van het plan waarmee Duitsland in 1914 tevergeefs had geprobeerd Frankrijk te verslaan, uiteindelijk werd een nieuw en revolutionair ontwerp geaccepteerd. Dit kwam deels uit Hitlers koker, maar was vooral het geesteskind van Duitsland beste strateeg, generaal Erich von Manstein. In de verschillende versies van het plan was de bezetting van Nederland eerst wel, toen weer niet en uiteindelijk toch weer opgenomen. De belangrijkste reden was dat de Duitse legerleiding vreesde dat ons land anders gebruikt zou kunnen worden als uitvalsbasis voor de geallieerden. Binnen de Duitse troepenmacht werd de verovering van ons land toegewezen aan het 18. Armee van generaal Georg von Küchler. 

Von Küchler had opdracht Nederland zo snel mogelijk te bezetten. De hoofdvijand was immers Frankrijk en het was dus zaak om België en Nederland in korte tijd uit te schakelen zodat de Wehrmacht alle krachten op de gevreesde erfvijand kon concentreren. In het ontwerp speelde Noord-Brabant een belangrijke rol. Sterker nog, het zwaartepunt van de Duitse opmars door Nederland lag in deze provincie. Omdat het Duitse opperbevel wist dat de Vesting Holland de laatste Nederlandse verdedigingslinie was, moest die zonder tijdverlies worden bereikt. De oostelijke en noordelijke provincies werden toegewezen aan het X. Armeekorps, maar de hoofdrol was weggelegd voor het XXVI. Armeekorps van generaal Albert Wodrig. Zijn legerkorps moest eerst de Peel-Raamstelling doorbreken en vervolgens met de spits, de 9. Panzer-Division van generaal-majoor Dr. Alfred Hubicki, contact leggen met de parachutisten die bij Moerdijk zouden worden gedropt. Was deze verbinding eenmaal tot stand gekomen, dan konden de Duitse troepen via deze achterdeur de Vesting Holland binnentrekken. De pantserdivisie zou bij Mook en Gennep de Maas oversteken. Tegelijk moest Wodrigs legerkorps een eventuele geallieerde aanval vanuit België en Zeeland tegenhouden. Bij Duitse stafoefeningen begin 1940 was duidelijk geworden dat, afhankelijk van de Nederlandse tegenstand in Noord-Brabant, de derde dag beslissend zou zijn. Een dag later, zo was de vrees, konden Franse en/of Belgische troepen in de provincie roet in het eten gooien. Zondag 11 mei moesten de eerste Duitse tanks in Moerdijk staan. Hoewel de afloop al bij voorbaat vaststond, zou zowel voor Duitsland als voor Nederland de strijd in Noord-Brabant bepalend zijn voor het verloop van de Duitse inval in ons land.

 

De strijd begint

Om drie uur in de ochtend van 10 mei begon de Duitse aanval op België, Frankrijk, Luxemburg en Nederland. Een uur later werd het langzaam licht en begonnen de bombardementen van verschillende belangrijke posities en volgden de eerste luchtlandingen. Bij Moerdijk vestigden Duitse parachutisten van het IIe bataljon van Fallschirm-Regiment 1 een stevig bruggenhoofd. Intussen was de spoorbrug bij Gennep dankzij een krijgslist intact in Duitse handen gevallen. Een groepje van het zogenoemde Brandenburger bataljon, waartoe ook in Duitsland wonende Nederlandse nationaalsocialisten behoorden, wist de bewakers op de westoever te overmeesteren. Ze hadden zich verkleed als marechaussees die zogenaamd Duitse gevangenen bij zich hadden. Door deze actie kon een Duitse troepentrein doorrijden tot het dorp Mill, achter de Peel-Raamstelling. Aan boord was een compleet bataljon van de 256. Infanterie-Division. De pantsertrein laadde de infanteristen uit in de buurt van de halte Zeeland en reed vervolgens terug om meer militairen op te halen. Intussen hadden Nederlandse militairen versperringen op het spoor aangebracht waardoor de trein uit de rails liep en er geen versterking meer kon worden aangevoerd. Desondanks slaagde het Duitse infanteriebataljon erin een deel van de bunkers van de Peel-Raamstelling te veroveren. Toen de Luftwaffe aan het einde van de eerste oorlogsdag boven Mill in actie kwam, was de doorbraak van de linie een feit. Intussen was er in het achterland in Noord-Brabant ook het een en ander gebeurd. 

Al om vijf uur ’s ochtends kreeg generaal Winkelman bericht over de rampzalige ontwikkelingen bij Gennep en Mill. Hij realiseerde zich dat zijn oorspronkelijke plan, om het IIIe Legerkorps en de Lichte Divisie pas ’s avonds terug te halen uit Noord-Brabant, in het water dreigde te vallen. Hij beval dan ook al om kwart voor zeven dat deze troepen zonder een moment te verliezen met de terugtocht moesten beginnen. Duizenden voertuigen en militairen trokken zo snel ze konden uit de provincie naar het noorden over de Maas en de Waal. Het IIIe Legerkorps trok tussen Heusden en Oss weg uit de provincie. Door de Duitse inname van de Moerdijkbruggen was de Lichte Divisie voor de terugtocht naar de Vesting Holland aangewezen op de bruggen bij Heusden en Keizersveer. De brug bij Heusden werd meteen nadat de laatste Nederlandse militair was gepasseerd, in de vroege ochtend van 11 mei opgeblazen, maar die bij Keizersveer pas in de vroege avond van 13 mei, na een fel vuurgevecht met Duitse troepen. Tijdens de verplaatsing voerde de Luftwaffe aanvallen uit op de kolonnes, die niet alleen militairen het leven kostten, maar ook tot de nodige burgerdoden leidden. Zo vonden in Kaatsheuvel naast vijf militairen ook twee kinderen de dood. Wat die avond achterbleef in Noord-Brabant, was de Peel-divisie van kolonel L.J. Schmidt, een ratjetoe van troepen.

Alleen de komst van de Fransen en de Engelsen kon de aanstaande Duitse opmars door de provincie nu nog stoppen. In de loop van de ochtend had Winkelman contact met de Franse opperbevelhebber, generaal Gamelin. Hij verzocht zijn Franse collega om de Moerdijkbruggen te heroveren. Winkelman meende tijdens dat gesprek een toezegging te hebben gekregen, maar Gamelin had zich in louter algemene bewoordingen uitgedrukt over steun aan de Nederlandse troepen. Dit misverstand zou een fatale uitwerking hebben in de daaropvolgende dagen. Voor de Duitsers vormden de bruggen immers een essentiële schakel in hun aanvalsplan. Omdat noch de Fransen, noch de Nederlanders pogingen ondernamen om deze vitale verbinding over het Hollands Diep te heroveren, bleef de achterdeur naar de Vesting Holland wijd openstaan. 

Gamelin beval zijn linkerflank, het 7e Armée van generaal H.H. Giraud, niet verder op te rukken dan Antwerpen. Alleen de voorhoede zou verder gaan en Noord-Brabant en Zeeland binnentrekken, geheel volgens het eerder geformuleerde ‘Plan Breda’. Al met al gaven de stafkaarten in het Nederlandse hoofdkwartier in ’s-Gravenhage aan het einde van de eerste oorlogsdag een gemengd beeld te zien. De Duitse overmacht was duidelijk en er was veel terrein verloren, maar de Peel-Raamstelling had zijn voornaamste doel bereikt, namelijk het vertragen van de Duitse aanval. Hierdoor hadden het IIIe Legerkorps en de Lichte Divisie zich ongeschonden kunnen terugtrekken benoorden de grote rivieren. Kolonel Schmidts troepen in Noord-Brabant zouden de volgende dag het vertragend gevecht voortzetten achter de Zuid-Willemsvaart. Lukte het ook daar om de vijand lang genoeg tegen te houden, dan was er hopelijk genoeg tijd gewonnen om samen met de Fransen een gezamenlijk front te vormen in Noord-Brabant. De volgende dag zou beslissend worden. 

 

De tweede dag

Aan Duitse kant lag op zaterdag 11 mei de prioriteit bij het overzetten over de Maas van de 9. Panzer-Division van Hubicki. Dat was minder eenvoudig dan gehoopt. De bruggen bij Ravenstein en Grave waren opgeblazen en de sliert tanks en andere voertuigen kon alleen op de linkeroever komen via grote pontonbruggen bij Gennep en Mook. Maar die werden ook gebruikt door Wodrigs infanteriedivisies en het gevolg was een constante verkeersopstopping aan Duitse kant. Desondanks bereikte de voorhoede van de pantserdivisie vroeg in de ochtend al Volkel. Omdat hij nog steeds bevreesd was voor een Franse interventie, beval Von Küchlers superieur, generaal Bock, bevelhebber van Heeresgruppe B, dat Hubicki’s divisie zo snel mogelijk de Zuid-Willemsvaart moest oversteken. Dat moest gebeuren in de voetsporen van de Duitse infanterie die al vroeg in de ochtend bij Heeswijk het kanaal had bereikt. De hier gelegen Nederlandse troepen leken aanvankelijk niet van plan te wijken. 

Aan Nederlandse zijde had kolonel Schmidt tijdens de nacht in het Belgische Oostmalle overlegd met brigadegeneraal Picard, de commandant van de 1e Division Légère Mécanique. Samen hadden ze een plan opgesteld voor een verdedigingslinie op de lijn ’s-Hertogenbosch-Tilburg-Goirle-Hilvarenbeek. Het noordelijke deel moest worden bezet door de Peeldivisie, het zuidelijke door de Fransen. Geheel volgens het ‘Plan Breda’ zouden de Fransen immers niet verder oprukken dan het Wilhelminakanaal, het Markkanaal en de Mark/Dintel. De aansluiting tussen Fransen en Nederlanders moest dus plaatsvinden bij Tilburg. Schmidt vaardigde dezelfde ochtend een order uit waarin hij zijn mannen opdracht gaf om stand te houden “teneinde het opmarcherende Franse leger ruimte te geven zich te ontwikkelen.” 

Dit hoopvolle bevel gaf Schmidts troepen aan de Zuid-Willemsvaart nieuwe moed en aanvankelijk lukte het om alle vijandelijke aanvallen af te slaan. Desondanks slaagde een Duits regiment er vroeg in de middag in om bij Erp de Zuid-Willemsvaart over te steken. Hiermee was de linie langs het kanaal doorbroken en restte Schmidt geen andere optie dan zijn troepen bevel te geven zich terug te trekken op de lijn ’s-Hertogenbosch-Tilburg, nog steeds in de ijdele hoop contact te kunnen maken met de uit het zuiden oprukkende Fransen. Dat was in theorie nog altijd mogelijk. De voorste eenheden van Picards divisie hadden inmiddels namelijk de lijn Tilburg-Hilvarenbeek-Reusel bereikt. Hun verkenners waren zelfs al in Best en Boxtel geweest. Maar de enige troepen die de Fransen in deze twee plaatsen aantroffen, waren Nederlandse militairen die ongeorganiseerd terugtrokken naar het westen. Door verbroken verbindingen had Schmidts instructie de meeste troepen niet op tijd bereikt. De Peeldivisie begon definitief uit elkaar te vallen en hiermee vervloog de kans op een solide verbinding met de Franse troepen, te meer omdat die, conform hun opdracht, niet verder mochten oprukken dan de lijn Tilburg-Oosterhout. Een klein Frans detachement verkenners onder majoor Michon probeerde ’s middags weliswaar de Moerdijkbruggen te bereiken, maar die poging strandde in de Duitse verdediging. Een Duitse luchtaanval op Franse en Nederlandse troepen trof ook de burgerbevolking van Zevenbergen en Zevenbergschen Hoek zwaar; 36 mensen kwamen om het leven. Een serieuze Nederlandse verdediging in Noord-Brabant was niet langer mogelijk. Al met al beloofde het weinig goeds voor de volgende dag die in de Duitse planning cruciaal zou zijn.

 

De beslissing valt

Hoewel Winkelman gedurende de eerste twee dagen zijn hoop had gevestigd op de hulp door Franse troepen, werd die verwachting in de ochtend van zondag 12 mei, Eerste Pinksterdag, de bodem ingeslagen door de snelle Duitse opmars in Noord-Brabant. Geheel volgens plan was Hubicki’s 9. Panzer-Division al vroeg de Zuid-Willemsvaart overgestoken en om tien voor acht in de morgen reden de eerste kolonnes Loon op Zand binnen. Hier namen de Duitsers de commandant van de Peel-Divisie, kolonel Schmidt, gevangen. Die was op weg naar zijn nieuwe hoofdkwartier in Princenhage bij Breda toen hij op Duitse voertuigen stuitte. Even was Schmidt opgelucht, want hij meende met Franse pantserwagens te maken te hebben. Hij werd ruw uit deze droom gewekt. Wat nog restte van zijn uiteengeslagen divisie, was in één klap onthoofd. Veel maakte dat niet meer uit, want de terugtocht van zijn divisie was allang ontaard in een wilde, ongeorganiseerde vlucht. Vanuit Loon op Zand rukte de Duitse pantserdivisie via de westelijke Langstraat razendsnel op naar Geertruidenberg. Nog slechts twaalf kilometer scheidde het Duitse grondleger van de parachutisten in Moerdijk. De enige georganiseerde tegenstand in Noord-Brabant die dag kwam van Franse zijde. 

Behalve door de eerder genoemde pantserdivisie van brigadegeneraal Picard werd de Franse tegenstand gevormd door de 25e Division d’infanterie motorisée van generaal Jean-Baptiste Molinié. Deze infanteriedivisie had zich verzameld van Hoogstraten in België tot Terheijden ten noorden van Breda. Westelijk hiervan stond de 2e brigade van Picard onder kolonel Beauchesne, ook wel bekend als de Groupement de Beauchesne. Ook deze was, geheel volgens plan, niet verder opgerukt dan het riviertje de Mark/Dintel. De Fransen stelden zich op langs de lijn Dinteloord-Standdaarbuiten-Princenhage. Dit betekende dat Hubicki’s tanks via de route Geertruidenberg-Wagenberg vrije doorgang hadden naar Moerdijk. Dankzij allerlei wegversperringen en verkeersopstoppingen op de weinige verharde wegen duurde het toch nog tot het einde van de middag voordat de eerste pantserwagens de Duitse posities rond de Moerdijkbruggen bereikten. De Duitse opzet was geslaagd en dag 3 was inderdaad beslissend gebleken. De succesvolle Duitse opmars in Noord-Brabant had een wig gedreven tussen de Nederlandse troepen in de Vesting Holland en hun Franse bondgenoten in West- en Midden-Brabant. 

Van een samenhangend front in Noord-Brabant was die avond geen sprake meer. De weg naar Rotterdam, en dus de Vesting Holland, lag open. Hier kwam nog bij dat de Franse troepen in Noord-Brabant die middag te horen kregen dat ze terug moesten naar België om de linie Antwerpen-Namen veilig te stellen. Hiermee was de strijd in de provincie feitelijk voorbij. Elders was er ook weinig goed nieuws voor de Nederlandse legerleiding. Bij de Grebbeberg, de oostelijke verdedigingslinie van de Vesting Holland, was de situatie uiterst onzeker. In verband met de verslechterende toestand vertrokken diezelfde avond Prinses Juliana, Prins Bernhard en hun twee kinderen dan ook vanuit IJmuiden naar Engeland. Koningin Wilhelmina bleef vooralsnog in ons land. In Noord-Brabant splitste de Duitse aanval zich op in twee verschillende operaties: één via de Moerdijk richting Rotterdam en één naar Zeeland en Antwerpen. De laatste taak werd toegewezen aan Wodrigs XXVI. Armeekorps. Dit legerkorps had twee divisies moeten afstaan voor de aanval op de Vesting Holland en beschikte die avond alleen over de 256. Infanterie-Division en de SS-Verfügungs-Division. Later zouden nog twee infanteriedivisies volgen, de 208. en 225. Infanterie-Division. Deze troepen zouden de volgende dag alleen nog op Franse achterhoedetroepen stuiten. Uiteindelijk zijn er zo’n honderd Fransen gesneuveld tijdens de strijd in Noord-Brabant, vooral in West-Brabant en op 12 mei rond Diessen, in gevechten met de SS Verfügungs-Division onder SS Gruppenführer Hausser.

 

Breda

Een van de meest traumatische gebeurtenissen in Noord-Brabant als gevolg van de snelle Duitse opmars door de provincie was ongetwijfeld de vlucht van tienduizenden burgers uit Breda. Het voorspel begon al op zaterdag 11 mei. Luchtwachters en de Eerste Divisie Koninklijke Marechaussee, de laatste niet meer dan ongeveer tweehonderd in getal, uit Limburg en Brabant verzamelden zich in Waalwijk en kregen opdracht per fiets naar Breda te gaan. Dat bleek een onmogelijke opgave omdat de wegen rond de stad volkomen verstopt waren door vluchtende troepen van de Peeldivisie en de binnenkomende Franse troepen onder Picard. Duitse luchtaanvallen vergrootten de chaos. De evacuatie van de burgerbevolking gebeurde op last van burgemeester B.W.Th. van Slobbe. Al in 1939 had de oud-militair en oud-gouverneur Van Slobbe zelf een evacuatieplan voor de stad opgesteld, omdat hij het er niet mee eens was dat Breda niet viel onder de evacuatieplannen die het Rijk had opgesteld. 

Op zondagochtend 12 mei werden de inwoners van Breda in twee richtingen geëvacueerd. Eén groep, zo’n 25.000 mensen, vertrok te voet in de richting van Zundert en Achtmaal. Deze groep had het tijdens de vlucht zwaar omdat zij terechtkwam op de route waarover de Fransen oprukten. Overvliegende Duitse Stuka duikbommenwerpers werden door de Fransen beschoten, waarop de Duitse vliegtuigen de vluchtelingen onder vuur namen. Deze intensieve luchtaanvallen waren overigens onderdeel van de Duitse plannen. Om de opbouw van een front in de richting van Antwerpen eenvoudiger te maken moesten aanvallen van Stuka’s de Franse terugtocht verstoren. Helaas maakten de piloten geen onderscheid tussen burger- en militaire voertuigen. Geregeld moesten de vluchtelingen in greppels en sloten duiken. Er vielen in deze groep veertig doden. De vluchtelingen op deze route hadden wel het geluk dat ze al na drie dagen naar huis konden terugkeren. De Duitse troepen in Breda wilden geen chaos en hielpen mee met het terughalen van de bevolking. 

De andere groep van 25.000 Bredanaars had het nog zwaarder. Zij moest te voet via Hoogstraten naar Antwerpen. Daar had Van Slobbe met de burgemeester afspraken gemaakt over de opvang. Maar omdat het front steeds verder opschoof naar het zuiden, werden grote delen van de groep steeds verder België en zelfs Frankrijk in gedreven. Sommige vluchtelingen kwamen zelfs terecht in de Pyreneeën en Noord-Spanje. Het meest tragische was dat de evacuatie helemaal niet nodig is geweest: in Breda werd niet gevochten. Pas op 10 februari 1941 werden de laatste Bredase vluchtelingen gerepatrieerd. Meer dan honderd Bredanaars zouden nooit meer naar huis terugkeren. 

 

Langzaam terug

Op maandag 13 mei, de vierde dag van Fall Gelb, was het pleit voor Nederland beslecht. Die nacht al besefte Winkelman dat de tijd begon te dringen. Gealarmeerd door het nieuws van Winkelman besloot de ministerraad dat nu ook koningin Wilhelmina het land moest verlaten. Diezelfde ochtend vertrok ze aan boord van een Britse torpedobootjager naar Engeland, haar nieuwe thuis in de komende jaren. De vlucht, die overigens al voor de Duitse inval was gepland, liet het Nederlandse volk aanvankelijk in shock achter. De Grebbelinie was bij Rhenen doorbroken. Hierdoor was de hele linie onverdedigbaar geworden, ook al hield de IIe Divisie in het midden van het land nog wel stand. Van Voorst tot Voorst beval de rest van zijn troepen dan ook om de daaropvolgende nacht terug te trekken op de Nieuwe Hollandse Waterlinie, twintig kilometer westelijker. Maar vanuit het zuiden was de vijand die linie al binnengedrongen. Nog voor het aanbreken van de dageraad trokken de voorste eenheden van de 9. Panzer-Division over de Moerdijkbrug. Spoedig daarna ratelden de eerste tanks richting Dordrecht. De strijd met de Lichte Divisie barstte los en even moesten de Panzer halt houden. Maar na een korte interventie door de Duitse luchtmacht moesten de Nederlandse troepen het eiland van Dordrecht ontruimen. De Duitse troepen maakten daarna snel contact met hun kameraden van de 7. Flieger-Division, die vanuit Zwijndrecht de aanval hadden geopend. De daaropvolgende nacht bereikte het grootste deel van de 9. Panzer-Division Rotterdam. Het was duidelijk dat de strijd om de havenstad niet lang meer kon duren. Maar de ontknoping zou anders zijn dan van Nederlandse kant kon worden vermoed.

Door de Franse terugtocht wist het Duitse XXVI. Armeekorps vrij eenvoudig het westen van Noord-Brabant in handen te krijgen. De hiervoor genoemde luchtsteun van Stuka’s diende vooral ter ondersteuning van de oprukkende Duitse troepen. Wodrig had een dubbele opdracht: zijn legerkorps moest een front opbouwen tegenover de Belgische en Franse troepen bij Antwerpen en tegelijk een aanval op Zeeland voorbereiden. Een en ander betekende die maandag weinig strijd op Brabants grondgebied, maar wel veel verplaatsingen over het beperkte wegennet. De inwoners van de Brabantse steden en dorpen zagen vanaf 13 mei bijna eindeloze colonnes Duitse voertuigen en troepen langskomen, waaronder eenheden op de fiets. Als eerste in West-Brabant arriveerde de 256. Infanterie-Division ten zuiden van Nispen en Zundert. Gezien de gebrekkige infrastructuur in de provincie kostte het de uit Duitsland arriverende eenheden, de 208. en 225. Infanterie-Division, een aantal dagen voordat ze op 16 en 17 mei hun posities konden innemen tussen Woensdrecht en Sint-Leonard in België.

 

De laatste dag

Het verhaal van de laatste dag van de mei-oorlog is snel verteld. Het Veldleger trok zich ongehinderd terug achter de Nieuwe Hollandse Waterlinie, aan de oostzijde van de Vesting Holland. De stad Utrecht nam een sleutelpositie in het hart van de nieuwe linie in. Duitse troepen volgden langzaam en tot een echte strijd kwam het niet die dag. Dat was anders in het zuiden van de Vesting Holland, waar Nederlandse en Duitse troepen verbitterd vochten om het bezit van Rotterdam. Vandaaruit wilde Von Küchler zo snel mogelijk diep doordringen in de Vesting Holland en tegelijk het Veldleger in de rug aanvallen. Zo ver zou het niet komen. Vroeg in de middag kwam er schokkend nieuws uit de fel omstreden Maasstad. Hier bombardeerde vanaf half twee ’s middags de Luftwaffe met negentig Heinkel 111 bommenwerpers het centrum. De aanval was voorafgegaan door een ultimatum dat ook was gericht aan het stadsbestuur. Omdat de tijd beperkt was, zagen burgemeester en wethouders niets in wat ongetwijfeld een chaotische evacuatie zou worden. Het daaropvolgende bombardement was verwoestend en kostte ten minste 850 inwoners het leven. Niet lang daarna tekende de commandant van de Nederlandse troepen in de stad, kolonel Scharroo, de overgave van Rotterdam. Hiermee was het doel van de aanvallende Duitsers bereikt. 

Inmiddels had een Duitse parlementair een bericht overhandigd aan het Nederlandse opperbevel. Omdat de Nederlandse Chef Staf vermoedde dat het hier een ultimatum betrof, liet hij de brief ongeopend teruggeven. Ongetwijfeld ging het schrijven over de overgave van Utrecht. De combinatie van het bombardement op Rotterdam en het risico van een luchtaanval op Utrecht maakte Winkelman duidelijk dat er nu nog maar één optie was: capitulatie. Even voor vijf uur ’s middags ging het bericht uit van het Hoofdkwartier naar alle bevelhebbers. Diezelfde avond hield hij een radiotoespraak om het Nederlandse volk van het besluit op de hoogte te brengen. De volgende ochtend ondertekenden Winkelman en Von Küchler in een school in Rijsoord de Nederlandse overgave. Alleen de Nederlandse troepen in Zeeland vielen buiten de overeenkomst.

Ook in Noord-Brabant ging de strijd, voor zover hiervan nog sprake was, de eindfase in. Op dinsdag 14 mei nam Wodrigs legerkorp vrij snel de laatste resten Brabants grondgebied in die nog in Nederlandse handen waren. Hoogerheide en Woensdrecht werden eenvoudig bezet en zo was aan het einde van die dag ook de landengte naar Zuid-Beveland in Duitse handen. De Franse en Nederlandse troepen, waaronder de resten van de Peeldivisie, waren in Zeeland afgesneden van de rest van het land. Van echte strijd was nauwelijks meer sprake. Alleen bij Rilland en Bath hield een Nederlandse eenheid, het 14e Grensbataljon, tot het vallen van de avond stand, terwijl in Bergen op Zoom een Franse verkenningsafdeling ingesloten raakte. Aan het einde van de dag vestigde Wodrigs staf zich in Breda, terwijl de legercommandant, Von Küchler, het vooruitgeschoven hoofdkwartier van het 18. Armee naar Uden verplaatste. De strijd in Noord-Brabant was gestreden.

 

Conclusie

Zoals in het begin van dit artikel is uitgelegd, was een snelle opmars door Noord-Brabant voor de Duitsers van het allergrootste belang. Omdat in de Nederlandse strategie het oostelijk deel van de provincie al bij voorbaat was opgegeven en er met de Franse en Belgische bondgenoten geen overeenstemming was bereikt om elders tot een gezamenlijke verdediging te komen, slaagde de Duitse opzet. De bruggen over het Hollands Diep bij Moerdijk, essentieel voor het slagen van hun krijgsplan, vielen de eerste dagen in handen van Fallschirmjäger. De Duitse verdediging bij Moerdijk werd daarna nooit serieus bedreigd. Al op 12 mei bereikten Duitse tanks de bruggen. Dat was mede te danken aan een totaal verkeerde inschatting door de Nederlandse opperbevelhebber. 

De keuze van Winkelman voor een terugtocht op de Vesting Holland was niet onlogisch, maar zijn idee dat de Fransen Moerdijk en de bruggen wel zouden heroveren, was een grove inschattingsfout met desastreuze gevolgen. De Franse troepen die Noord-Brabant hoopvol waren binnengetrokken, troffen in de omgeving van Tilburg alleen gedemoraliseerde Nederlandse militairen aan. Na de Belgische terugtocht achter de Dijlestelling op 12 mei was iedere kans op een gezamenlijk geallieerd optreden definitief verkeken. Het Nederlandse opperbevel had vooraf gekozen voor het isolement en ging hierin na vijf dagen ten onder. Alleen in Zeeland werd de strijd, samen met de Fransen, nog even voortgezet. Op 27 mei werd het laatste stukje Nederland dat nog niet bezet was, westelijk Zeeuws-Vlaanderen, ingenomen door Duitse troepen. 

Tijdens de opmars van Wodrigs XXVI. Armeekorps door Noord-Brabant en een stukje Limburg waren bijna tweehonderd Nederlandse militairen gesneuveld en, zoals eerder vermeld, rond de honderd Franse soldaten. Het aantal gesneuvelde Duitsers is tot op de dag van vandaag niet exact bekend, maar ligt vermoedelijk rond een paar honderd. In de context van oorlog in het algemeen en de Tweede Wereldoorlog in het bijzonder zijn dit geen grote aantallen. Ook de verwoestingen in dorpen en steden in Noord-Brabant waren beperkt, met uitzondering van de vele bruggen die waren opgeblazen en het Duitse bombardement van Zevenbergen en Zevenbergschen Hoek op 11 mei. Hierbij vielen 36 doden. Ruim vier jaar later, in de herfst van 1944, tijdens de bevrijding van de provincie, zou de strijd veel grimmiger, bloediger, langer en verwoestender zijn. Maar toen herwonnen de Brabanders de vrijheid die ze in mei 1940 waren kwijtgeraakt tijdens een haast onwerkelijke, want razendsnel verlopen veroveringstocht.

 

Bibliografie

Amersfoort, H. en P. Kamphuis, red., Mei 1940, De strijd op Nederlands grondgebied (’s-Gravenhage 1990). 

Didden, J. en M. Swarts, Provinciestad in Oorlogstijd, Waalwijk en Omgeving 1939-1945 (Drunen 1991).

Goossens, A., ‘Winkelmans Witzkrieg’ in: Ruud Bruijns en Perry Pierik, red., Blitzkrieg onder Vuur (Soesterberg 2019) 75-229.

Goossens, A., May 1940. War over Holland. Winkelman’s Witzkrieg (Soesterberg 2023).

Härtel, E.G.H., Vijf Dolle Dagen …….. in mei ’40. Studies uit Bergen op Zoom. Bijdragen tot de geschiedenis uitgegeven in opdracht van de Geschiedkundige Kring Stad en Land van Bergen op Zoom 5 (Bergen op Zoom 1984).