Acht kampen en in Vught begon het allemaal. In mijn boek Hij noemde me Elly schrijf ik:
"Bij het verlaten van de trein zag ik aan weerszijden van het perron SS’ers. Ze hielden hun geweren op onze voeten gericht alsof we voortvluchtigen waren.
‘Schneller, schneller. Schweinhund!’, riep een man die een herdershond strak aan zijn riem hield. Man en beest leken één, ons noemde hij honden.
‘Zware criminelen, hoor’, fluisterde Wim en hij wees naar een meisje van ongeveer tien jaar oud, dat iets verderop aan de hand van haar moeder liep.
Wim pakte mijn rugzak over, we snelden tussen de haag van nazi’s door naar het eind van het perron waar een brede trap ons naar een donkere weg leidde. Op een bord zagen we waar we waren: Vught."
Elly werd in 1924 geboren als Esther Blocq. Ze groeide op in een warm gezin in Amsterdam-Zuid. Ze had vier broers en twee zussen. Zelf was ze het nakomertje, het zevende kind. Haar moeder noemde haar ‘mijn cadeautje' omdat Elly op 5 december geboren was. Sinterklaas werd bij de familie Blocq groots gevierd. Dat de familie Joods was, was een gegeven. Er waren zoveel Joodse families in Amsterdam voor de oorlog. Elly vertelde me: "Bij ons thuis werd er niets aan het Jodendom gedaan. Het enige dat ik me herinner was dat moeder met Pesach matzes kocht."
Toen de oorlog uitbrak, was Elly vijftien. Ze herinnert zich het moment nog goed. Midden in de nacht werd ze wakker van een enorm kabaal. Het kwam uit de hemel, geronk, harde knallen. Ze liep naar de woonkamer en zag haar ouders hand in hand voor het raam staan. "Wat is er?", vroeg ze. Haar vader wijst in de verte. "Schiphol wordt gebombardeerd. Het is oorlog." Elly heeft geen idee wat dat betekent: oorlog. Haar lichaam begrijpt het wel: ze moet overgeven van de schrik.
Maar hoewel het oorlog is, gaat het leven na een paar dagen ‘gewoon’ weer door. Elly gaat naar de tekenacademie. En aan het eind van 1940 ontmoet ze Wim Vleeschhouwer, voorzitter van de tafeltennisvereniging, op wie ze stapelverliefd wordt. Het was Wim die háár het hof maakte, benadrukt Elly nog steeds. Zelf had ze eerst helemaal geen interesse in jongens. "Maar Wim, dat was iets anders, hij was iets heel bijzonders, zo voorkomend en charmant. Daar kon niemand aan tippen.’" Na een half jaar aandringen kregen ze officieel verkering en in 1942 vroeg hij haar ten huwelijk. Veel te jong, vonden Elly’s ouders. Maar Wim had een goede reden: als ze op transport moesten, konden Elly en hij bij elkaar blijven. Elly’s ouders gingen overstag en na het huwelijk op 29 juli 1942 trok Elly in bij Wims ouders aan de Zuider Amstellaan. Eigenlijk mochten Joden niet meer verhuizen zonder toestemming, maar gelukkig had Wim op dat moment een baantje bij de Joodse Raad, waar hij verantwoordelijk was voor de afdeling verhuizingen.
Maatregelen
Bij Elly komt pas het besef dat de bezetting ook voor haar echte gevolgen heeft als haar vader begin mei 1942 sterren moet gaan halen voor het hele gezin. Ze komt in verzet. Ze wilde die gele schandlap niet dragen. Ze vertelde me dat haar vader zei: "Schaam je je soms om Joods te zijn?" Maar daar ging het haar niet om, ze wilde gewoon niet apart gezet worden van de rest. "We waren toch gewoon Nederlanders, gewoon mensen?"
Op de avond van 14 januari 1943 werd er op de deur gebonkt. Er stonden twee mannen van de Grüne Polizei voor de deur. "Elly Vleeschhouwer? Mitkommen!" Wim vraagt aan zijn vader: "Wat moet ik doen, papa?" "Volg je hart," zegt hij. "Als ik mijn hart volg dan ga ik met haar mee." En als Elly afscheid wil nemen van Wim, zegt hij zonder voorbehoud: "Ik ga mee, ik laat je niet alleen."
Kamp Vught
Ze worden samen midden in de nacht naar Kamp Vught gebracht. Elly weet nog goed hoe het er daar uitzag toen ze op 16 januari 1943 aankwamen: "Er was helemaal niet op ons gerekend. Er waren barakken en stapelbedden, maar er zat nog geen glas voor de ramen en er waren geen matrassen, laat staan dekens of kussens. En het was januari en ijskoud." Elly en Wim worden hier in Vught van elkaar gescheiden. Die eerste avond slaapt ze tegen een wildvreemde vrouw, in de hoop het een beetje warm te krijgen. Ze was verdrietig omdat ze geen afscheid had kunnen nemen van haar ouders. Haar ouders waren alles voor Elly. Ze was enorm close met haar moeder. En ze was dol op haar vader. Maar op dat moment dacht ze nog niet dat ze hen niet meer terug zou zien. Ze dacht: "Ik kom er wel doorheen, straks is de oorlog voorbij en dan zie ik ze weer."
Elly ziet haar ouders inderdaad terug: een paar maanden later, als ook zij naar Kamp Vught worden gebracht. Het is dan wel duidelijk dat Vught niet alleen een opvangkamp is, maar ook een doorgangskamp. Hoewel Elly het heerlijk vindt haar ouders te zien en haar moeder in haar armen te sluiten, is ze ook bezorgd. Ze wil hen beschermen, maar dat kan ze niet. Die pijnlijke waarheid wordt haar keihard duidelijk als er een ontluizing plaatsvindt en ze haar moeder niet kan beschermen tegen de agressie van de Aufseherinnen.
Uit Hij noemde me Elly:
"We liepen een stukje op en gingen weer terug in de rij staan toen we Aufseherin Suze zagen naderen.
‘Hoezo hebben jullie je jassen nog aan?’ Ze gaf me een tik op mijn arm met haar stok. De tranen sprongen in mijn ogen van de pijn, maar ik hield me flink.
‘Uit die jas!’
Met de stok gaf Suze nu ook een klap op moeders blote onderbeen. Moeder gilde zo hard dat ik me niet alleen schaamde voor haar naaktheid maar ook voor haar wanhoop.
Wat bezielden deze vrouwen toch om dit werk te doen? Was het eindelijk een kans om zonder al te veel moeite macht en aanzien te verwerven? Ik kon me niet voorstellen dat ik anderen ooit pijn zou kunnen doen, puur en alleen omdat ik daarmee zelf een bepaalde positie kon verwerven. Tegelijk begreep ik ook dat het soms zo werkte, dat mensen tot wrede dingen in staat waren, uit jaloezie, uit woede of uit lijfsbehoud. En ook dat het een glijdende schaal was. Dat het ergens begon en dat de omgeving zorgde dat je steeds verder verwijderd raakte van je eigen menselijkheid. Of was het anders: waren er mensen die van nature helemaal geen compassie voelden met anderen?
Ik moest me hoe dan ook aanpassen aan de gekte die hier heerste. Snel trok ik mijn jas uit, in de hoop dat ze moeder met rust zou laten. Maar Suze gaf moeder nog een klap.
‘Uit die jas! Zo kan je toch niet ontluisd worden, oude taart.’
Moeder kromp ineen van de pijn. Ze deed haar jas onmiddellijk uit en gaf die aan Suze. Maar Suze trok een vies gezicht en deinsde naar achter.
‘Breng ze zelf maar, ik ben geen Jodenslaaf.’"
Elly ziet meer familieleden terug in Kamp Vught, ook haar schoonzusjes Fré en Greet, haar twee neefjes Bennie en Freddie, die dan vier en tien zijn, ziet ze hier. Maar de zorg is en blijft groot, want er gaan steeds meer treinen vanuit Vught naar Westerbork.
Begin mei 1943 worden haar ouders op transport gezet naar Westerbork. Begin juni gaat er een groot kindertransport waar haar neefjes op mee moeten. Het afscheid is hartverscheurend. Elly krijgt steeds meer zorgen. Al die kinderen die afgevoerd worden? Moeten haar kleine neefjes ook gaan werken in Polen? Ze kan het niet geloven. Maar dat ‘andere’, dat kan ze zich ook niet voorstellen. Ze zullen toch niet worden vermoord? Dat doen mensen elkaar toch niet aan. Wie bedenkt zoiets?
Op 23 mei 1943 maakte een Duitse soldaat deze foto van Nederlandse Joden in Kamp Vught, wachtend op vertrek naar Sobibor. Hier wachtte veruit de meeste van hen de dood.
Fingerspitzengefühl
Maar er waren in die tijd gelukkig ook mensen die goede dingen bedachten, zoals Bram de Wit en Carel Braakman, ingenieur Laman Trip, allemaal mensen die actief waren in de Philipswerkplaats. De plek die al snel een toevluchtsoord wordt voor gevangen verzetsstrijders. Dit Philips-Kommando speelt, zo blijkt later, een cruciale rol in het redden van Joodse levens. Om te begrijpen hoe Philips deze rol bemachtigde, moeten we even terug naar het begin van de oorlog, toen Philips onder toezicht werd gesteld van de Duitsers zodat zij producten konden maken voor de oorlogsindustrie.
In december 1942 werden de Philipsfabrieken in Eindhoven getroffen door een geallieerd bombardement en kwamen duizenden Philips-werknemers zonder werk te zitten. De Duitsers dreigden vervolgens een groot deel van hen op te roepen voor de tewerkstelling in Duitsland. Daarna kreeg Frits Philips het ‘verzoek’ om een industriële werkplaats te openen in Kamp Vught. Een groot dilemma voor de directeur van Philips, want instemmen betekende dat hij de deportatie van zijn personeel kon voorkomen (en daar zaten ook veel Joodse werknemers bij), maar het betekende ook dat hij onschuldige gevangenen dwangarbeid moest laten verrichten.
Uiteindelijk ging Frits Philips akkoord, maar niet nadat hij ook nog wat zaken in zijn voordeel had uitonderhandeld, zoals toezicht op de werkplaats en één warme maaltijd per dag voor de werknemers van Philips. Elly zegt erover: "Wat er later ook over de rol van Philips is gezegd: ze hebben in ieder geval mijn leven gered. Het was niet zo zwart-wit."
Elly zat niet vanaf het begin bij Philips. Ze wordt eerst ingedeeld bij Escotex, een naaiatelier. Maar gaandeweg 1943 worden steeds meer vrouwen bij Philips ondergebracht. En als je bij Philips te werk werd gesteld dan had je geluk. Hoe zat dat? Bram de Wit, een gevangene die technisch leider werd van de Philipswerkplaats, bedacht een list om Joodse vrouwen te redden van transport. Hij begreep heel goed dat de Duitsers gevoelig waren voor de rassenleer en stelde dat alleen Joodse vrouwen geschikt waren voor het vervaardigen van bepaald type radiobuizen die een essentieel onderdeel waren van het besturingssysteem van de V2-raketten. Hij onderbouwde deze theorie met verzonnen grafieken en pseudo-wetenschappelijk onderzoek, uitgevoerd door het technisch bureau van Philips in Eindhoven. Joodse vrouwen hadden dunne, lange vingertjes, beargumenteerde hij, zij hadden dat speciale Ffingerspitzengefühl. De Duitsers trapten erin. De kampcommandant vroeg hoeveel Joden ze nodig hadden. "Tweehonderd", antwoordde Philips. "Neem ze maar", zei de kampcommandant.
Gered van transport
In november 1943 wordt het hele Escotex-Kommando waar Elly op dat moment nog steeds werkt, op transport gesteld. Ook Elly ontkomt er dit keer niet aan, maar vlak voor de trein vertrekt, wordt ze uit de rij geplukt door een SS’er. Ze moet meekomen. ‘Later blijkt dat Wim, die een baantje had op de Schreibstube en in die hoedanigheid veel contact had met Unterscharführer Ettlinger tegen hem heeft gezegd: “Als Elly weggaat, wil ik mee. Maar ik moet ook nog veel werk doen. Ik heb nog heel wat lijsten af te maken.”’
Ettlinger had kennelijk geen zin om iemand anders te zoeken voor dat werk, of hij had gewoon een goede dag en vond Wim sympathiek en gunde hem iets: hoe dan ook, hij besloot Elly van het transport af te halen, zodat Wim kon blijven werken op de Schreibstube. Daarna worden Elly en Wim allebei bij het Philips-Kommando ingedeeld.
Auschwitz
Maar ook aan de bescherming van Philips komt ten slotte een eind. In de nacht van 2 op 3 juni 1944 zet kampcommandant Hüttig, die al een tijdje een verbeten strijd voerde met Philipsdirecteur Laman Trip over deze groep Joden, alle Joodse Philips-mannen en -vrouwen op een trein die rechtstreeks naar Auschwitz rijdt. Pas de volgende ochtend ontdekt de Philipsleiding dat ‘hun Joden’ zijn gedeporteerd. Ook Elly zit in die trein. Of Wim ook in de trein zit, weet Elly op dat moment niet. Vier dagen doen ze erover om in Auschwitz te komen. In de veewagon is het snikheet, ze hebben nauwelijks te eten of te drinken en de angst groeit.
Als ze in Auschwitz arriveren gebeurt er iets vreemds, al zijn ze zich op dat moment niet bewust van deze anomaliteit: het Philipstransport wordt niet ‘geselecteerd’. Een eufemisme voor mensen naar de gaskamers sturen. ‘Weer geluk’, zegt Elly daar later over. Maar het was niet alleen geluk, het was ook de lange arm van Philips.
Hoe het precies gegaan is, weet niemand, maar iemand uit de Philipstop heeft contact gezocht met Berlijn en tegen hen gezegd dat dit transport ‘de beste vakarbeiders van Philips’ bevat en dat zij gespaard moeten worden. Ze mochten worden ingezet bij de concurrent, Telefunken, voor de oorlogsindustrie. Er werd naar Philips geluisterd.
Vrouwen in de barakken van Auschwitz, recent bevrijd door Sovjet-soldaten.
Alleen nog maar rouwen
Daar op het perron in Auschwitz hoort Elly de stem van ‘haar Wim’ als ze staan te wachten op hun noodlot. "Dag Elly", schalt het over het hele perron. Elly kijkt op, maar ziet hem niet. "Dag Wim", mompelt ze. Ze is bang om in de gaten te lopen en hoewel zijn stem haar hart verwarmt, weet ze niet of ze blij moet zijn met het feit dat hij ook hier is. Auschwitz, dat begrijpt ze meteen als ze de grote aswolken uit de hoge schoorstenen ziet komen, is de absolute hel op aarde. Nu pas begrijpt ze pas echt hoe ernstig deze oorlog is, hoe fataal. Ze zegt daar nu over: "Toen wist ik dat ik mijn ouders, broers, zusters, neefjes, nichtjes en alle andere familieleden niet meer terug zou zien. Ik begreep ook wat ze met ons van plan waren. Pas toen. En de oorlog was al bijna afgelopen. Ik dacht: 'Als ik hier ooit levend uitkom, dan kan ik alleen nog maar zwart dragen en rouwen.'" Na de bevrijding vindt Elly haar geliefde Wim terug. Beiden besluiten ze dat ze er niet meer over willen praten. Rouwen konden ze niet. Om wie? Het waren er te veel. Ze wilden vooruit kijken. Daarbij hoopte ze dat alle ellende toch nog ergens goed voor was geweest: vanaf nu zou er vrede zijn.
Pas heel recent is Elly over de oorlog en haar ervaringen gaan praten. De reden is eigenlijk heel triest. Nu het antisemitisme weer zo oplaait voelt ze de verantwoordelijkheid zich uit te spreken. Ze maakt zich zorgen over de toekomst. Vrede is niet meer zo vanzelfsprekend, zegt ze me. Soms voelt het voor Elly zelfs alsof ze terug is in de jaren dertig. Ze zegt: "In de oorlog was ik niet bang, maar nu ben ik dat wel."
Juist daarom is Elly’s verhaal zo relevant. Want laten we hopen dat dit niet de jaren dertig zijn en laten we alert blijven op antisemitisme en alles wat daarop lijkt: uitsluiting, discriminatie, racisme, zodat het ten minste niet allemaal voor niets is gebeurd.
Dit is de tekst van de toespraak die de auteur op 4 mei 2024 hield tijdens de herdenking in Kamp Vught. Zie www.nmkampvught.nl/media/0okjvekm/toespraak-femmetje-de-wind-452024.pdf (geraadpleegd 8 oktober 2024).
Literatuur
De Wind, F., Hij noemde me Elly. Naar het waargebeurde verhaal van Esther Vleeschhouwer-Blocq, die acht concentratiekampen overleefde (Amsterdam 2024).