Zoveel meer kleuren dan zwart en wit

Het gezin Zeebregts-Damen uit Hilvarenbeek en Tilburg

Gezin Zeebregts

Portret van het gezin-Zeebregts: Miet, Gust, Leo en Willy. Vermoedelijk 1934. Bron: Privécollectie kinderen Gust Zeebregts

Alle rechten voorbehouden

“Pap, ga je mee naar de camping?”
“Nee Loes.”
“Ze zou dat echt een heel leuke verrassing vinden. Ze is zo blij met d’r stacaravan.”
“Ik ga niet naar een concentratiekamp.”
“Alleen omdat er een hek omheen staat?”
Gebrom is het enige dat terugkomt.

Dit gesprek tussen Loes en haar vader Gust Zeebregts, begin jaren zeventig, laat al vermoeden dat hij worstelt met zijn verleden. Inderdaad heeft hij het nodige meegemaakt, maar wat precies, daar komt dochter Loes pas na zijn dood achter. Hij blijkt aan de ‘goede’ kant van de oorlog te zijn terechtgekomen. Maar pa Zeebregts had ook nog twee jongere broers. Hun keuzes als jongens van achttien jaar brachten hen in het ‘foute’ kamp. Erger nog: ze zagen Tilburg nooit meer terug, hoe vaak ze in hun brieven ook schreven dat hun verlof niet lang meer op zich kon laten wachten. Maar als we de context van hun levens en hun keuzes reconstrueren, ligt het toch allemaal net iets genuanceerder.

 

Hilvarenbeek, 1923

In verwachting van je geliefde, een grote stoere vent, uit een familie met aanzien. Alleen zijn jullie niet getrouwd. Het zijn de jaren twintig van een andere eeuw. Seks voor het huwelijk is een grote schande, laat staan als dat resulteert in een zwangerschap. Zo lang mogelijk doen alsof je neus bloedt, met je rok steeds iets wijder. Er moet wel getrouwd worden, anders is het geen leven voor moeder en kind. Wat zo mooi ontstond is ineens een groot probleem waarvoor een oplossing gezocht moet worden. Of is er hier sprake van een avontuurtje? Een subtiele speling van het lot?

Harrie Zeebregts is metselaar. Een potige kerel die je er niet snel onder krijgt. Hij weet bij wie zijn hart hoort en hij kent zijn plicht. Hij wil met haar trouwen, met boerendochter Miet Damen. Harrie komt uit een familie met zestien kinderen. Alle jongens zitten in de bouw, net als hun vader. Allen zijn naast beresterk ook niet op hun mondje gevallen. Daarnaast hebben ze geld en aanzien in hun dorp Hilvarenbeek.

Zou zijn vader gezegd hebben dat er betere partijen waren dan het schriele ding van boer Damen? Zouden er woorden gevallen zijn over het feit dat zij beneden hun stand was? Zouden er speculaties zijn geweest dat haar rok een stuk strakker staat dan voorheen? De schijn van een achtmaandskindje kan niet eens meer worden opgehouden. Tussen wat wenselijk en geoorloofd is en hoe het leven verloopt zit soms een wereld van verschil. Maar Harrie kiest wat Harrie kiest. Viereneenhalve maand na het huwelijk van Harrie en Miet wordt op 2 september 1923 Gust geboren, met dezelfde vastberadenheid en strijdkracht die zijn ouders hem hebben meegegeven.

 

Een hobbelige weg, 1934

Na Gust komen Leo en Willy, beide een jaar, een maand en een week na de ander. Zo vormen ze een gezin van vijf, achtereenvolgens wonend op verschillende adressen in Hilvarenbeek. 

Het is april 1934 en de lente hangt in de lucht. Metselaar Cornelis van Gestel uit Reusel heeft Harrie opgehaald voor een zondagsritje op de motor. Met veertig kilometer per uur gaan ze in een matig gangetje over de Esbeekseweg van Hilvarenbeek naar Reusel. De weg staat bekend om zijn kuilen. De motor hobbelt over de keien, wellicht tot pret van beide mannen. Onder Lage Mierde maakt de weg een draai en breekt het motorrijwiel achter het stuur af. Beiden vliegen door de lucht. Cornelis komt er met lichte kneuzingen van af. Harrie is met zijn hoofd op de keien terechtgekomen en blijft bewusteloos liggen. Dokter Heezemans wordt erbij gehaald en roept om een ziekenwagen. Harrie wordt naar het ziekenhuis in Tilburg gebracht, maar is nog steeds buiten bewustzijn. Ruim een week later overlijdt hij, net voor zijn 34ste verjaardag, Miet achterlatend met hun drie jongens.

Nieuwe Tilburgsche Courant, 16 april 1934

Nieuwbericht uit de Nieuwe Tilburgsche Courant, 16 april 1934, over het ongeluk van Harrie Zeebregts.

De kost verdienen én voor de jongens zorgen is een lastige opgave. De kleine Willy van acht wordt drie weken na het overlijden van zijn vader ondergebracht bij tante Cato (‘Tho’) de Kroon-Damen en haar gezin in Tilburg. Zo gaat dat in deze tijd: kinderen voor wie de ouders niet kunnen zorgen, worden opgevoed in het gezin van een oom of tante. Ruim een half jaar na het overlijden van vader Harrie is opa Zeebregts de contactpersoon bij het weeshuis van de Broeders in Huijbergen, waar Gust en Leo worden ondergebracht en naar school gaan. Hij betaalt voor beide jongens. Broeder Martinus doet de poort open. Leo is netjes gekleed in een overjas, maar heeft niets anders bij zich dan een doos met twee zakdoeken. Er wordt honderd gulden betaald voor het eerste kwartaal en daarbij nog eens honderd gulden voor de kleding van de jongens. De vaccinatie in mei komt voor hen samen op drie gulden. Gust begint in klas vijf en Leo in de vierde. 

Drie jaar eerder heeft de school in Huijbergen een overdekte ruimte op de speelplaats gekregen zodat de jongens goed kunnen ravotten. Op het luiden van de bel gaan de kinderen in rijen naar binnen waar de onderwijzer bij het lokaal op hen wacht. Het rumoer van het plein verstomt. Als iedereen in de lokalen zit, is het stil in de lange gangen, doodstil. Naast lezen, schrijven en taal is er veel aandacht voor godsdienstles, bijbelse en kerkelijke geschiedenis, maar ook boekhouden en vakken over handel staan op het programma. Als vreemde taal wordt er Frans gegeven. Pas in de oorlog komen de vakken gymnastiek en Duits erbij, dat vindt de bezetter belangrijk, maar dat is voor Gust en Leo nu dus nog niet weggelegd. De jongens krijgen cijfers die een indruk geven van gedrag, vlijt, aanleg en vorderingen. Wellicht onder de indruk van hun nieuwe plek starten beide jongens met hoge punten, maar de maand erop zakken ze snel en gaan de jongens hun eigen weg. 

Nu zijn twee oudere broers in het weeshuis verblijven, komt Willy met Kerstmis weer bij zijn moeder in de Bloemenstraat in Hilvarenbeek wonen, maar dan in mei 1935, als hij ruim negen jaar is, gaat ook hij die kant op. Voor hem betaalt niet opa Zeebregts, maar moeder Miet. Willy kijkt vijftien nieuwe jongens aan. Gelukkig heten er zes Jan, dat maakt namen leren al een stuk gemakkelijker.

 

Naar Tilburg

Voor Miet is er een klein weduwenpensioen. Tot op een dag de pastoor aan de deur komt. Er zou elke week een weduwnaar langs komen en daar werd over gepraat. Hij kan niets anders dan de toelage stoppen.

Verbijsterd kijkt Miet de zeereerwaarde man aan. De weduwnaar die elke zondag langskomt, is toch haar vader Narris Damen? Heeft iemand haar zwartgemaakt bij de pastoor? Of is er een kern van waarheid? Heeft Miet gevloekt en getierd? Alleen de muren van de Bloemenstraat kunnen het weten. 

Zonder toelage wordt het een stuk lastiger. Ze pakt haar spullen en verhuist naar Tilburg, de stad waar meer broers en zussen zijn heengegaan. Hier ontvangt ze Gust, die net klaar is met de vijfde klas. In oktober 1937, als ook Willy weer bij hen woont, vertrekken ze naar het hoekhuis in de Stadstraat, hartje stad, een straat met 21 huizen tussen de Bisschop Zwijsenstraat en Oude Dijk. Leo studeert nog door op het kleinseminarie van de Minderbroeders Kapucijnen ‘op Slikgat’ in de gemeente Terheijden. Miet neemt in de Stadstraat de snoepwinkel over van de familie Van Leest, een winkel aan huis, op de hoek met de Oudedijk. Hier zitten de Zusters van Liefde met al hun scholen, dus dat betekent veel kinderen. Geen verkeerde plek voor een snoepwinkel.

Na het overlijden van Harrie lijkt de rust langzaam terug te keren in het gezin. Maar de wereld om hen heen rommelt en is er nog wel sprake van een gezin? Na twee jaar in de Stadstraat te hebben gewoond, vertrekken Miet en Gust naar de Ringbaan-Noord. Willy is in januari al vertrokken naar Hilvarenbeek. Hij woont bij zijn moeders tante en diens man. De twee zestigers hebben een pleegdochter, die al uit huis is, geen eigen kinderen, maar wel een zaak. Zo wordt Willy de komende tweeënhalf jaar opgeleid tot rijwielhersteller, oftewel fietsenmaker. Leo is blijven zitten in de tweede klas van het kleinseminarie en komt in augustus 1939 terug naar huis. Met z’n drieën wonen ze nog paar maanden op de Ringbaan-Noord, maar al snel keren ze terug naar een huis in hun oude buurt, nu op de Oudedijk, om de hoek van de Stadstraat. Vanaf de zomer van 1941 is ook Willy er weer bij.

 

Knokpartij – 1941

Gust is inmiddels een knaap van zestien en werkt bij zijn oom Stan Zeebregts, handelaar in betonwaren in Esbeek. Eind 1940 gaat hij werken bij wollenstoffenfabriek Enneking in Tilburg. Wanneer het precies was, wist Gust niet meer, maar waarschijnlijk in het voorjaar van 1941 vindt er op de Heuvel een flinke vechtpartij plaats tussen NSB’ers en jongens van de Nederlandse Unie. Gust is hier getuige van en zegt tegen degene naast hem: “Het is hun eigen schuld dat die zwarten slaag krijgen.” Dit wordt gehoord door één van die ‘zwarten’, een NSB’er, die vervolgens flink uithaalt met een riem. Hij heeft net de verkeerde tegenover zich, want dat laat Gust maar één keer gebeuren: hij slaat de man tegen de grond. Ongehinderd weet hij weg te komen, maar ’s avonds staat de politie op de stoep bij Miet om hem te arresteren. Gust is er niet en weet te ontkomen, maar vanaf nu zal hij moeten onderduiken.

Als eerste vlucht hij naar tante Tho om een paar dagen op adem te komen. Hij zal naderhand nog wel eens thuis komen, maar nooit meer om te slapen. Hij gaat bij boer Janus de Leeuw in Alphen werken. Hier heeft hij kost en inwoning en werkt hij mee op het land. Gust is hier al een flink aantal maanden als hij plaats moet maken voor een familielid van De Leeuw dat ook moet onderduiken. 

 

Duitsland boven alles – 1942

Moeder Miet heeft inmiddels een nieuwe vriend met een zoon die naar Duitsland is gegaan en daar goed geld verdient. Moeder dringt er bij de nog net geen negentienjarige Gust op aan hetzelfde te doen. “Je kan beter geld verdienen dan onderduiken”, is haar idee. Gust meldt zich aan bij de Gemeentelijke Arbeidsbeurs en tekent een jaarcontract. Op 24 juni 1942 komt hij aan bij de staal- en wapenfabriek Krupp in het Duitse Essen. Gedurende de hele oorlog zullen hier ongeveer 25.000 burger- en krijgsgevangenen als dwangarbeider te werk worden gesteld. Drie weken tevoren, in de nacht van 2 op 3 juni, waren bijna tweehonderd bommenwerpers van de Royal Air Force uitgezonden om de Kruppfabrieken te bombarderen. In plaats van een jaar hier te werken is Gust al na twee dagen verdwenen en hij komt niet meer terug; achter zijn naam wordt Vertragsbruch, ‘contractbreuk’, genoteerd. Vijftig jaar later zal hij verklaren dat er een zwaar bombardement plaatsvond en dat dit de aanleiding is geweest om te vluchten. Via Gronau komt hij weer terug naar Tilburg. 

Waar Gust de twee jaar daarna uithangt is onduidelijk. Wel is bekend dat hij vaak meegaat met smokkelaar De Kok uit Tilburg in het gebied rondom Hilvarenbeek en aan de Belgische grens. Hij leert het gebied steeds beter kennen, kennis waarvan hij later nog veel profijt gaat hebben.

 

Aan boord – 1943

De drie jongens zitten inmiddels vol in hun adolescentie. Zitten ze met elkaar aan tafel en bespreken ze hun dromen en doelen? Of trekt iedereen zijn eigen plan? En wat is de rol van moeder Miet? Hoewel het Duitse avontuur voor Gust niet zo succesvol is verlopen, meldt ook de achttienjarige Leo zich aan als Nederlandse vrijwilliger. Ook dit gebeurt op aandringen van Miet. Het is 1 april 1943 als de Duitse Kriegsmarine zijn betaalde dienstreis registreert. Voordat hij matroos wordt, is hij eerst nog controleur. Op zaterdag 19 juni is Leo in Ost-Friesland en schrijft hij een brief aan zijn tante Tho, haar man en hun twee dochtertjes Ria en Joke. Twee dagen ervoor is Leo aangekomen, maar dat was pas om half elf ’s avonds. Het eten en drinken is goed, vertelt Leo, en hij denkt dat hij waarschijnlijk over anderhalve maand weer terug naar Holland komt voor een opleiding in een kazerne bij Zwolle. “Schrijf je terug? Tante, doe moeder de groeten en m’n broers! Schrijf je eens terug? Ja? Ik ga eindigen, want de dienst gaat weer beginnen! Vele groeten en nogmaals zeer veel dank van Leo Zeebregts.” Daaronder zijn handtekening en links onderin zijn adresgegevens.

Die maandag start hij dan echt. Na vijf weken onderweg te zijn heeft hij nog steeds geen post ontvangen. “Maar mijn post zal onderhand wel loskomen. Duitsch spreken doe ik al zeer goed; als het nog ’n paar weken verder is, merk je het onderscheid niet meer! Maar het Hollands ben ik nog niet verleerd! Nee hoor!”, verzekert hij de thuisblijvers. Het eten is goed, het rookrantsoen ruim, de dagen goed door te komen en ook het weer is goed. Leo veronderstelt dat Gust en Leo inmiddels in de Arbeidsdienst zijn. In de Nederlandsche Arbeidsdienst (NAD) verrichten mannen en vrouwen Arbeitseinsatz in Nederland. Toetreden was aanvankelijk vrijwillig, maar bij gebrek aan aanmeldingen werd het vanaf 1942 verplicht voor iedereen vanaf achttien jaar om zich minstens een half jaar in te zetten voor de NAD. Ook vraagt Leo aan zijn tante of zij al de foto van hem heeft die hij speciaal liet maken toen hij wegging.

“Zijn ze gelukt? Ze zullen wel zijn, net als gewoonlijk, niet veel bijzonders. Hoe is het met de kinderen? Goed toch zeker! Als je ’n foto hebt, bewaart ze dan voor me, want die kom ik zelf halen. Waarschijnlijk gaan we 28 juli naar Zwolle, in ’n kazerne, voor verdere opleiding! En dan krijg ik ook ’n dag verlof! En dan kom ik natuurlijk aan!”

Leo vermoedt dat hij dan twee à drie weken in Holland zal zijn voordat hij weer voor een maand teruggaat naar Duitsland, maar dan start ook al zijn groot verlof. Dus dat is te overzien. Ook vraagt hij zijn tante hoe het met opa Narris is en of haar man de radio nu veel uit heeft staan en natuurlijk over het pijpje tabak van zijn oom. Dat staat tenslotte op nummer één. Na de aankondiging dat hij gaat afsluiten en de groeten aan alle bekenden, hoopt hij dat zijn tante zich taai houdt en sluit hij af met een ‘van innige dankbaarheid bezielde’ Leo.

Leo Zeebregts, 1944

Leo Zeebregts als matroos bij de krijgsmarine, 1944. Bron: Privécollectie kinderen Gust Zeebregts

Alle rechten voorbehouden

Het is eind augustus 1943 als Leo zijn broer Gust een brief schrijft met een duidelijke boodschap.

“Maak je eigen maar niet te druk. Hou je gemak maar!! Probeer je eigen maar te drukken. Je begrijpt me wel hè? Is er anders nog iets veranderd? Zijn er al veel van het stel naar den Heimat? Ik hoop spoedig voor ’n paar weken weer ’ns daar te zijn. M’n opleiding is hier bijna ten einde. Ik ben van een luilak veranderd in een op en top soldaat jongen, die met het geweer net zo goed om kan gaan als ik daar kon met m’n filmsterretjes. Waarschijnlijk kom ik op ’n onderofficierenschool, gaat dat voorlopig nog niet door dan wordt ik als kok ingezet, omdat ik mezelf opgegeven heb als slager. Dus niet zo slecht hè? Vele groeten en ’n stevige poot van je broer Leo.”

Drie dagen na de brief aan zijn broer wordt hij geschikt bevonden voor militaire dienst en beëdigd voor de SS Tirpitz. Dat is het grootste Duitse slagschip uit de Tweede Wereldoorlog, in 1941 van stapel gelopen dus eigenlijk nog nagelneu. Het is ruim 250 meter lang, 36 meter breed en heeft een diepgang van 11 meter. Maar dit alles kan Leo niet schrijven. Hij mag in zijn brieven niet vermelden in welke plaats hij zich bevindt. Het is zondag 31 oktober 1943, hij is net negentien jaar en schrijft zijn tante vanuit ‘ergens in ’t hoge noorden’. Hij vertelt haar over het landschap met al die bergen en heuvels, maar ook de typische Noorse houten huizen in verschillende kleuren. “Werkelijk mooi, tante. Zo echt romantisch.” 

Hij heeft veel plezier met zijn kameraden. Ze doen niets anders dan reizen, eten en slapen. Als ze een halve dag moeten wachten, gaan ze met een stelletje matrozen nog wel eens uit. Leo is nu anderhalve week onderweg en het duurt nog twee weken voordat hij op de plaats van bestemming is.

“Tante, hopend dat u tevreden bent met dit weinige en belovende dat ik spoedig weer zal schrijven, teken ik. Groet ook opa, moeder en m’n beide broers! Daaag. Groet ook Anny. Anders is ze weer ‘boos’ als ik met verlof kom! Daaaag Tot ’n spoedig weerziens.”

Als Gust twintig wordt, schrijft Leo hem voor zijn verjaardag. Hij had gedacht dat hij wel thuis zou zijn, maar de papieren zijn er nog niet. Naast de felicitaties geeft Leo Gust ook nog mee dat hij echt goed moet zijn voor tante Tho, want zij verdient het. Ook deze brief aan zijn grote broer sluit hij af met een stevige poot. Het is midden november en aan boord van de Tirpitz bevalt het Leo nog steeds. Hij schrijft zijn tante weer met toekomstverhalen en hoe hij hoopt volgend jaar met Kerstmis wel thuis te zijn met verlof. Hij probeert de moed erin te houden. Ook belooft hij oom Rinus tabak mee te nemen.

Eindelijk komt er midden januari 1944 een brief terug van tante Tho. Het is de eerste die Leo ontvangt sinds zijn vertrek negen maanden eerder en komt samen met een brief van zijn broer Gust. Het is zaterdagavond als Leo zijn broer terugschrijft. Hij vertelt dat hij om de twee dagen wacht heeft en dat hij in zijn vrije tijd moet meehelpen met reinschipp (Plattdeutsch voor schoonmaken) of met proviand innemen. Leo vraagt zich af of Gust rookt en nog in zijn eigen fabriekje werkt of toch weer handelsman is geworden. “Het was geen een van beiden slecht, hè? Gust, probeer maar in Tilburg te blijven als je enigszins kunt, want daar wáár je naar toe zou moeten is het niet zo ‘special coupe’ meer! Versta je?” Kennelijk zijn de omstandigheden voor Leo niet meer zo goed als eerst. Ook informeert hij of Gust nog zoveel eet of inmiddels is uitgegroeid. En of zijn broer al verloofd is met ‘Cor’. Maar hij schrijft ook dat als er ‘geldverlegenheid’ is, hij geld aan hun moeder moet vragen. “Dat krijgt zij dan later van mij terug. Ik krijg nu genoeg hier. M’n Wehrsold, soldij, fronttoelage, noordtoelage, enz. Vele kleine maken één groot!” 

Langzaam verandert zijn stemming, zo lijkt het. Hij vertelt dat hij misschien in april of mei met Fronturlaub komt maar zet misschien tussen aanhalingstekens. “Er bestaat kans! Laten we het hopen!!!” Hij vervolgt in het Duits: “Ich wünsche, es gehe dir recht güt! Vergess die tägliche Sorgen!! Hoffentlich ist der Krieg bald zu Ende! Mach es gut, und Gustav, denke auch mal an mich, ja? Ich habe schon viel gesehen, und auch viel mitgemacht. Aber ich habe meine Freude daran. Es grüsst dich, dein Bruder, Leo. Auf ein bald wiedersehen!!!” Hij schakelt weer net zo gemakkelijk terug naar het Nederlands en vraagt of zijn brief aan tante, die hij gisteren schreef, goed is aangekomen.

Eerst een brief aan zijn tante, dan aan zijn broer Gust maar natuurlijk ook aan zijn jongere broer Willy, die, inmiddels achttien jaar oud, voor de Arbeidsdienst in Hooghalen in Drenthe zit. Daar ligt één van de eerste kampen van de Nederlandsche Arbeidsdienst (NAD). Kamp Hooghalen fungeerde als opleidingscentrum voor leidinggevenden voor andere kampen. Leo schrijft aan zijn jongste broer over het brievenfeest: hij kreeg zowel een brief van Willy als van Treesje Kieboom uit Tilburg. Hiermee zit hij op elf brieven in totaal: drie van moeder en van kameraden aan het front, één van tante Tho en Gust, en dit is de tweede brief van Willy, en dat in twee maanden tijd. Maar dat steekt schril af bij de drie, vier of vijf brieven die de andere Nederlandse jongens per dag krijgen. 

De verveling slaat toe en Leo vraagt Willy leesvoer op te sturen. “Van de 48 uur zijn er 12 u wacht en 36 u vrij en van de twaalf uur is het vier uur buiten in de afschuwelijke Noorsche kou. Je kunt je voorstellen, niks dan water en dan 30, 40 graden onder nul. Ja, zelfs nog wel ’ns meer.” Leo heeft geen spijt van de marine maar voelt zich toch een beetje besodemieterd. Desondanks wil hij na de oorlog het liefst bij de marine blijven: \

“In vredestijd is het mooi bij de marine, maar nu heb ik het hard te verantwoorden, maar als je ziet met welk ’n tactiek die Engelsman aangepakt wordt, als je ziet hoe wij, de marine, 1/10 van hetgeen de Engelsman verliest, verliezen, dan twijfel je niet meer aan de overwinning. Als ik thuis kom, dan kan ik je vertellen Willy, van de zee, van Noorwegen en Denemarken, en van meerdere gevechten. Laten we hopen dat we geluk hebben en niet, net als onze beste vriend “Scharnhorst”, verzonken worden, tegenover ’n vijf dubbele overmacht. Willy, jij bent al voorman. In april of mei kom ik waarschijnlijk met Fronturlaub. Dan ben ik Gefreiter! Over ’n maandje hoop ik zover te zijn. Dus dan ben ik in verhouding net zo ver als jij nu bent. Jij bent dan waarschijnlijk werkmeester of onderopzichter. Dus dan heb jij de weddenschap gewonnen." 

"Heb je nog te roken? Drie sigaretten per dag, is het niet? Nou ik breng wel wat voor je mee! Ook geld, dat heb ik in overvloed. Wehrsoldij, boordtoelage, fronttoelage, inzetgeld enz. Dus daar kan best wat voor je af. We zullen maar ’ns zien!!! Willy, je schrijft dat je het met Kerstmis zo goed hebt gehad. Nou, ik hoop dat je nog veel van zulke dagen mag hebben. Ook bedankt voor je fotootje. Ik was er echt blij mee. Dat ben jij toch met die pikhouweel, niet? Doe moeder de groeten als je met verlof komt, ook Gust, tante Tho, oom en de kinderen. En aan alle andere bekenden, maar ontvang vooral zelf de hartelijkste groeten van mij, uw broer, ver van je weg.” Hij ondertekent met ‘Matrose Leo Zeebregts’ en voegt een PS toe: “Hou je taai en denk aan mij! Er gaat geen dag voorbij of ik denk aan Holland. Daaaag. Willy, doe goed je best en probeer zo hoog mogelijk omhoog te komen. Je toekomst is dan verzekerd. Dus: Hou je goed!!!”

 

Kamp Amersfoort – maart 1944

In de tussentijd is Gust in contact gekomen met de Tilburgse broers Verhelst, Cyril (1918-1993) en Ernest (1920-2003). Via Ernest heeft Gust een baan bij een bedrijf waar onderduikers werken maar dat ook werkt voor de Duitsers. Gust werkt op het transport en verblijft in vele plaatsen. Hierdoor heeft hij ook een Ausweis. Vanuit Heiloo met de trein terugreizend wordt Gust ter hoogte van Utrecht eruit gepikt voor controle. Hij heeft illegale blaadjes op zak en zijn Ausweis kan hem niet redden. Gust wordt afgevoerd naar het Oranjehotel in Scheveningen. Hier wordt hij enkele dagen vastgehouden en verhoord. Hij laat niets los, maar het is de hel, verklaart Gust later. Hij wordt op 10 maart 1944 overgeplaatst naar Kamp Amersfoort, waar hij wederom niets loslaat. Hij zit drie dagen opgesloten in een bunker met zijn voeten in het water. Tijdens dit verblijf krijgt hij geen eten. Eenmaal in het kamp krijgt hij gevangenenummer 8465 en wordt hij aan het werk gezet, maar ook geregeld geslagen. Hij herinnerde zich later dat Joseph Kotalla (1908-1979), de beruchte beul van Amersfoort, hem tegen de grond sloeg en hem in het gezicht trapte met de hak van zijn schoen.

Gevangenenkaart Gust Zeebregts Kamp Amersfoort Arolsen Archives

Gevangenenkaart van Gust Zeebregts uit zijn tijd in Kamp Amersfoort. Bron: Arolsen Archives 104259.

Leo aan boord – maart-april 1944

Eind maart 1944 schrijft Leo tante Tho dat alles goed met hem is, dat er goed eten en drinken is en veel te roken. Maar ook dat hij veel op wacht staat en voor de rest veel slaapt. “Hopelijk kan ik deze zomer ’ns naar Tilburg komen. Ik zou het wel denken. Werkelijk, ik verlang nog ’ns naar huis en vanzelfsprekend ook naar de Celebesstraat. Het is allemaal niet zo mooi als het voorgesteld wordt. Maar het bevalt me toch best hier. Alleen ’n beetje koud! Laat het je allemaal goed gaan.”

Op 16 april schrijft hij:

“Veel tijd om te schrijven heb ik wel niet, maar even ’n paar vlugge woordjes moet ik toch schrijven. U hoeft U over niets ongerust te maken, alles is volkomen in orde. Zo gauw ik wat meer tijd heb, schrijf ik wel wat meer. Met ingang van 10 april ben ik tot Gefreiter bevorderd! Is in Tilburg ook alles nog in orde!? Dan gaat het nog, hè? Ontvang de hartelijkste groeten uit het hoge noorden van je veel aan jullie denkende, Leo.” 

Willy Zeebregts bij de krijgsmarine, 1944

Willy Zeebregts bij de krijgsmarine, 1944. Bron: Privécollectie kinderen Gust Zeebregts.

Alle rechten voorbehouden

Willy in Sennheim – mei-augustus 1944

Ook jongste broer Willy tekent, achttien jaar oud, als vrijwilliger voor de Duitse marine, waarmee hij zich in feite aansluit bij de SS. In mei 1944 schrijft matroos Willy aan zijn tante dat het nu drie weken geleden is dat hij naar Duitsland is gegaan. Hij zit in Sennheim, nu Cernay, in de Franse Elzas. Hier werden sinds oktober 1943 onder leiding van de Waffen-SS de Europese vrijwilligers opgeleid van de 28. Schiffs-Stamm-Abteilung van de Kriegsmarine. Jongemannen uit heel West- en Noord-Europa worden opgeleid volgens de SS-ideologie en als soldaten gedrild. Willy hoopt die woensdag beëdigd te worden en naar de wapenopleiding in Varel, bij Oldenburg in Noord-Duitsland te gaan.

“Het soldatenleven bevalt me best, beter als de Arbeidsdienst. Heel wat interessanter. Is Clazien nog wel ’ns daar geweest of niet? Nu als u ze ziet, tante, doe haar dan de groeten van mij en als u wat van onze Leo hoort, schrijf het dan. En doe hem de groeten. En met onze Gust, hoe is ’t daarmee? Veel groeten van uw liefhebbende neef Willy. En tot ziens. Daag!”

Een paar weken later schrijft hij opnieuw naar tante Tho. Natuurlijk om te informeren of er al nieuws is van zijn broers, maar ook om te vragen of de al eerder genoemde Clazientje nog langs is geweest. Hij laat weten dat hij is overgeplaatst naar een plaats zes kilometer verderop. Willy kan waarschijnlijk in september met verlof langskomen.

“Doen jullie Ria en Jokerman de groeten van mij en zeg dat ik onderhand naar huis kom, dan zijn ze weer ’n beetje blij. (…) Ik hoop dat ik gauw wat van jullie hoor, dan heb ik weer ’ns ’n goede dag.”

In juli ontvangt tante Tho een foto van Willy in zijn marine-uniform op de stoep van een gebouw. Willy schrijft er achterop met potlood “Ter herinnering aan uw neef Willy” en ondertekent met Mannheim en zijn handtekening. Inderdaad werd een deel van de Europese SS-vrijwilligers die in Sennheim de basisopleiding voor de marine hadden gevolgd, naar de Marineschule in Käfertal bij Mannheim gestuurd.

Foto Willy Zeebregts, Mannheim

Voor- en achterzijde van de foto die Willy vanuit Mannheim stuurde aan tante Tho. Bron: Privécollectie kinderen Gust Zeebregts

Alle rechten voorbehouden

Op 10 augustus 1944 ontvangt Willy een brief van zijn oom en tante. Hij zit dan in Käfertal en schrijft diezelfde avond nog terug.

“Hoe is het daar anders, alles nog rustig of gaat het er ook af en toe goed tegenaan, zoals hier? U zult ook wel in de krant gelezen hebben dat ze er hier boven ons vijftien afgeschoten hebben. Nu tante, dat was een mooi gezicht en u kunt wel begrijpen hoe verheugd hier allen waren toen die grote kasten naar beneden kwamen. Ik kom misschien in september met verlof, maar zeker weten doe ik het nog niet. Het is maar hopen en wachten! Mij bevalt het nog best hier en misschien krijg ik het nog wel klaar dat bij onze Leo terechtkom in Noorwegen, maar ja, ook afwachten. U schrijft me nog maar ’ns hoe daar alles nog gaat, dan krijg ik weer wat nieuws en kan weer wat lezen. Nu sluit ik met de beste groeten van u steeds aan uw denkende neef Willy. Doe alle de groeten en tot ziens.”

Ook Leo stuurt een portretfoto van zijn broertje naar tante Tho. “Ontvang dit fotootje als aandenken aan jouw neef en mijn broer Willy. We hopen voor hem het beste. Leo.”

 

Gust op de Westrik – nazomer 1944

Gust, vanaf maart gevangene in Kamp Amersfoort, werkt ondertussen met anderen op het vliegveld Soesterberg in Soest. Tot die ene dag dat hij ’s avonds niet terugkeert in het kamp. Hij is door het houten gat van de wc gekropen en verstopt zich er een hele dag. Tot aan zijn middel staat hij in de uitwerpselen met maar één doel voor ogen en dat is ontsnappen. Als het donker is, kruipt Gust eruit en ziet hij kans om ongezien van het vliegveld te komen. Onderweg passeert hij een brug waar hij onderdoor moet omdat er controle op staat. In het water maakt hij zich zo goed als het kan schoon en spoelt zijn kleren uit. Gust loopt langs de spoorbaan en komt op station Utrecht aan. In het seinhuisje langs het spoor vindt hij een droge jas en een hoedje. Het is inmiddels vroeg in de ochtend als een spoorwegman hem zonder kaartje in de trein naar Den Bosch laat. Hier stapt Gust over op de trein naar Tilburg, naar huis. Hij schrikt als hij een coupé in stapt met daarin twee marechaussees. “Stap maar gauw in”, zegt de één. Als in Helvoirt Duitse militairen hun coupé in willen, zeggen de beide heren dat die gereserveerd is voor gevangenentransport. Doordat de trein in Tilburg plots sterk vertraagd raakt, en een kleine kilometer voor het station zelfs even stopt, ziet Gust kans om uit de trein te springen. Ook deze keer snelt hij naar zijn tante Tho in de Celebesstraat.

Gust verstopt zich bij haar op zolder. Hoewel zijn twee nichtjes nog klein zijn, valt het hun op dat moeder haar bord niet leegeet om dit vervolgens mee te nemen naar zolder. Gust is als een zoon voor Tho maar hier in huis is hij niet veilig. Tho gaat naar haar oom om hulp en die vraagt Theo (‘Dorus’) van den Hout of Gust bij hen kan onderduiken op de Westrik, een boerderij halverwege Tilburg en Hilvarenbeek. Hoewel Dorus hier niet om staat te springen, hakt zijn vrouw de knoop door. Zij is niet vergeten hoe ze aan het begin van de oorlog de vraag kregen om een baby op te nemen. Zij hadden net een dochter en de huisarts zocht plek voor een baby. De twee baby’s zouden geregistreerd worden als zijnde een tweeling. Dorus wilde het per se niet, hij was bang voor mogelijke consequenties en probeerde zijn gezin te beschermen. Maar het bleef knagen aan zijn vrouw. Ze hadden het moeten doen en nu kwam er een herkansing op hun pad om iemand in nood te helpen. 

Schilderij Boerderij Westerik

Schilderij van Boerderij Westerik. Bron: Privécollectie Corry van den Hout

Alle rechten voorbehouden

In de stal wordt voor Gust een plek gemaakt. Met balen hooi krijgt hij een eigen afgezette ruimte buiten het zicht. De kinderen van Van den Hout weten van niets tot die ene zondag. Als ze terugkomen uit de kerk zit daar ineens een man aan hun tafel te eten. Hij heeft een kaalgeschoren hoofd en een dikke opgezette keel met striemen. Waarschijnlijk is het niet de bedoeling dat de kinderen het zouden weten, denkt dochter Corry, maar vanaf die dag zit Gust geregeld met hen aan tafel. Corry is de derde van de negen kinderen die het gezin dan telt. Ze is elf jaar en tien jaar jonger dan Gust; ze neemt zijn verhalen goed in zich op. Zo onthoudt ze dat Gust wegens zijn verzetswerk naar Kamp Amersfoort moest. De Duitsers sloegen een andere man die moest gaan werken, Gust koos partij en doordat hij een Duitser vermoordde met de achterkant van diens geweer, moest hij vluchten. Hij kreeg hulp van een pastoor in Den Dolder die hem kleding en een hoedje gaf en op de trein hielp richting Tilburg. Eenmaal bij hen in huis was het hoedje heilig voor Gust. “Waar is het hoedje van Den Dolder?”, vraagt Gust als het niet op de gebruikelijke plek hangt. 

Moeder Miet komt in deze tijd maar weinig op bezoek, maar dat vindt Corry niet erg. De schriele moeder van Gust vindt ze helemaal niet hartelijk, heel anders dan Tho, de tante van Gust. Die komt geregeld en is een warme vrouw. Gust werkt mee op het land en verdient zo zijn kost en inwoning. Kort na zijn vlucht uit Amersfoort is Gust betrokken bij het weghalen van zogeheten Landbouw-Ausweise bij een boer in Biest-Houtakker: met zo’n Ausweis kan iemand aantonen dat hij in de landbouw werkzaam is en vrijgesteld is van Arbeitseinsatz. De boer was de leider van een afdeling van de Nederlandsche Landstand, de nationaalsocialistische koepelorganisatie voor alle boeren die aan de kant van de Duitsers stonden. Het is aan Gust om op de uitkijk te staan voor gevaar. Ook hij kreeg na afloop een Landbouw-Ausweis met een stempel van Hilvarenbeek. Hij is niet bang en eigenlijk best brutaal, vindt Corry. Zo rolt hij overdag onder de auto van Duitsers om ze af te luisteren. Dorus zal zich wel eens achter de oren hebben gekrabd of hij niet beter dat baby’tje in zijn gezin had kunnen opnemen.

Voor Gust begint zijn verzetswerk hier, op de Westrik, pas goed. Hij rolt er gewoon in. Cyril Verhelst geeft inmiddels leiding aan zijn eigen verzetsgroep genaamd ‘Mank’. Na de oorlog noemt Gust de namen van anderen die in Hilvarenbeek en Esbeek in het verzet actief waren, zoals Piet Leermakers (1901-1944), veearts in Biest-Houtakker, bij wie hij soms mensen moet ophalen. 

Zoals meer mensen in het verzet heeft Gust verschillende bijnamen, zo wordt hij Bart, Bartje of Zeep (van Zeebregts) genoemd. Door één van de mannen van Mank wordt Gust getipt of gevraagd om ’s avonds of ’s nachts op bepaalde tijden en plaatsen in het gebied rondom Hilvarenbeek te staan. Zijn taak is vooroplopen om de route aan te geven voor neergeschoten geallieerde piloten en anderen die de grens naar België willen oversteken, te kijken of er geen gevaar dreigt, en contact maken met de Belgische ondergrondse. Zijn tijd met smokkelaar De Kok komt Gust goed van pas, hij kent ieder paadje op zijn duimpje.

Het werk gebeurt in het grootste geheim en zonder veel woorden. Achter Gust lopen de verzetsmensen met de piloten, Joden of andere personen die de grens over moeten. Er zijn bepaalde tekens afgesproken bij onraad, ook zijn er signalen om de Belgische ondergrondse te kennen te geven dat ze eraan komen. Op het moment dat zij Gust een teken terug geven, is de kust veilig en geeft hij het teken door naar achteren en is hij weer verdwenen. Daarmee was zijn taak voor die avond gedaan. Hij spreekt verder niemand en keert terug naar de familie Van den Hout. Soms, bij gevaar of heel slecht weer, slaapt Gust onder het stro bij een boer in de buurt.

Familie Van den Hout

Familie Van den Hout voor de boerderij, februari 1944. Bron: Privécollectie familie Van den Hout

Alle rechten voorbehouden

Gust loopt voorop, maar wie er achter hem lopen vanuit de verzetsgroep of wie zij vervoeren, weet hij niet. “Tot drie keer toe zijn we in de bossen tegen patrouilles van de Duitsers of andere instanties aangelopen. Twee keer kunnen we met een omleiding ons doel bereiken. Eén keer moeten we echt vluchten, waarop ik op een gegeven moment ontdekte dat ik met twee Engels sprekende jongemannen op rende. Hun begeleiders heb ik niet gezien.” Samen met de twee Engelssprekende mannen weet Gust het vertrekpunt in Esbeek te bereiken. “Met handen en voeten heb ik geprobeerd duidelijk te maken dat ze daar moesten wachten.” Gust keerde daarop terug naar de boerderij. 

In september of oktober 1944, tegen het einde van de Duitse bezetting van Midden-Brabant, wordt Dorus gewaarschuwd. Iemand heeft de Duitsers horen praten dat zij Gust op het spoor zijn. “Dorus, er zit een onderduiker op de Westrik!”, laat diegene aan Dorus weten. De hint wordt begrepen. Gust vertrekt in augustus of september naar een boerderij aan de Breehees in Hilvarenbeek. Ook hier heeft hij kost en inwoning. Maar ook het gezin Van den Hout verlaat de boerderij. Zij duiken onder bij een oom met een groentezaak in de Nieuwstraat in Tilburg, om de hoek van de Oudedijk, waar Miet woont maar ook het klooster van de Zusters van Liefde staat. Gust drukt Dorus op het hart dat als Tilburg beschoten gaat worden, hij met zijn gezin naar de Zusters moet gaan om te schuilen: daar zijn ze het veiligst. Ook weet Gust te vertellen dat het in Tilburg relatief ongevaarlijk is, want de geallieerden willen er alleen doorheen maar zijn niet van plan er te vechten.

 

‘Willi’: De Zwarte Soldaat– november 1944

Niet alleen Leo heeft er last van dat hij zo weinig brieven van het thuisfront krijgt, ook Willy kan wel wat post van thuis gebruiken. Op 8 november 1944 verschijnt er een oproep van matroos ‘Willi Zeebregts, 18 jaar’ in De Zwarte Soldaat, het lijfblad van de weerbaarheidsafdeling (WA) van de NSB onder de kop ‘Zij zijn verlangend naar post uit het Vaderland’. Dit is het laatste levensteken van Willy, maar het is onwaarschijnlijk dat zijn familieleden zijn oproep ooit gezien hebben. 

De Zwarte Soldaat, 8 november 1944

Bericht in De Zwarte Soldaat, 8 november 1944, met een oproep van "Matr. Willi Zeebregts" voor post uit het thuisland.

Leo: Tromsø – november 1944

Het grootste Europese slagschip ooit, de Tirpitz, heeft acht kanonnen aan boord. Door gebruik te maken van chemische mist wordt het schip afgeschermd en ligt het sinds 1942 voornamelijk verstopt in de Noorse fjorden. Alleen al door hier te liggen bedreigt Duitsland de geallieerde konvooien naar de Sovjet-Unie, maar zodoende is het schip vijand nummer één van de Britten. Er vinden meer dan twintig Britse aanvallen op de Tirpitz plaats, voornamelijk uit de lucht. De Britten ontwikkelen bommen die door het pantser kunnen dringen, waarna het schip wordt aangepast om zich hiertegen te verweren. Toch weet zo’n bom medio september 1944 het schip zo zwaar te beschadigen dat varen amper nog mogelijk is. Drie voltreffers op 12 november 1944 zorgen er uiteindelijk voor dat de munitievoorraad ontploft en de Tirpitz kapseist voor de kust van Tromsø in Noorwegen. Van alle bemanningsleden aan boord kunnen er slechts enkele ontkomen door een gat in de romp te boren. Leo hoort daar niet bij.

 

Gust in het leger – december 1944

Op 4 oktober 1944 wordt Hilvarenbeek bevrijd. Ruim drie weken later volgt Tilburg. Gust kan weer naar zijn moeder. In december meldt hij zich als militair vrijwilliger bij de Stoottroepen. Het commando Brabant vecht samen met de Britten en de Canadezen; de Limburgers zijn ingebed in het Amerikaanse leger. Duitse verkenners proberen te infiltreren in het bevrijde zuiden, wat de Stoottroepen proberen te voorkomen. Er is vooroorlogs materiaal beschikbaar en natuurlijk buitgemaakte Duitse wapens. Bij het gebrek aan uniformen droegen de mannen in het begin blauwe overalls met een oranje band om hun linkerarm. Als Gust op de Westerik komt, gelooft Dorus eerst niet dat hij contact heeft met de Britten: grootspraak. Totdat hij de chocolade en sigaretten uit Gust zijn zak ziet komen. In augustus 1945 wordt Gust eervol ontslagen.

Gust Zeebregts, 1944

Portret van Gust Zeebregts uit zijn tijd bij de Stoottroepen, 1944. Bron: Privécollectie kinderen Gust Zeebregts

Alle rechten voorbehouden

Rode Kruis – 1946

Op 8 mei 1946 wordt in Duitsland bekend gemaakt dat Leo tijdens het bombardement op de Tirpitz is omgekomen. De zoektocht naar ‘Frau Maria Damen, Oude Dyk 32 in Holland’ gaat beginnen. Het Rode Kruis stuurt vanaf augustus kaarten uit naar de bevolkingsregisters van diverse gemeenten. Op 21 oktober komt een kaart aan in Tilburg, die een kleine drie weken later bij moeder Miet Zeebregts-Damen moet zijn aangekomen. Op 9 december 1946 ontvangt zij het slechte nieuws van de directeur van het Rode Kruis:

"Hierdoor vervul ik de droeve plicht U, wellicht ten overvloede, in kennis te stellen van het overlijden van Leonardus Seebregts geboren 13-10-1924 te Hilvarenbeek, die op 12-11-1944 in de wateren van Noord-Noorwegen is gesneuveld. Een photocopie van het ontvangen bericht doe ik U hierbij toekomen. Ik betuig U mijn oprechte deelneming met dit voor U zoo smartelijke verlies."

Diezelfde maand vraagt Miet bij het Rode Kruis na wat er met haar jongste zoon Willy is gebeurd. Dat vraagt informatie op bij het Amerikaanse leger, in Londen, Den Haag en Frankrijk. Een half jaar later ontvangt het Rode Kruis het volgende bericht: “A careful check of our records revealed that such a person has never been reported to this office as being prisoner of War in American custody.” Ook de andere landen geven een negatief antwoord. Willy is en blijft spoorloos.

 

Signalement – 1951

In de herfst van 1950 verklaart Gust in een rapport van de Nederlandse Missie tot Opsporing van Vermiste Personen uit de Bezettingstijd dat iemand uit Broekhoven Willy eind 1944 nog heeft gezien. Hij zou toen gekleed zijn geweest in een veldgrijs uniform, in plaats van zijn blauwe Kriegsmarine-uniform. Dat betekent dat hij ingelijfd moet zijn bij het Duitse leger. In het voorjaar van 1951 komt de Missie in Duitsland aan en wordt een signalement uitgestuurd. Dat luidt:

 

Roepnaam: Willy

opleiding: lager onderwijs

talenkennis: Duits

Leeftijd: 24

lengte: 178 cm

postuur: slank

gezicht: ovaal

gelaatskleur: gezond 

haar: donkerblond, gegolfd, achterovergekamd

ogen: blauw grijs

wenkbrauwen: gebogen, vol

voorhoofd: hoog en recht

Neus: middel groot, smal 

Ogen: middel groot, ovaal 

Oorlel: vrijhangend 

mond: klein dun aaneengesloten 

Kin: spits met putje 

Tanden: vol gaaf gebit 

Gang en houding: snel en recht 

Spraak: Brabants diepe stem 

Litteken: op een der wangen en een groot litteken op een der dijbenen

 

Het is inmiddels 1954 als het Informatiebureau van de Benelux aangeeft dat er geen rapport van Willy aanwezig is en dat ook de aanvraag bij de Kriegsmarine negatief is beantwoord. Het Rode Kruis laat Gust weten dat er tot op heden nog geen duidelijkheid is over het lot van Willy. Eind 1955 worden zijn persoonsgegevens vastgelegd in het herdenkingsboek voor vermisten en omgekomenen in Duitsland, dat wordt bijgehouden door Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge, die zorgt voor de opsporing van vermiste soldaten en de Duitse oorlogskerkhoven verzorgt. 

Het is inmiddels achttien jaar na de oorlog als er in september 1963 wordt opgebeld. Miet ontvangt de Sterbeurkunde, de overlijdensverklaring van Leo en een verklaring waaruit blijkt dat Willy niet is opgespoord en dus als vermist wordt beschouwd. Hiermee wordt het boek gesloten. Leo en Willy komen niet meer thuis.

 

Gust doet een aanvraag – 1993

Bijna vijftig jaar na de oorlog wordt Gust erop gewezen dat hij als ex-gevangene en verzetsman een buitengewoon pensioen kan aanvragen. Hij vult de formulieren in en stuurt die naar de Sociale Verzekeringsbank. Hij geeft van tevoren aan dat hij niet alles even goed meer weet. In zijn verklaring vertelt hij niets over het vermoorden van een soldaat in kamp Amersfoort. Ook de pastoor in Den Dolder wordt niet genoemd. In 1994 krijgt hij bericht dat zijn aanvraag vanwege onvoldoende bewijs wordt afgewezen. De beoordelingscommissie concludeert dat het niet aannemelijk is dat Gust door zijn betrokkenheid bij de vechtpartij heeft moeten onderduiken, maar dat het eerder lijkt op een toevallige betrokkenheid en het veiligstellen van zijn eigen veiligheid. Ook het weghalen van de landbouw-Ausweise vindt men niet geloofwaardig. Door het werken op de boerderij heeft Gust bewust risico gelopen. Ook het bewijs dat Gust met illegale lectuur is opgepakt ontbreekt. De mensen die met hun verklaring iets voor hem hadden kunnen betekenen zijn ofwel al overleden ofwel niet in staat een verklaring af te leggen. 

Gust laat het er niet bij zitten en tekent bezwaar aan:

“Naar mijn mening heb ik nog steeds recht op mijn pensioen. Ik ben van mening dat u het opgestelde rapport niet volledig hebt gelezen. Leest u het rapport nog eens en herzie uw beslissing. Hopende op een goede afloop.” Hij komt echter niet naar de hoorzitting in Utrecht: Gust is ziek en heeft geen nummer om zich af te melden, zo verklaart hij zijn afwezigheid.

 

Tilburg 1999

Van dit alles weten zijn kinderen niets. En daar staan ze dan om de kist van hun vader, verbaasd door de opkomst. Veel oude mannen in pak, volbehangen met medailles en speldjes. “Wie zijn deze mensen en waar komen ze vandaan?”, vraagt Loes Zeebregts zich af. Ook haar zussen en halfbroer Evo weten van niets. Ze zijn verbaasd want hebben toch zelf de rouwbrieven verstuurd. De mannen zijn vol lof over hun (stief)vader Gust. Hij is een oorlogsheld. Zo dapper. Ze raken niet over hem uitgesproken. De drie zussen van middelbare leeftijd luisteren vol aandacht. “Wat zijn we stom geweest”, denkt Loes, “ons pap heeft zo vaak verteld over de oorlog. En nog vaker riepen wij: ‘Ja pap, ’t is al goed. Iedereen was een held in de oorlog.’ Blijkt dat die ouwe wel degelijk iets te vertellen heeft gehad en nu kunnen we het niet meer vragen.” 

 

Tot slot

Heel veel vragen blijven over. Lag Gust overhoop met de Duitsers of ging hij gewoon de strijd aan met iedere autoriteit? En wat zou er van Leo en Willy geworden zijn als zij in een andere tijd geboren waren? Waarom noemt Gust in zijn aanvraag nergens moeder Miet? Zij bracht in de oorlog illegale blaadjes rond en is lid van de Gemeenschap Oud-illegale Werkers (GOIWIN). Om lid te worden moet je aantoonbaar in het verzet hebben gezeten en je wordt pas toegelaten als je door de ballotagecommissie komt. Wat was haar rol?

We zijn geneigd om de oorlogstijd, net als de foto’s, in zwart-wit te bekijken. Bij nader inzien blijkt het verleden toch uit veel meer kleuren te bestaan. Ieder mens is meer dan een mening van een ander. 

Ik heb geprobeerd de verschillende aspecten van het gezin Zeebregts-Damen zo zorgvuldig mogelijk te belichten om de kleurschakeringen van hun levensverhalen te laten zien.


Stamboom

Henricus Petrus (Harrie) Zeebregts (Hilvarenbeek 1900 – Tilburg 1934)

Maria Damen (Miet) (Hilvarenbeek 1897 – Bladel 1993)

 

Augustinus Leonardus (Gust) Zeebregts (Hilvarenbeek 1923 – Tilburg 1999)

Leonardus Johannes (Leo) Zeebregts (Hilvarenbeek 1924 – Tromsø 1944)

Wilhelmus Henricus (Willy) Zeebregts (Tilburg 1925 – onbekend) 

 

Helena Catharina (Cato, Tho) de Kroon-Damen (Hilvarenbeek 1905 – Oirschot 2003)

 

Bronnen

Interviews 

- Interview met neef Gus Zeebregts, 2020
- Interview Corry van den Hout, dochter uit onderduikgezin, 2022 en 2023
- Interview Loes Zeebregts, dochter van Gust Zeebregts, 2022

 

Particuliere collecties

Joke de Kroon, Brieven van Leo en Willy Zeebregts

Loes Zeebregts, foto’s