Familie in oorlog

Ingrijpende ervaringen en blijvende herinneringen

Troepen van de 15th Scottish Division bij Tilburg

Troepen van de 15th Scottish Division, die een grote rol hebben gespeeld in het leven van Mientje Driessen, tijdens de strijd om Tilburg, 28 oktober 1944. Bron: Imperial War Museums, B 11419.

Wilhelmina Driessen (1925-2018) was de jongste zuster van mijn moeder. Ze trouwde na de oorlog met Frans Glorius (1923-1996). Het echtpaar kreeg vijf kinderen, van wie er twee op jonge leeftijd overleden. Hun ervaringen tijdens de bezettingsjaren zouden een belangrijke stempel drukken op het gezamenlijke leven van ‘Tante Mientje’ en ‘Ome Frans’. Mientje hield er een levenslange vriendschap aan over met haar correspondentievriendin Gladys (1925-2020), die meer dan zestig jaar heeft geduurd. Ze belden elkaar elke week, ook toen ze de tachtig al ruim gepasseerd waren. Frans werd tijdens de oorlog gedurende anderhalf jaar tewerkgesteld in Duitsland, in de buurt van Hamburg. Hij heeft daar met zijn gezin nooit over gesproken.

Vanaf 14 oktober 1944 startte de bevrijding van Tilburg door de 15de Schotse infanteriedivisie, onder meer gesteund door de Prinses Irene Brigade. Die bevrijdingsoperatie verliep niet zonder slag of stoot: vooral de wijk Broekhoven werd beschoten en er werd zwaar gevochten. De Schotten trokken vanaf 26 oktober de stad vanuit het zuiden binnen. Toen ook een Britse Pantserdivisie vanuit het noordoosten Tilburg naderde, besloot de Duitse bevelhebber de Duitse troepen uit Tilburg terug te trekken. 

Op 27 oktober verklaarde burgemeester Jan van de Mortel (1880-1957) de stad ‘bevrijd’ en trokken Schotse militairen zegevierend de stad in. Hoewel er bij de bevrijding 54 burgers en talrijke militairen waren omgekomen, was het groot feest in de stad: “De feeststemming onder de mensen was mateloos groot, en tot laat in de avond was de bevolking op de been om de bevrijders te begroeten… die eerste nacht werden al veel soldaten bij de mensen in huis genomen om bij hen de nacht door te kunnen brengen”. De Prinses Irene Brigade was echter niet aanwezig bij de intocht: terwijl de Schotten ’s middags triomfantelijk door Tilburg trokken, werden de Nederlandse militairen naar Rijen gestuurd om daar de laatste Duitsers te verdrijven. Dat was een pijnlijk punt voor de Nederlandse bevrijders, dat maar ten dele werd verzacht door het huldebetoon dat de Schotse bevelhebber Colin Muir Barber (1897-1964) bracht tijdens de festiviteiten op het bordes van het Tilburgse stadhuis. Barber stelde dat niet de Schotten, maar de Prinses Irene Brigade moest worden bedankt voor de bevrijding van de stad.

Mientje Driessen woonde tijdens de oorlog met haar ouders, twee broers en drie zussen aan de Heikantsebaan in Tilburg. Samen met haar moeder was de destijds negentienjarige Mientje getuige van de intocht van de bevrijders in haar woonplaats. Over de ervaringen van de familie Driessen tijdens de oorlog en bij de bevrijding is nooit veel gesproken. Wel weten we dat er op een zeker moment werd aangeklopt bij het huis van mijn grootouders: een Britse soldaat vroeg of hij wat water kon krijgen om thee te maken. Deze Jack Wilkinson – hij was chauffeur – zou, wanneer hij in de buurt was, vaker even langskomen. Het werd het begin van een lange vriendschap, met name tussen Mientje en Frans en Jack en diens vrouw Alice. De echtparen hebben elkaar gedurende decennia over en weer bezocht.

Een belangrijke ervaring voor Mientje Driessen was de ontdekking van een provisorisch graf van een jonge Schotse soldaat, die kort na de bevrijding was omgekomen bij een ongeval met een tank. Ze maakte een foto van het graf en de gebeurtenis maakte diepe indruk op Mientje. Tot op hoge leeftijd vertelde ze er vaak over. Ze wist niet meer dan zijn naam, sterfdatum en legernummer: Dunn W, killed on 29-10-1944, nr. 3771162. Mientje wilde het fotootje graag aan de nabestaanden van de overleden soldaat geven, maar al haar pogingen om hen te vinden leverden niets op. Ook haar kinderen hebben later geprobeerd meer te weten te komen over de betreffende militair. Via contacten met de Commonwealth War Graves Commission kwamen ze erachter dat het om Lance Corporal William Arthur Dunn ging: overleden op 29 oktober 1944, op 24-jarige leeftijd. Hij diende bij de Royal Inniskilling Dragoon Guards en werd aanvankelijk begraven op de Rugdijk in Tilburg. Van dat graf maakte Mientje de foto. In mei 1946 werd Dunn herbegraven in Bergen op Zoom, op het Commonwealth War Cemetery, waar hij nog altijd ligt. Ook de War Graves Commission kon geen nabestaanden van hem vinden; het enige dat men kon traceren is dat hij geboren is in, en woonachtig was in Liverpool.

De dankbaarheid van de Tilburgse bevolking jegens de Schotse bevrijders was groot. Na de oorlog bleven er tal van contacten bestaan tussen Tilburgers en hun Schotse bevrijders. Vooral jonge mensen zochten naar pen pals, met wie ze konden corresponderen. Maar ook de oprichting van het Tilburgse doedelzakgezelschap ‘De Scotjes’, in 1953 (inmiddels genaamd ‘The Dutch Pipes and Drums’), was een uiting van verbondenheid met de bevrijders. Ieder Schots regiment beschikte in de oorlog over een eigen pipes and drums-formatie. Ook tijdens de bevrijding van Tilburg kwam deze in actie: voor veel inwoners was het de eerste keer dat ze een doedelzakband hoorden of zagen. In 1989 werd in Tilburg een monument onthuld ter ere van de 15de Schotse infanteriedivisie: een bronzen beeld van een Schotse doedelzakspeler. In 2017 werd het verplaatst van het Stadhuisplein naar het Vrijheidspark.

Monument voor de 15th Scottish Division in Tilburg

Monument “Scotland The Brave” als eerbetoon aan de 15de Schotse Infanteriedivisie, die op 27 oktober 1944 Tilburg bevrijdde. Bron: Ton en Steven, Wikimedia Commons

De Prinses Irene Brigade was tijdens de oorlog gelegerd nabij de Engelse stad Wolverhampton. Ze hadden daar een eigen kamp op een landgoed. Na de oorlog zijn er daarom ook allerlei contacten ontstaan tussen Tilburg en Wolverhampton. Zo ook tussen Mientje en haar Britse leeftijdsgenoot Gladys Gough, afkomstig uit Wednesfield, ten noordoosten van Wolverhampton. Mientje vertelde dat er kort na de oorlog een ‘penclub’ werd opgericht door een winkelier op ’t Smidspad in Tilburg – mijnheer Rovers van de lederwarenwinkel. Via deze penclub verscheen in 1946 in een Brits dagblad, The Express and Star uit Wolverhampton, een advertentie waarin correspondentievriendinnen werden gezocht om te schrijven met jonge Nederlandse vrouwen. Gladys meldde zich en een levenslange vriendschap was geboren. Ook met Jack duurde de vriendschapsband een leven lang: tot aan zijn overlijden bleven de twee contact houden. Het aanvankelijk gebrekkige Engels dat Mientje beheerste, had ze geleerd van de contacten met Jack en zijn kameraden. Mientje werd door haar Engelse vrienden overigens ‘Willy’ genoemd, omdat ze haar echte naam niet konden uitspreken.

Al snel bezochten de twee vrouwen elkaar: in 1948 vertrok Gladys via Harwich naar Nederland. Mientje en haar Britse vriendin spraken af om een blauw lint te dragen op hun kleding, toen ze elkaar troffen op het station van Rotterdam. Ook nadat ze waren getrouwd, Mientje in 1952 en Gladys in 1956, bezochten de gezinnen elkaar over en weer. Gladys bracht haar huwelijksreis in ons land door. “We zijn familie van elkaar geworden”, gaven ze zelf aan in een interview uit 2006 met The Express and Star, ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van hun vriendschap. Mientje en Gladys overleden in respectievelijk 2018 en 2020; enkele van hun kinderen hebben de vriendschapsband voortgezet.

 

Arbeitseinsatz onder de gron

Voor Mientjes latere echtgenoot Frans Glorius nam het leven tijdens de oorlog een andere wending. Hij werd in maart 1944 opgeroepen voor de Arbeitseinsatz: de gedwongen tewerkstelling van jonge mannen – meestal tussen 18 en 45 jaar – in de Duitse oorlogseconomie. Aanvankelijk trachtten de Duitsers arbeidskrachten te werven op basis van vrijwilligheid, maar naarmate de oorlog vorderde en het aantal vrijwilligers tegenviel, werd vanaf maart 1942 de tewerkstelling verplicht voor een deel van de mannen. Toen begin 1943 duidelijk werd dat de Duitse oorlogsindustrie nóg meer arbeidskrachten nodig had, werden in Nederland hele jaarklassen opgeroepen. In kranten en op aanplakbiljetten kon men lezen welke mannen met welke geboortejaren zich moesten melden bij het arbeidsbureau. In mei 1943 verscheen de oproep voor de jaargroep 1923: het geboortejaar van Frans. In totaal zijn in Duitsland tussen 1938 en 1945 zo'n 7,7 miljoen arbeiders van niet-Duitse origine ingeschakeld in de oorlogseconomie: in de Duitse wapenindustrie werd ongeveer de helft van alle arbeidsplaatsen bezet door buitenlanders. Naar schatting een half miljoen Nederlanders zijn werkzaam geweest in Duitsland; onder hen enkele duizenden Tilburgers. Van hen zijn in Duitsland 94 om het leven gekomen.

Frans werd vanaf 7 maart 1944 tewerkgesteld in Duitsland, tot zijn ‘ontslag’ op 12 mei 1945. Hij werkte onder andere in Horneburg, een van de 93 Auβenlager of buitenkampen van het concentratiekamp Neuengamme. Het hoofdkamp bevond zich zo’n achttien kilometer ten zuidoosten van Hamburg; de buitenkampen werden gebouwd in de wijde regio rond deze havenstad. Vanwege de aanhoudende bombardementen op Hamburg werden veel fabrieken overgebracht naar de landelijke gebieden. Zo ook de Philips Valvo-buisfabriek, die delen van haar productie overbracht naar een leegstaande leerfabriek in Horneburg. Daar moesten buitenlandse dwangarbeiders – maar ook Hongaarse Joodse vrouwen – buizen voor radio's en telecommunicatieapparatuur vervaardigen ten behoeve van onderzeeërs. Waarschijnlijk verbleef Frans aanvankelijk in een kamp in het Hamburgse stadsdeel Stellingen; zijn laatst bekende adres is in een straat in Horneburg vlak bij het station, waar hij waarschijnlijk ingekwartierd was bij een Duits gezin.

Frans Glorius

Frans (rechts) in Horneburg, Duitsland. (Privéfoto uit september 1944; privécollectie)

Alle rechten voorbehouden

Begin februari werd Frans overgeplaatst. Hij werd geregistreerd als werknemer van een ondergrondse fabriek genaamd Hammerwerke GmbH, nabij Porta Westfalica, ten westen van Hannover. Deze fabriek bestond uit negen verdiepingen onder de grond en werd in gebruik genomen in februari 1945, met de bedoeling als vervanging van de productie in de Philips-fabriek in Eindhoven, dat op 18 september 1944 was bevrijd. Alle installaties en apparatuur, tot de inspectiebanken en krukken toe, werden overgebracht naar Porta Westfalica. 

Hammerwerke GmbH was een indrukwekkend gebouw met diverse tunnelsystemen en installaties die nodig waren om de productie te laten starten. Zo waren er bijvoorbeeld perslucht-, vacuüm-, waterstof-, stikstof- en gasleidingen nodig zodat de fabriek elektronenbuizen kon gaan produceren. Uiteindelijk moesten 12.000 radiobuizen per dag worden geproduceerd, maar toen de fabriek werd gesloten, waren er slechts 7.000 bruikbare buizen gemaakt. Er werkten zo’n 1.400 mensen, van wie het merendeel vrouwen, voornamelijk jonge Joodse meisjes uit de kampen. 

Atie Siegenbeek van Heukelom (1913-2002) werd in mei 1944 wegens verzetsactiviteiten gearresteerd. Via Kamp Vught kwam zij in Porta Westfalica aan. Zij herinnerde zich na de oorlog: 

“Onder de zuil, in de berg, was de fabriek van de Hammerwerke, waar we moesten werken. Negen jaar is daaraan gebouwd, een fantastisch werk, met veel verdiepingen. Toen wij er kwamen, was de inrichting nog niet eens klaar en een maand later zaten de Amerikanen er al, dus veel plezier hebben de Duitsers er niet van gehad. (…) Wij sliepen in de Hollandse barak, twee grote slaapzalen, samen met de Hollandse Joodse meisjes. De leiding was streng en militair. De Kommandoführerin was een dik, roze biggetje, ontzettend dom. (…) De Kommandant was een onbeduidend, gemeen jong ventje, met veel praats. Zijn hobby was de Bettenbau [het kaarsrecht en strak opmaken van het bed – MvB], die hij geregeld kwam controleren. Geen plooitje mocht er in de dekens zitten. (…) We werkten de eerste drie weken halve dagen, van zes tot één en van twaalf tot half zes, zonder pauzes. Tot onze ontroering vonden we machines, lampen, tafels en krukjes uit de Philipsbarakken in Vught terug.”

Wat Frans precies heeft moeten doen in Porta Westfalica, is niet bekend. Ergens in het voorjaar van 1945 is hij teruggekomen in Tilburg, waarschijnlijk tot grote opluchting van zijn familie. Moeder Glorius ging gedurende Frans’ afwezigheid iedere dag naar het station in Tilburg in de hoop dat haar zoon zou zijn teruggekeerd. Het laatste document dat ik heb gevonden naar aanleiding van de Arbeitseinsatz van Frans, dateert van 25 juli 1946. Het betreft een loonformulier van de gemeente Hamburg, ten behoeve van de voormalige Fremdarbeiter van de Philips-Valvo-fabrieken. Het formulier bevat de namen van alle Nederlandse dwangarbeiders die bij deze fabrieken hadden gewerkt en vermeldt minutieus welke loonachterstanden de Philips-Valvo-fabrieken nog dienden te voldoen, zoals achterstallig vakantiegeld en een niet-uitbetaalde kerstgratificatie. Frans Glorius kwam in aanmerking voor een uitbetaling van 12,86 Reichsmark. Of hij dat bedrag ooit heeft ontvangen, is niet bekend.

 

Bronnen

NL-HaNA, Toegang 2.19.323, Collectie Arbeidsinzet, inv.nrs. 525, 552, 580 en 652, op www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/archief/2.19.323/ (geraadpleegd 31 december 2024).

 

Literatuur

‘Die Philips Hammerwerke in der Anlage “Stöhr I”’ op u-verlagerungen.portaforum.de/hammerwerke.html (geraadpleegd 30 december 2024).

Eijkens, J., Tilburgs familiealbum (Almere 2009).

Krimp-Schraven, R., Tewerkgesteld. Getuigenissen van de Arbeitseinsatz (Amsterdam 2024).

Mijland, H. en J. Trommelen, De bevrijding van Tilburg (Tilburg 1969).

‘Secret underground Factories in Germany’ [rapport door het Sub-Committee for the Investigation of German Electronics and Signals Organisation (SIGESO), 1944-1945]  op www.cdvandtext2.org/SIGESO-Philips-Factory-at-Porta.pdf (geraadpleegd 30 december 2024).

Siegenbeek van Heukelom, A., ‘Zeven maanden in Duitse concentratiekampen’, Icodo-Info 12 nr. 1 (april 1995) 7-37, op psychotraumanet.org/nl/zeven-maanden-duitse-concentratiekampen (geraadpleegd 30 december 2024).

‘Werken in Duitsland’ op wikimiddenbrabant.nl/Werken_in_Duitsland (geraadpleegd 30 december 2024).