Een Brabantse fietsendief

Fiets uit 1944-1945

Een Nederlandse damesfiets die gebruikt werd in de hongerwinter van 1944-1945. Bron: Museum Rotterdam, inventarisnummer 72677.

Op 10 december 1941 zet een 33-jarige typiste in het centrum van Eindhoven haar fiets voor een kaaswinkel op slot om een boodschap te doen. Als ze weer buitenkomt, is de fiets verdwenen. Een dag later plaatst de 35-jarige bedrijfsleider van een meubelfabriek bij aankomst op zijn werk zijn fiets in de gang. Als hij een paar uur later weer op zijn fiets wil stappen, is die weg. In dezelfde straat wordt ’s middags, terwijl hij in het café zit, de fiets gestolen die een 31-jarige chauffeur van zijn verloofde heeft geleend. De chauffeur maakt geen melding van de diefstal, omdat hij niet wil dat zijn vriendin weet dat hij in het café zat. De andere benadeelden doen wel aangifte bij de Eindhovense politie.

Een week later vindt die bij de 38-jarige werkloze Simon thuis drie fietsen en drie dekens. Als de politie naar de herkomst van deze spullen vraagt, geeft Simon een verward en onduidelijk antwoord. Daarop wordt hij aangehouden en op het politiebureau verhoord. Daar blijkt dat aangifte is gedaan van diefstal van twee van de drie gevonden fietsen. Simon verklaart dat hij de diefstallen uit armoede heeft gepleegd. Zijn zestienjarige zoon werkt bij de Batafabriek in Best en had geen banden meer op zijn fiets. Simon had geen geld om nieuwe banden te kopen en besloot daarop een fiets te stelen. Hij geeft toe dat hij daarna nog twee fietsen heeft gestolen en gedemonteerd om de onderdelen te kunnen gebruiken. Ook bekent hij drie dekentjes van een waslijn te hebben gestolen, omdat hij geen geld had om dekens te kopen voor zijn jongste kind van twee jaar. Na het verhoor krijgen de eigenaren van de fietsen en dekens hun bezittingen terug.

Op Kerstavond wordt Simon voorgeleid bij de officier van justitie en overgebracht naar het Huis van Bewaring in Den Bosch. In de brieven die hij voor en na zijn rechtszaak schrijft aan de magistraten die zijn zaak behandelen, vertelt hij meer over zijn achtergrond. Hij is een ‘zeer arme werkman’ met vijf kinderen. Omdat zijn gezin niet kan rondkomen, is hij in Duitsland gaan werken. Na zeven weken is hij weer naar huis gekomen, omdat hij heeft gehoord dat zijn vrouw het in Eindhoven met een ander heeft aangelegd. Bij terugkomst wijst Simon de minnaar van zijn vrouw direct de deur, maar de twee houden contact. Ondertussen kan hij in de werkverruiming aan de slag, maar door een ongeluk aan zijn hand is dat snel afgelopen. In zijn brief werpt Simon de affaire op om voor een lagere straf te pleiten: als hij de gevangenis in moet, vreest hij dat zijn hele gezin ‘verloren gaat’. Ook wijt hij zijn misdrijf aan de oorlogstoestand: hij had geen bonnen meer voor banden en was te arm om op de zwarte markt dure banden aan te schaffen.

In afwachting van de rechtszaak stelt een medewerker van de Roomsch-katholieke reclasseringsvereniging een voorlichtingsrapport op over Simon. Verdachten kunnen dat vragen, zodat de rechters ingelicht worden over hun achtergrond en de motivatie van hun misdrijf. De berichtgeving over Simon is, zoals wel vaker het geval is, nogal paternalistisch. Op basis van een ‘aandoenlijke’ brief die Simon vanuit de gevangenis heeft geschreven, had de reclasseringsmedewerker geen hoge verwachtingen van hem. Bij zijn bezoek aan het Huis van Bewaring valt dat echter mee: Simon gedraagt zich ‘niet zoo dramatisch’ of theatraal. Simon probeert zijn diefstallen niet meer goed te praten door te verwijzen naar armoede, maar blijft er wel bij dat hij gestolen heeft om zijn zoon van fietsbanden te voorzien. Ook heeft de reclasseringmedewerker geïnformeerd naar Simons vrouw: die schijnt inderdaad een affaire te hebben en wordt omschreven als ‘zeer slordig’. De conclusie luidt dat Simons levensverhaal en -omstandigheden ‘veel verklaren’ waarom hij tot zijn misdrijf kwam. Toch moet de rechter hem, volgens de reclassering, ‘in de huidige omstandigheden’ een gevangenisstraf opleggen.

Op 26 februari 1942 verschijnt Simon voor de arrondissementsrechtbank in Den Bosch. Op die zittingsdag staan nog meer Eindhovense fietsendieven terecht. Het is op dat moment niet uitzonderlijk dat meer dan een derde van alle rechtszaken voor de arrondissementsrechtbank over fietsendiefstallen gaan. Dat zien ook de lokale media. Met koppen als ‘Past op uw rijwiel! Dieven hebben het vooral op de banden gemunt!’ maken kranten hun lezers ervan bewust dat fietsen heel aantrekkelijke dievenbuit zijn geworden. Dat is een gevolg van de rubberschaarste en het feit dat fietsbanden sinds maart 1941 ‘op de bon’ zijn.

De Bossche substituut-officier van justitie mr. Dubois is gealarmeerd door de explosieve stijging van het aantal fietsendiefstallen. Op de dag dat Simon voor de rechter verschijnt, behandelt de rechtbank nog elf andere gevallen van diefstal en heling van rijwielen in Eindhoven en omgeving. Dubois houdt een vlammend requisitoir over de ‘epidemie’ van fietsendiefstallen in die stad. Lokale media citeren daar gretig uit. Volgens De Zuid-Willemsvaart staan er zelfs vrouwen terecht wegens het stelen van een fiets, wat uitzonderlijk is. Vrouwen worden tijdens de bezetting inderdaad wat vaker veroordeeld dan daarvoor. Ook tijdens de Eerste Wereldoorlog was er bij veroordelingen een lichte verschuiving geweest in de man-vrouwverhoudingen.

Dubois grijpt de gelegenheid aan om te dreigen met nóg hogere strafeisen. Tegen fietsendieven eist hij dan al één jaar gevangenisstraf en anderhalf jaar voor recidivisten. “Er zal en moet een einde komen aan het euvel der rijwieldiefstallen te Eindhoven! Als dat niet ophoudt, zal ik er niet voor terugschrikken, voortaan voor elken rijwieldiefstal twee jaar te eischen!”

Simon hoort Dubois die dag een gevangenisstraf van een jaar tegen hem eisen. Dat is, ondanks de dreigende woorden van de officier van justitie, op dat moment een gangbare eis voor fietsendieven zonder strafblad. De rechters bevinden Simon schuldig aan meermalen gepleegde diefstal en leggen hem een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van de tijd die hij in bewaring heeft doorgebracht. 

Installatie van mr C.J. van Arkel als officier van Justitie

Installatie van mr. C.J. van Arkel als officier van Justitie. Dubois is de tweede van links. Bron: Erfgoed ’s-Hertogenbosch NL-HtSA_0029971, Fotopersbureau het Zuiden

Alle rechten voorbehouden

Stijgende criminaliteitscijfers

In heel het land neemt tijdens de bezetting het aantal veroordelingen wegens diefstal door Nederlandse rechtbanken toe. Hoewel de statistische gegevens uit deze periode niet compleet zijn, laten ze wel interessante trends zien. Landelijk verdubbelt tussen 1941 en 1942 het aantal veroordelingen wegens diefstal. In de provincie Noord-Brabant stijgt het aantal veroordelingen wegens eenvoudige diefstal in 1942 nog harder dan gemiddeld. Ook is voor dit misdrijf het aantal veroordelingen per honderdduizend inwoners er in dat jaar het hoogste van alle provincies. Het aantal veroordelingen wegens zeden- en geweldsdelicten daalt dan juist weer, zowel landelijk als in Noord-Brabant.

Ook de samenstellers van de gerechtelijke statistieken in de jaren veertig vinden de stijging van het aantal veroordelingen wegens diefstal opvallend. Des te meer omdat tijdens de oorlogsjaren politie en justitie minder goed functioneren dan anders. Politieagenten krijgen meer taken en hebben daarom minder tijd voor het bestrijden van alledaagse criminaliteit. Ook de rechterlijke macht heeft meer werk, onder andere door de vervolging van economische delicten zoals illegaal slachten. Het is dus onwaarschijnlijk dat een verhoogde efficiëntie of betere inzet van de Nederlandse politie en justitie de toename van het aantal veroordelingen verklaren. Bovendien worden tijdens de bezetting veel jonge mannen, doorgaans verantwoordelijk voor een groot deel van de vermogensdelicten, in het buitenland tewerkgesteld. Ondanks hun afwezigheid stijgt het aantal veroordelingen voor diefstal en heling flink. Het gaat hierbij bovendien om het topje van de ijsberg: diefstallen waarvan geen aangifte werd gedaan, zijn niet in de statistieken opgenomen.

 

Bestraffing

De straffen voor fietsendiefstal liggen in de jaren dertig en veertig veel hoger dan nu. Voorafgaand aan de bezetting en ‘epidemie’ van fietsendiefstal is het gebruikelijk dat fietsendieven een gevangenisstraf van zes tot acht maanden krijgen. Tijdens de oorlog stijgen die straffen naar gemiddeld ongeveer een jaar gevangenisstraf. Dat de straffen wat zwaarder worden, doet vermoeden dat rechters de ernst van de zaak inzien en vinden dat ze hun steentje moeten bijdragen aan het beschermen van privébezit, ook onder de ongewone bezettingsomstandigheden. Het Bossche OM eist hogere straffen, maar de rechters volgen daarin niet. Ongetwijfeld zijn de rechters zich bewust van het feit dat de Nederlandse gevangenissen vol zitten en straffen maar moeilijk kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast hopen ze in de loop van de bezetting wellicht dat het probleem zich na de Duitse nederlaag vanzelf zal oplossen met het herstel van de economie.



Preventie

De rechterlijke macht ziet in dat alleen hoge straffen de mensen niet weerhouden van fietsendiefstal. In de zomer van 1942, een week na het begin van de Duitse vordering van fietsen, beveelt het hoofd van het Openbaar Ministerie (OM) in Brabant en Limburg de politie en marechaussee om ‘systematisch’ op te treden tegen ‘het euvel der rijwieldiefstallen’. Hij noemt daarbij drie speerpunten: toezicht op bewaakte fietsenstallingen; controle op het vervoer van (gestolen) fietsen met de trein; en het stimuleren van het op slot zetten van fietsen. Dit zijn heel concrete punten, maar in 1942 niet erg realistisch. Aangezien de politiediensten zwaar overbelast zijn en lijden onder personeelstekorten, is het onwaarschijnlijk dat ze aan deze oproep gehoor kunnen geven.

 

De Duitsers houden zich afzijdig

En waar is de bezettingsmacht in dit verhaal? Kort gezegd hebben de Duitse autoriteiten weinig interesse voor alledaagse criminaliteit. Duitse rechtbanken in Nederland houden zich vooral bezig met het vervolgen van verzetsdaden en grijpen meestal alleen in bij grootschalige diefstallen of als er Duitsers betrokken zijn. Soms interveniëren Duitse autoriteiten ook als bepaalde vormen van criminaliteit de spuigaten uitlopen, zoals het illegaal slachten van vee en andere vormen van zwarte handel. De toename van fietsendiefstallen valt blijkbaar lange tijd niet in deze categorie. Pas in 1944, wanneer het aantal fietsendiefstallen alweer aan het zakken is, begint een Duitse bestuurder zich met het probleem te bemoeien. Hij signaleert dat in de oorlogsindustrie werkzame arbeiders in de problemen komen door het tekort aan fietsen, zadels en banden. Daarom vraagt hij de secretaris-generaal, de hoogste ambtenaar bij het ministerie van Justitie, om de straffen voor fietsendiefstal aanzienlijk te verhogen. De secretaris-generaal, tevens NSB-kopstuk, geeft daarop de hoofden van het OM opdracht minstens negen maanden gevangenisstraf te eisen in geval van fietsendiefstallen en beroep aan te tekenen als er een lagere straf werd opgelegd. Ook moeten ze erop toezien dat de straffen snel worden uitgevoerd. Over de rechters, die bepalen of een verdachte schuldig is en zo ja, welke straf hij moet krijgen, heeft de secretaris-generaal niets te zeggen. Toch stuurt hij extra exemplaren mee ter kennisneming voor de rechters. Het lijkt erop dat zij, net als het OM, hun beleid daarop niet aanpassen: vaak leggen ze fietsendieven al een hoge straf op en bij verzachtende omstandigheden blijft er ruimte voor lagere straffen.

 

Na de bevrijding

Na de bevrijding blijft de schaarste aanhouden. Ook de criminaliteitscijfers zakken niet meteen. In Tilburg constateert de politie dat de criminaliteit in 1944 en 1945 hoog blijft. Omdat ook in het al bevrijde deel van het land een brandstoftekort is, wordt er veel hout en steenkool gestolen. Vaak zijn het vrouwen en kinderen die zich hieraan schuldig maken. Volgens de politie is dit ‘zeer nadeelig’ voor de ‘moraliteit der kinderen’. In het oosten van Brabant blijft diefstal aanvankelijk net zo goed een veelvoorkomend probleem. Een paar jaar na de bevrijding noteert de politie van Den Bosch echter dat er minder vermogensdelicten zijn gemeld als gevolg van de ‘liquidatie van de oorlogstoestand’ en minder jongeren zich schuldig maken aan misdrijven. Ook het aantal fietsendiefstallen neemt sterk af. Hoewel het enige jaren duurt, waait de diefstalepidemie van tijdens de oorlog uiteindelijk over.



Ongepubliceerde bronnen

Amsterdam, NIOD 

020 Kommissar für Verwaltung und Justiz

  • inv. nr. 2308: Generalkommissar für Finanz und Wirtschaft, Hauptabteilung Gewerbliche Wirtschaft aan Abteilung Rechtsetzung Apeldoorn, 1 maart 1944; Secretaris-generaal Schrieke aan procureurs-generaal gerechtshoven, 1 mei 1944.

 

216k Departement van Justitie

  • Inv. nr. 98: Procureur-generaal aan hoofden politie en marechaussee, 28 juli 1942.

 

’s-Hertogenbosch, BHIC 

523 Rechtbank ’s-Hertogenbosch 1930-1939

  • Inv. nrs. 19-29 vonnissen meervoudige kamer 1936-1939

810 Rechtbank ’s-Hertogenbosch 1940-1949

  • inv. nr. 14 procesdossier 9188
  • inv. nr. 134 vonnisnummer 9188
  • inv. nrs. 131-143 vonnissen meervoudige kamer

 

’s-Hertogenbosch, HtSA

Algemene dienst gemeentesecretarie Den Bosch 

  • inv. nr. 1181, jaarverslagen gemeentepolitie 1946 en 1948

 

Tilburg, TbRAT

29 Gemeentepolitie Tilburg 1844-1947

  • inv. nr. 4 maandrapporten december 1944 en januari 1945
  • inv. nr. 5, maandrapport december 1945

 

Literatuurlijst

Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Criminele statistiek over 1941-1943 (’s-Gravenhage z.j.).

Jaeger, D.M. de, De houding van de Nederlandse politie tijdens de Tweede Wereldoorlog in de grote steden van Noord-Brabant (Tilburg 1999).

Jong, L. de, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog 7 Mei ’43-juni ’44, eerste deel (’s-Gravenhage 1976).

Noordbrabantsch dagblad het huisgezin, 1 september 1941.

De Telegraaf, 10 mei 1942.

De Zuid-Willemsvaart, 14 februari 1942.