Het contact met de familie die het kruisje achterliet, was snel gelegd. Het bleek afkomstig van Sandy (Sandra) O’Grady-Stirling, de dochter van de majoor. Zij woont in North Bay, ook in Ontario, zo’n 400 km ten zuidoosten van Timmins. Door de gedeelde geschiedenis ontstond er al snel een vriendschapsband, wat ertoe leidde dat ik de geschiedenis van de bevrijding van Steenbergen-Welberg kon reconstrueren op basis van dagboekaantekeningen van de majoor. In het boek Vijf dagen in november kon ik zo in 2009 deze dramatische geschiedenis, waarbij 58 Canadese soldaten het leven lieten, delen met een breder publiek.
De drie dagboeken die Keith Stirling achterliet, stoppen echter niet na 1 november 1944. Integendeel, met een klein potloodje schreef hij in een aantal notitieboekjes zijn belevenissen neer na zijn gevangenneming in Welberg. De twee weken durende reis naar krijgsgevangenenkamp Oflag (Offizierslager) 79 in Braunschweig en het leven in het krijgsgevangenenkamp dat daarop volgde, bleek een gitzwart verhaal, dat hierna wordt weergegeven. De eerste alinea’s zijn niet gebaseerd op het dagboekje, maar op een verslag dat Stirling maakte in het krijgsgevangenenkamp. Ook hebben we zijn aantekeningen voor een toespraak over zijn ervaringen uit 1945. De dagelijkse notities uit zijn dagboekjes heb ik vertaald en met een datum gemarkeerd.
Kruisje voor Keith Stirling. Foto door auteur
Een mislukte aanval op Welberg
In de laatste uren van dinsdag 31 oktober 1944 trachtten Canadese soldaten van het Algonquin Regiment bij verrassing een doorbraak te forceren naar het West-Brabantse Steenbergen. Een dag eerder was de Duitse verdediging erin geslaagd de Canadese hoofdmacht te beletten vanuit Halsteren én vanuit Moerstraten de stad binnen te trekken. De bezetter wilde op deze manier tijd winnen om zijn strijdmacht tussen Moerdijk en Dinteloord over het Volkerak en het Hollands Diep te evacueren. Daarom liep majoor Stirling met zijn manschappen vanaf Moerstraten in het nachtelijke duister via kleine bospaadjes heimelijk naar het kleine Welberg. Hun opdracht was de vijand bij verrassing uit het dorpje te verdrijven, zodat de Canadese hoofdmacht vervolgens vanuit Moerstraten Steenbergen kon bevrijden. De Duitsers lieten zich echter niet voor de gek houden. Op het juiste moment voerden de Duitsers een tegenaanval uit, waardoor de Canadezen uit Welberg werden verdreven. Tegen de tanks van de vijand hadden zij geen verweer. De meeste Canadezen konden vluchten, maar Stirling en 26 soldaten van zijn gevechtsgroep werden als krijgsgevangenen afgevoerd.
De eerste dag
Na zijn gevangenneming in Welberg werd Keith Stirling in een door de Duitsers buitgemaakte jeep naar het bataljonshoofdkwartier in Steenbergen gebracht. De Duitsers vertelden dat de jeep kort ervoor was afgenomen van een Britse ‘generaal’. Het ging hoogstwaarschijnlijk om brigadier Tony Thicknesse, die vanuit Putte op verkenning ging en de weg kwijt raakte. In plaats van naar Hoogerheide reed hij naar Huijbergen, waar hij in de val liep en dodelijk gewond raakte. Vanuit Steenbergen werd de majoor Stirling met enkele medegevangenen per truck naar het Duitse regimentshoofdkwartier gebracht, waarschijnlijk in Dinteloord. De groep van het Algonquin Regiment was weer bijna compleet toen de Duitsers de ondervragingen startten. Major Keith Stirling trachtte zijn kaarten en aantekeningen weg te moffelen die nog in zijn broekzak zaten. De kans kwam toen hij met enkele anderen een kop koffie kon drinken in een huisje vlakbij. Zittend op de vloer wist soldaat Carroll, een hospik, de aandacht van de Duitse bewaker af te leiden en de kaart en het notitieboek onder het vloerkleed te laten verdwijnen.
Tijdens de ondervraging kreeg de majoor een broodje kaas en koffie. De meeste vragen wilde Keith niet beantwoorden. Hij wilde de Duitsers geen militaire informatie geven. Vervolgens begon de ondervrager een gesprek over de slechte relatie tussen de Canadezen, Britten en Amerikanen. Om de discussie te eindigen haalde Keith Stirling een brief uit zijn zak die hij onlangs uit Canada had ontvangen. De inhoud van de brief, dat Canada twee extra divisies oprichtte voor een bijdrage aan de oorlog tegen Japan, schokte de ondervrager. Hij had blijkbaar niet verwacht dat Canada zo’n grote rol wilde spelen in de oorlog.
De ondervrager vervolgde het gesprek over de onfortuinlijke nachtaanval op Welberg. Omdat hij de rest van de manschappen al had gesproken, wist hij veel details van het gebeuren. Na de ondervraging werd de majoor bij de anderen teruggebracht. De kamer was goed op temperatuur en terwijl de mannen zich verwarmden en wat te eten kregen, werd de majoor naar een andere woning gebracht. De bewoners van dit huis waren thuis en maakten koffie en boterhammen, die hij deelde met de bewakers en de bewoners. In de namiddag kregen de gevangenen warm eten en werden onverwachts de polshorloges afgenomen. Met typische Duitse Gründlichkeit kregen ze een bonnetje voor het gestolen horloge met de aantekening dat de waarde van het uurwerk zou worden uitbetaald wanneer ze op de plaats van bestemming zouden aankomen. Majoor Stirling had zijn horloge niet verstopt, omdat de Duitsers eerder hadden beloofd het niet af te nemen.
In zijn zakken had Stirling een potloodje en een klein, onopvallend notitieboekje verstopt. Hij begon een dagboek bij te houden.
1 november 1944
“Om 08.30 uur gevangengenomen ten zuiden van Steenbergen. Naar een dorp ten noorden van Steenbergen gebracht. Hier ondervraagd en kreeg wat te eten. Verliet dit hoofdkwartier te voet, om na drie kilometer in een boot te eindigen. In de nacht voer de boot [via Dintelsas over het Volkerak – RWC] naar een grote stad, waar we een onderkomen kregen toegewezen: Dordrecht.”
2 november 1944
“In een huis. Het is erg koud en vochtig. Ik ben samen met Ken Gartly [luitenant en pelotonscommandant van het Algonquin Regiment, tegelijk met Stirling in Welberg gevangengenomen – RWC]. De manschappen zijn van ons gescheiden. Er komt een Amerikaans bij ons, kapitein Pertros Trirokaan. Hij was gevangengenomen tezamen met 36 man van zijn eenheid [afkomstig van de Amerikaanse 425th Infantry Regiment (104th Infantry Division), die op 30 oktober bij Standdaarbuiten over de Mark waren getrokken – RWC]. We zijn nu met 20 Canadezen en 43 Amerikanen. We kregen brood, wat boter een klein stukje worst en twee koppen koffie. We worden weer ondervraagd. De sigaretten zijn op en we hebben het koud, hongerig en voelen ons miserabel. De manschappen zijn in kleine kamertjes gezet, waar ze zich een beetje warm kunnen houden. Wij officieren zitten met drie in een grote kamer waar we onder een hoop stro kruipen in de hoop warm te worden. Het is niet warm, het is steenkoud.”
3 november 1944
“In de middag krijgen we elk een brood, boter en een stukje worst. Vervolgens elk een sigaret. Het is erg koud. ’s Avonds worden we in een kleinere kamer gezet waar het warmer zou moeten zijn. We krijgen koffie en een stuk brood. Al onze manschappen zijn nogmaals ondervraagd.”
4 november 1944
“We kregen om 10.30 uur koffie en ons dagelijks eten om 13.30 uur. Om 17.00 uur marcheren we naar het treinstation. In het midden van de nacht vertrekt de trein. We werden met z’n allen in twee goederenwagons geladen. De trein reed erg langzaam en na veel oponthoud arriveren we de volgende ochtend in Utrecht. Daar krijgen we elk drie sigaretten.”
5 november 1944
“Geparkeerd in goederenwagon op het station Utrecht. Op het middaguur kregen we soep. Ik at er veel van. Eveneens elk een brood en een stukje worst en drie sigaretten. De hele dag bleven we in de goederenwagon. Na zonsondergang vertrokken we en kwamen in de ochtend in Amersfoort aan.”
6 november 1944
“Gearriveerd in het Transit POW Camp [krijgsgevangenenkamp – RWC] in Amersfoort. Wij, drie officieren, werden van de manschappen gescheiden. Luitenant Waldie [luitenant Robert Waldie, Algonquin Regiment, eveneens in Welberg gevangengenomen – RWC] kwamen we later die ochtend tegen. Kort na aankomst in het kamp is al ons geld van ons afgenomen en ze zeggen dat we er kampmuntjes voor terugkrijgen. Ik had 80 gulden en 550 Belgische franken bij me. Het begin van de middag kregen we soep bij het brood dat we nog hadden, dat is niet slecht. Later in de middag maken we kennis met luitenant Parks, een officier van de medische dienst van het Amerikaanse leger. We kregen wortelsoep, brood, boter en koffie als avondeten. Scheermesjes, een handdoek en zeep werden aan elk van ons uitgeleend. Na het wassen en scheren voelden we ons een beetje beter.”
7 november 1944
“Het ontbijt bestond uit koffie en een stuk zwart brood. We mochten een kleine wandeling maken. Het was best koud en het regende, met af en toe een sneeuwvlok. Om 10.00 uur zagen we een gevechtspiloot van de Amerikaans luchtmacht, Stanley Pettingill. Hij was nabij Amsterdam neergestort [op 6 november 1944 met een P-51 Mustang in Zaandam – RWC]. Zijn vliegtuig vatte vlam en hij was gesprongen. Om 04.30 uur in de ochtend kwamen de bewakers en namen de piloot mee naar een gevangenenkamp voor luchtmachtpersoneel. Als avondeten kregen we een kwart brood, een klein stukje worst en een kop koffie.”
8 november 1944
“Ontbijt met koffie en een stukje brood. Om 10.00 uur een wandelingetje gedurende 15 minuten. Voor lunch een kom met wortelsoep. Avondeten een brood en twee sneetjes en boter en koffie. We klaagden bij de kampcommandant. Hij vertelde ons dat wij alles kregen conform de Conventie van Genève, maar hij ging kijken of hij iets kon regelen. In de avond kwam een Duitse officier die ons een extra brood gaf. Hij zei dat het uit zijn eigen rantsoen afkomstig was. In de avond pakten we een boek om te lezen, terwijl anderen een spelletje kaart legden.”
9 november 1944
“Ontbijt met koffie en twee stukken brood, dankzij de Duitse kapitein. Het sneeuwde vanochtend, de eerste sneeuw van het jaar. Met lunch kregen we een kom met erg goede soep. De soep was zo goed, ik had wel veel vaker had willen opscheppen. Jammer genoeg was er niet meer. Na de lunch arriveerden twee Britse officieren, kapitein Jack Griffin (Welch Regiment) en luitenant Jim Arnault (Reconnaissance Corps). Ze verbleven in een Duits hospitaal, nadat ze op 24 oktober gewond waren. Avondeten bestond uit brood, kaas en koffie. Na het eten vertelden de bewakers dat we ons gereed moeten maken om te vertrekken naar een ander kamp. We werden in de goederenwagons geladen op weg naar een onbekende bestemming. Het was extreem koud in de wagon en iedereen voelde zich vreselijk.”
10 november
“Vrijdag. We zitten in de goederenwagon die langs het spoor geparkeerd staat. We kregen worst en brood. Dat was genoeg voor twee dagen. Het is best koud. De bewakers hebben een kachel in de wagon hebben geplaatst, maar de deur mag niet dicht zodat ze ons in de gaten kunnen blijven houden. Dat maakt de situatie niet beter. ’s Nachts rijden we weer, maar niet ver. In de avond worden de deuren gesloten, dan is het veel warmer.”
11 november
“We staan op het station Zwolle geparkeerd. Met de kachel aan is het best comfortabel in de wagon. ’s Middags brengt het Nederlandse Rode Kruis ons voedsel, melk en appels en tabak. Ook medische spullen voor onze dokter. Hij kan nu onze gewonden verzorgen: luitenant Waldie en vijf Nederlandse verzetsstrijders die ook in de wagon zitten. De grote hoeveelheid eten en de goede stemming hebben ons perspectief verbeterd en met een volle buik zijn we best tevreden. Tijdens de lunch krijgen we echt goede soep van onze bewakers. Er was niet veel, maar het was goed. In de avond gaan we weer verder, deze keer leggen we een lange afstand af.”
12 november
“We staan op een spoorwegemplacement in Bentheim. We zijn in Duitsland, net over de grens. We krijgen voor twee dagen voedsel van de bewakers. Het lijkt er dus op dat we nog een paar dagen onderweg zijn. Jack Duffin [Company Sergeant Major Kenneth ‘Jack’ Buffin van het Algonquin Regiment – RWC], ik en twee Nederlanders spelen bridge om de tijd te doden. We rijden overdag en ook gedurende de nacht.”
13 november
“Maandag; nog steeds onderweg. We hebben veel stilgestaan en ook nu nog staan we vaak stil. We hebben geen prioriteit op dit spoor. De bewakers zeggen dat we later vandaag of morgen in het kamp arriveren. Ik hoop dat het snel is, want het is erg krap in de wagon en er is geen toilet, behalve een emmer waar we in plassen. Ik heb verkoudheid in mijn hoofd opgelopen en het is erg oncomfortabel.”
Hier eindigt het eerste dagboekje abrupt. Uit aantekeningen die Stirling enkele weken later maakte in een tweede agenda, is te lezen dat de treinreis werd voortgezet tot het gevangenenkamp Stalag XIB in Fallingbostel, ten zuidoosten van Bremen. De trein reed alleen ’s nachts en arriveerde in Fallingbostel op 14 november 1944. In dit kamp werden de officieren definitief van de soldaten gescheiden. Keith Stirling en de andere officieren kregen om onbekende reden een tijdelijke plek in de strafbarakken. De toestand in het kamp was verschrikkelijk, alhoewel het eten iets beter leek. Een aalmoezenier bracht spullen, zodat ze een eerste brief met een teken van leven naar huis konden sturen. Een afzendadres werd niet gebruikt, omdat ook dit kamp maar een tijdelijk verblijf was.
De groep bleef een week in Stalag XIB, waarbij steeds meer officieren zich bij de oorspronkelijke groep voegden. Op 22 november vertrokken alle Britse officieren in een gewone passagierstrein naar de eindbestemming Oflag 79 nabij Braunschweig. Onderweg kregen ze een Rode Kruispakket uitgereikt, maar er was erg weinig te eten. Bij aankomst in Oflag 79 stond er een half Rode Kruispakket klaar, waarna het krijgsgevangen leven een aanvang nam. Stirling werd bij de 3th Company ingedeeld en kreeg een krib toegewezen op zolder in House 1. Al snel werd Stirling met de symptomen van schurft opgenomen in het kamphospitaal.
Oflag 79 was gevestigd in Waggum, tien km ten noordoosten van Braunschweig, in een aantal gebouwen omringd door een prikkeldraadversperring. De gevangenenverblijven hadden drie verdiepingen. In augustus was het kamp door de Royal Air Force gebombardeerd, waardoor er nogal wat schade was aangericht. Door de bommen waren alle ruiten kapot, wat de levensomstandigheden in de resterende gebouwen erg oncomfortabel maakte.
Plattegrond van het kamp Oflag 79, uit de aantekeningen van Keith Stirling. Bron: Collectie auteur
Er is een tweede dagboekje bewaard gebleven, waarin enkele opmerkingen bewaard zijn gebleven over de periode waarin Stirling in Oflag 79 verbleef. Het tweede boekje begint op 1 januari 1945 met de viering van het nieuwe jaar. Eigenlijk noteerde Keith alleen de voor hem belangrijke zaken. In het saaie kampleven was dat het arriveren van de Rode Kruispakketten, het bemachtigen van een sigaret en het afvinken van de dagen in gevangenschap.
Op nieuwjaarsdag had Stirling een pakket met tien sigaretten ontvangen. Er werd een film vertoond, Meet the Stewarts, een Amerikaanse speelfilm uit 1942 met William Holden, Frances Dee en Grant Mitchell. Dat was een plezierige afwisseling in de dagelijkse sleur. Verder noteerde Stirling het spaarzame arriveren van een Rode Kruispakket en elk ‘jubileum’ van zijn gevangenneming in Welberg.
Op 9 februari 1945 schreef hij dat hij een half Rode Kruispakket had gekregen en dat het de laatste uit de voorraad was. Op 19 februari 1945 werd de verwarming in de gebouwen definitief afgesloten. Stirling noteerde dat ze vanaf die tijd veel in bed spendeerden om een beetje warm te blijven. Het volgende Rode Kruispakket arriveerde pas op 18 maart. Stirling merkt op: I wonder if we will get any more? Op 5 april kwam het volgende pakket. De hongerige Stirling noteerde het complete menu dat ze van de inhoud wilden samenstellen.
Een typerende conversatie die het leven in het kamp goed beschrijft, staat in een van de notitieboekjes van de majoor:
“Hallo John.”
“Hallo Jack.”
“Hoe gaat het?”
“Niet al te slecht. En jij?”
“Niet al te slecht.”
“Heb je honger?”
“Ja, maar het kan nu niet lang meer duren.”
“Wou dat ik een sigaret had.”
“Ik ook.”
“Heb je onlangs nog post gehad?”
“Nee. Niks. Jij?”
“Nee, niks.”
“De nieuwe rantsoenverlaging is serieus hè.”
“Ja, erg serieus.”
“Weinig nieuws deze dagen.”
“Nee, niks.”
“Toch, het kan nu niet lang meer duren.”
“Inderdaad, het kan niet lang meer zijn.”
“Tot ziens Jack.”
“Tot ziens John.”
In een brief naar huis schrijft Stirling op 22 januari 1945 aan zijn vrouw wat zijn dagelijkse beslommeringen in het kamp zijn. Hij stelt dat het een saai bestaan is, ze doen elke dag dezelfde dingen. De hoofdbezigheid is elkaar vertellen wat ze allemaal zouden gaan eten als ze eenmaal weer thuis zijn. Iedereen fantaseert over zijn favoriete gerecht. Hongerig verklaart hij dat hij alles over heeft voor de kooksels van zijn vrouw. Eveneens belooft hij dat de tijd die hij nu mist met zijn familie, zou gaan inhalen zodra hij terug in Timmins is.
Stirling vertelde meer over het leven in Oflag 79 in november 1945, toen hij weer thuis was en in Timmins een presentatie gaf in het kader van de Victory Loan, een programma om met publiek geld de oorlog te financieren. In deze presentatie, een jaar na het gebeuren, bewaard gebleven in het knipselboek van Stirling, vertelde hij meer over de emoties van de tocht door Nederland en Duitsland, die diepe indruk op hem had gemaakt:
“Treinreizigers klagen als er geen luxe wagon voor hen klaar staat, maar na een ritje in een Duitse goederenwagon is alles beter! De rit was als een nachtmerrie. We zaten zo dicht op elkaar dat we een voor een konden liggen om te slapen. Het was koud en de wagon tochtig, terwijl we alleen een soldatenjas hadden. Dekens of dikke winterjassen hadden we niet. Het enige voedsel waren stukjes zwart brood en een stukje worst. Water kregen we alleen wanneer de bewakers ons gezeur zat waren.
Op een gegeven moment bleven we vijf dagen op dezelfde plek staan. We mochten niet uit de wagon en de gewonden werden niet verzorgd. De zieken lagen in hun eigen vuil en u kunt zich voorstellen in welke conditie we na vijf dagen uit de goederenwagon stapten.
Toen de trein in Zwolle stond, deelde het Rode Kruis warm eten uit. De bewakers lieten toe dat de Rode Kruismedewerkers vorken uitdeelden, maar vervolgens aten ze zelf al de gamellen leeg. De gevangenen keken door de kieren tussen de planken van de wagon met ontzetting toe. Al snel kwamen de Rode Kruismedewerkers terug en deelden met toestemming van de bewakers appels en boterhammen uit. Ook konden wat medicamenten naar binnen worden gesmokkeld. Er bevond zich een Amerikaanse dokter onder de gevangenen die daarmee enkele van de zwaarste gewonden verbond. Al snel pakten de bewakers de rest van de waardevolle spullen af.”
Het lijkt alsof de herinnering van Stirling aan 11 november 1944 in Zwolle in de loop van de tijd een eigen leven is gaan leiden. Het oorspronkelijke dagboekje geeft nog een relatief positief verhaal maar in latere versies wordt de opstelling van de bewakers steeds negatiever beschreven. Zo schreef Stirling kort na aankomst in Oflag 79 over de episode in Zwolle dat de bewakers niet toestonden dat het Rode Kruis het hete voedsel aan de gevangenen uitdeelde. Het eten dat ze wel kregen, was erg welkom. Ze hadden honger en Stirling schreef letterlijk: “We went to work on it like a pack of wild dogs.” De versie in de toespraak van november 1945 lijkt meer op zijn emoties te zijn gebaseerd dan op feitelijke informatie.
In een ander doorgangskamp werd Stirling in een strafcel geplaatst. Een groep medegevangenen kwam uit Rusland en vertelde dat ze normaal in lemen hutjes leefden. Op een gegeven moment, na een dag zwaar werk, lagen de Russen uitgeput op de grond in zo’n primitief hutje. De Duitsers goten water over de gevangenen, zodat ze vastvroren aan de grond. Vele duizenden Russische gevangenen vonden door ondervoeding en de kou de dood in dat kamp.
Zoals we zagen arriveerde Stirling op 23 november in Oflag 79, in de buurt van Braunschweig. Hij hoopte dat de omstandigheden hier beter zouden zijn. Dat bleek een illusie, want het leven in een gevangenenkamp bleek miserabel. Het kamp huisvestte 2.500 Britse en uit het Gemenebest afkomstige officieren. Ze waren vanaf 1939 in heel Europa gevangengenomen. De kamers waren geschikt voor vier man, maar gewoonlijk verbleven er twaalf tot achttien man. Omdat de omgeving was gebombardeerd door de Royal Air Force, zaten er geen ruiten meer in de sponningen. Uit de kraan kwam maar incidenteel water.
Na aankomst kregen de gevangenen een deken en een plek in een stapelbed toegewezen. Het matras was met stro gevuld, maar na een paar dagen waren de strohalmen dusdanig dun geworden dat ze op de harde bedplanken lagen. Omdat er te weinig brandstof was, schaafde men hout van de bedplanken, waardoor het slapen steeds slechter ging. Op den duur schuurden de scherpe randen het vel van de lichamen van de mannen.
Het dagelijkse rantsoen bestond uit drie aardappelen en een kop warm water als middageten. Een ontbijt werd niet uitgedeeld. Het avondeten bestond uit een kom waterige koolsoep met een stuk zwart brood en surrogaatkoffie. In de soep dreveneen keer per week een paar stukken paardenvlees. De Rode Kruispakketten die elke gevangene kreeg toegestuurd, waren dan ook onontbeerlijk. Elke twee weken arriveerde er een doosje met voedsel en sigaretten. Er gingen geruchten dat niet ver van het kamp duizenden pakketten stonden opgeslagen, maar de Duitsers niet van plan waren de gevangenen meer te geven. Na februari 1945 werd het aantal Rode Kruispakketten zelfs verminderd. Het gebeurde geregeld dat tijdens het appèl een hongerige gevangene flauwviel. In deze winterperiode stonden de gevangenen in de rij bij de spoelkeuken om aardappelschillen of een stukje kool te bemachtigen. Soms stonden ze uren in de regen en sneeuw te wachten om te horen dat er geen restjes meer waren.
Maart 1945 bracht schijnbaar verandering. Een enorm gejuich was te horen vanuit de gebouwen toen een vrachtauto vol met Rode Kruispakketten het kamp binnenreed. Groot was de teleurstelling toen bleek dat het om toiletpapier ging in plaats van voedsel. Sigaretten waren in de loop van januari vrijwel allemaal op. Alleen enkele gevangenen die allang vastzaten, hadden nog wat voorraad uit pakketjes van familie. De prijs van een sigaret steeg naar 3,75 dollar. Eigenaars van rookwaar werden als miljonairs gezien. De minder gelukkigen spendeerden uren om peukjes te vinden om zodoende een beetje tabak te sparen. Stirling herinnerde dat twaalf man van zijn bijeengeraapte sigaret rookten.
De eerste Amerikaanse soldaten aan de poort van Oflag 79 op 12 april 1945. Bron: Imperial War Museums, BU 5985.
Zeep was evenmin te krijgen en de kleding die ze droegen was de enige die er was. Het wassen van de kleding was door het ontbreken van warm water sowieso erg moeilijk. Degenen die het probeerden, hadden vele uren nodig om bij te komen van onderkoeling door het koude water. Evenmin waren er bezems om de kamers schoon te houden. Het leek alsof het vuil zich in alle hoeken en gaten opstapelde. De eigengemaakte bezems van gras en stokken bleken niet te werken. Als gevolg van het vuil krioelde het van de luizen. Vele uren werden gespendeerd met de vergeefse jacht op luizen. Als gevolg van de omstandigheden verloren de meeste mannen tot 40 kilo lichaamsgewicht. Erger was de geestelijke aftakeling. Het ontbreken van perspectief en de onzekerheid over het lot van familieleden drukten zwaar op het gemoed. Ook de angst voor de geallieerde bommenwerpers, die de industriële omgeving van het kamp geregeld onderhanden namen, werd ondraaglijk, aldus Stirling.
In het tweede dagboekje staan enkele opmerkingen over de laatste dagen van zijn gevangenschap. Op dinsdag 10 april is in de verte oorlogsgeluid te horen. Stirling schrijft: “To-night our forces are attacking Brunswick” [= Braunschweig – RWC]. De volgende dag schrijft hij dat jachtvliegtuigen de hele dag aanvallen uitvoeren in de directe omgeving van het kamp. Dan, op donderdag 12 april om 09.20 uur, staan de eerste Amerikaanse soldaten voor de poort van het kamp. Stirlings laatste notitie in het dagboekje: “Germans surrendered and we were free.”
Dezelfde dag schrijft hij een brief aan zijn vrouw Loretta en hun twee dochters, Jeanie en Sandra, en geeft die mee aan een Amerikaanse soldaat. De soldaat postte de brief daadwerkelijk en het thuisfront was in de wolken met het onverwachte bericht:
Kriegsgefangenenlager
Datum: 12 april 1945
Mijn liefste Loretta, Jeanie en Sandra. We zijn vandaag door het Amerikaanse leger bevrijd. Ik ben dus vrij. Het gaat goed en ik krijg eten en sigaretten. Ik hoop dat ik snel bij jullie ben. Ik stuur een telegram bij de eerste gelegenheid. Hoop dat jullie het ook goed maken. Ik hou van je en ik kan niet wachten om weer bij je te zijn.
Your Keith.
Keith Stirling had geluk dat hij weer naar huis en zijn familie kon terugkeren. Hoewel hij maar vijf maanden in het kamp had gezeten, was hij sterk vermagerd. Gelukkig was hij verder ogenschijnlijk gezond. Na terugkomst werkte hij in het aannemingsbedrijf van zijn schoonvader. Hij kreeg een derde dochter en hij kon de ervaringen uit de oorlog een plek geven. Hij bleef dienen bij zijn lokale Algonquin Regiment en werd zelfs tot erekolonel benoemd. Tot zijn frustratie voldeed hij door zijn gevangenschap niet aan de eisen voor de campagnemedaille France and Germany Star: hij had net te weinig dagen aan het front gediend en de tijd in gevangenschap telde blijkbaar niet. Hij schreef menige brief naar het ministerie, waarna hij, net als de meeste andere Canadese soldaten, alsnog de France and Germany Star kreeg toegestuurd.
Alexander Keith Stirling stierf in 1961 in Timmins aan een hartkwaal, pas 52 jaar oud. Voor zijn dochter Sandy lag de oorzaak van zijn dood in de barre omstandigheden in het gevangenkamp. Doordat zij haar vader zo jong al moest missen, was de naam van het West-Brabantse Welberg voor Sandy een plaatsnaam die zij met verdriet en dood associeerde. Inmiddels is Sandy vele malen hartelijk verwelkomd in Welberg en is er dankzij haar in 2014 een esdoorn of maple tree geplant ter ere van Major Keith Stirling: het blad van de maple tree siert de Canadese vlag.
Het klaproosdorp Welberg is nu, zowel voor de duizend inwoners als voor Sandy O’Grady-Stirling in Timmins, een klein maar prachtig dorp, met een open warme gemeenschap, waarin de herinnering aan de bevrijders voortleeft.
Sandy O’Grady-Stirling luidt de Welbergse klok aan de Canadezenweg, 2014. Foto door auteur
Bronnen
Steenbergen, Heemkundekring De Steenen Kamer: koffer met de spullen en papieren van Keith Stirling. Deze bestaan uit knipselboeken met allerlei memorabilia van de tijd in het krijgsgevangenkamp. Voor dit artikel zijn uit deze collectie twee agenda’s met notities, een aantekenboekje en enkele brieven gebruikt.
Literatuur
Catsburg, R.W., ‘Vijf dagen in november’. De bevrijding van Welberg en Steenbergen in de Tweede Wereldoorlog (Steenbergen 2009).
‘Oflag 79’ op en.wikipedia.org/wiki/Oflag_79 (geraadpleegd 14 oktober 2024).
‘QRO12 | Canadese boom – Corneliusstraat’ op klaproostocht.nl/qr012/ (geraadpleegd 14 oktober 2024).