Ze pasten niet in het traditionele beeld van een monument. Industriële gebouwen waren immers niet 'mooi', riepen ook geen romantische gevoelens op, dus waarom zou je ze overeind houden?
In de jaren tachtig kwam echter vanuit Engeland het idee overgewaaid van 'industriële archeologie'. Langzaam drong het besef door dat we met de sloop van dergelijke gebouwen ook een deel van onze geschiedenis uitwisten. Het zijn iconen van een stad, dorp of streek en gedenktekens van wat gemeenschappen hebben gemaakt en doorgemaakt.
Dat geldt zeker voor Noord-Brabant dat in de eerste helft van de twintigste eeuw zijn welvaart bouwde op industriële groei. De Brabantse leernijverheid maakte toen de overgang van ambachtelijke looierijen naar leerfabrieken.
In het centrum van Oisterwijk stond de grootste van allemaal, de N.V. Lederfabriek Oisterwijk, die in de jaren twintig werk gaf aan niet minder dan 1200 man. Na enkele fusies stond de fabriek bekend als de Koninklijke Verenigde Leder. In 2000 sloot het bedrijf de poorten, maar anders dan vroeger gebeurd zou zijn wordt nu – met steun van de Provincie − gewerkt aan behoud en ontwikkeling van dit industriële complex.
Bronnen
Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.
Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, 's-Hertogenbosch, 2014, 241.