Ulbo Jetze Heerma van Voss op stage in Duitsland

Een Brabantse volontair met geldgebrek in Braunschweig

2De Aktien-Zuckerfabrik Eichthal (1865), waar Ulbo Jetze Heerma van Voss in 1892 stage liep. (Bron: fotograaf onbekend, collectie Muzeum cenných papírů)

De Aktien-Zuckerfabrik Eichthal (1865), waar Ulbo Jetze Heerma van Voss in 1892 stage liep. (Bron: fotograaf onbekend, collectie Muzeum cenných papírů)

Alle rechten voorbehouden

Voordat de oudste zoon van de Leurse suikerfabrikant Sybrand C.J. Heerma van Voss (1841-1934) toetrad tot de vennootschap die de fabriek exploiteerde, werd hij voor een stage naar Duitsland gestuurd. Als pas afgestudeerd chemisch technoloog zou zo’n buitenlandse leerschool een goede aanvulling zijn op de kennis die hij opdeed bij zijn opleiding in Delft.

Naar Braunschweig

Tussen 1881 en 1896 heerste de vijfde cholerapandemie. Het werd (voorlopig) de laatste wereldwijde uitbraak van cholera. De zeer besmettelijke ziekte woedde vooral in Azië en Afrika, maar ook delen van Zuid-Amerika, Rusland, Duitsland en Frankrijk hadden er zwaar onder te lijden.

Zomer 1892, midden in die periode, maakte de Leurse suikerfabrikant S.C.J. Heerma van Voss aan zijn zwager ds. J. Mijs (1832-1912) bekend, dat hij plannen had met zijn twee zonen. In een brief d.d. 25 juli 1892 schreef Mijs hem terug: “Met belangstelling namen we kennis van wat ge ons meedeeldet van uwe plannen met Ulbo en Toon, Wat zal het U een gemak bezorgen als de eerste, na nog eens een winter buiten ’s lands te hebben doorgebracht, U en de fabriek ter zij komt staan!”

Oudste zoon Ulbo Jetze was geboren 6 mei 1869 en rondde in juni 1892 zijn studie aan de Rijks Polytechnische School te Delft af.
Hij verwierf daar het diploma “scheikundig technoloog”. Zijn vader was directeur en besturend vennoot van de suikerfabriek “Van Breda, Dolk & Van Voss”, aan de Mark bij Leur. Het zal vader geweest zijn, die bedacht dat een stage tijdens een bietencampagne bij een Duitse suikerfabriek goed zou zijn voor zijn zoon. Het werd geregeld. Vanaf 26 september tot 17 december 1892 verbleef Ulbo ver van huis.

1Vader Heerma van Voss kreeg begin september 1892 een brief over de mogelijkheid voor zijn zoon Ulbo om stage te lopen in een suikerfabriek in Braunschweig. (Bron: West-Brabants Archief)

Vader Heerma van Voss kreeg begin september 1892 een brief over de mogelijkheid voor zijn zoon Ulbo om stage te lopen in een suikerfabriek in Braunschweig. (Bron: West-Brabants Archief)

Alle rechten voorbehouden

Stage bij Aktien-Zuckerfabrik Eichthal

Begin september 1892 kreeg Ulbo een brief van de heer W. Schneider, directeur van de Aktien-Zuckerfabrik Eichthal in Braunschweig, waarin hem werd meegedeeld, dat hij de campagne, die de 26e begon, als volontair kon meemaken. Voor een onderkomen moest hij zelf zorgen. De fabriek lag tien minuten van Braunschweig. Voor de stage moest wel betaald worden. Zijn vader schreef op de brief met potlood het concept voor een korte reactie: “Theile Ihnen mit dass mein Sohn, falls nicht die Cholera Fortschritte mache, gegen 26 diesen Monat eintreten würde.“

De heersende cholera gooide geen roet in het eten en Ulbo kon afreizen naar Braunschweig. Tijdens zijn verblijf aldaar onderhield hij een briefwisseling met zijn vader, waarin hij zijn belevenissen weergaf. Ook zijn vriendin Sytske (Siets) Tjallingii en zijn broer Toon kregen brieven, maar die zijn helaas niet bewaard.

 

Onder de hoede van W. Schneider

Zondag 2 oktober ging hij een poosje op visite bij zijn gastheer en mentor, de heer W. Schneider. “Ik werd aardig ontvangen en hij schonk een lekker glas Rhijn wijn.” Zondag 9 oktober stuurde hij zijn eerste brief naar zijn vader en stiefmoeder in Leur. Zijn vader had hem in een lange brief technische vragen gesteld over de suikerproductie in de suikerfabriek waar hij rondliep. Het was natuurlijk ook voor vader een uitgelezen kans om kennis op te doen van de fabrieksprocessen in Duitsland.

Kenmerkend voor deze en volgende brieven van Ulbo is de driedeling tussen privéberichten, berichten over zijn werkzaamheden en antwoorden op technische vragen van zijn vader. Vanaf 3 oktober was hij begonnen te werken en maakte vanaf dat moment de verwerking van de suikerbieten in de fabriek mee. Hij maakte dagen van zes uur ’s morgens tot zes uur ’s avonds. In die eerste week werkte hij op diverse plekken in de fabriek. De heer Schneider, keek dan altijd na of hij het werk goed gedaan had. ’s Avonds spraken zij regelmatig na over allerhande zaken. Hij meldde aan zijn vader dat hij hiervan een boek had aangelegd, met allerhande aantekeningen en schetsen.
Een citaat geeft voorbeelden van zijn belevenissen buiten werktijd.

“Ik ben hier tot nog toe goed naar mijn zin en het eten is nu ook veel beter, nadat ik eens gezegd had, dat wij in Holland niet van die rauwen kostjes gewoon waren. Op het laatst kwamen ze zelf met rauwe biet aan. Van de stad heb ik nog niet veel meer gezien, daar die nogal een eindje hier vandaan is, en ik er bovendien ook nog geen gelegenheid voor heb gehad, zoo als U straks zult hooren. Mijn gezondheid is hier best en het is hier wel een mooie natuur, zoodat ik daar ook nog wel eens zal wandelen. In de verte kan ik hier de bergen zien. De Harz is hier ook niet zoo ver vandaan.”

Ulbo schreef vanuit Braunschweig diverse brieven aan zijn ouders te Leur. Dit is het eerste gedeelte van zijn brief van 9 oktober 1892. (Bron: West-Brabants Archief)

Ulbo schreef vanuit Braunschweig diverse brieven aan zijn ouders te Leur. Dit is het eerste gedeelte van zijn brief van 9 oktober 1892. (Bron: West-Brabants Archief)

Alle rechten voorbehouden

Zijn vader had hem allerlei informatie gestuurd, die hij kon (en moest) vergelijken met de werksituatie in de fabriek. Hierover rapporteerde hij in zijn brieven.

 

Geldgebrek

Op 19 oktober schreef hij aan zijn ouders dat hij wel eens erg verlangde naar Nijmegen. Dat is niet zo vreemd, want daar woonde zijn vriendin. Zij maakte het best en begon ook al te verlangen dat de drie maanden voorbij zouden zijn. Ulbo was geheel afhankelijk van zijn vader, hetgeen blijkt uit de volgende passage in de brief: “(...) wil ik U eerst nog eens vragen of U me tegen het einde der maand niet wat geld zou kunnen sturen als ’t U blieft. Ik heb nog ongeveer 30 Mark en had niet alles in Duitschland omgewisseld zoodat ik nog ongeveer f 10,- ook heb. Van mijne uitgaven heb ik goed boek gehouden.” Uit de brief blijkt dat hij, op verzoek van zijn vader, op zoek is geweest naar een goede “chemiker”, een onmisbare kracht in een suikerfabriek. Zijn vader was naarstig op zoek naar zo’n deskundige.

Een maand later, 20 november, meldde hij trots dat hij, met dank aan de heer Schneider, verschillende fabrieken had bezocht in de regio. Hij had daar erg veel aan; de bezoeken waren erg leerzaam. Ook had hij toevallig een voor zijn vader bekende Duitse bietenzaadhandelaar gesproken. Helaas kostte het ook wat.

“Door al dat reizen is mijn geld ook al wederom op en heeft me de Hr. Schneider gisteren reeds voorgeschoten. Ik heb ook een paar nieuwe schoenen gekocht, die ik hard noodig had. Verder heb ik het kosthuis betaald van 26 Sept. tot 1 Nov., zijnde 105 Marken. De fabrieken die ik bezocht heb waren door elkander allen een uur sporen van hier, zoodat ik er altijd 10-15 Mark mede kwijt was. Verder heb ik de Docter en Apotheker betaald, te zamen ook 12 Mrk. Wilt U me daarom als ’t blieft wat geld sturen, daar ik, wanneer ik deze week weder uitga, liever den Hr. S. er niet meer naar vraag.”

Sybrand Casparus Jan Heerma van Voss

Sybrand Casparus Jan Heerma van Voss. (Foto: West-Brabants Archief)

Ook in deze brief ging hij weer uitvoerig in op technische aspecten van de suikerproductie. Hij wist dat zijn vriendin Siets op bezoek was geweest in Leur. Met Kerst zou hij weer terug zijn en dan bij Siets thuis verblijven. De volgende Kerst zouden ze dan samen naar Leur komen.Hij was nog steeds niet naar de Harz geweest; het was er nog niet van gekomen. Ook de cholera haalde hij aan. Hij had erover gelezen in de krant en “hoopte dat het verder geen verloop zal hebben, doch het is toch nogal angstig.

De volgende dag schreef hij nogmaals. Hij had met Schneider weer over de processen in de fabrieken gesproken en rapporteerde hierover, ongetwijfeld tot groot genoegen van zijn vader. Nogmaals vroeg hij om geld. “Ik vergat U gisteren te vragen of U het goed vindt dat ik mij hier een pak laat maken, want ik heb niet veel bijzonders meer en kan eigenlijk niet fatsoenlijk ergens komen; ik zou ook een nieuwe hoed noodig hebben.”

Een week later schreef hij dat hij met Schneider naar Hannover was geweest en daar een vergadering van meer dan driehonderd Duitse suikerfabrikanten had bijgewoond. Hij had veel belangwekkende zaken gehoord. Na afloop hadden ze gezamenlijk gegeten; ook dat kostte weer flink geld: “… een overheerlijk diner, doch de Heer S. betaalde niets dan de wijn.” In Hannover had hij een Sinterklaasgeschenk voor Siets gekocht. Hierbij had hij ondervonden dat het “vrij duur is met Zoll enz. dat te verzenden.” Cadeautjes voor anderen zou hij niet gaan versturen, maar zelf meenemen bij terugkeer. Ook in deze brief besteedde hij volop aandacht aan de suikerproductie. Hij verloochende zijn opleiding tot technoloog niet.

4In de laatst bewaarde brief, d.d. 3 december 1892, schreef Ulbo onder meer dat hij in Hannover een Sinterklaascadeau voor zijn vriendin had gekocht. (Bron: West-Brabants Archief)

In de laatst bewaarde brief, d.d. 3 december 1892, schreef Ulbo onder meer dat hij in Hannover een Sinterklaascadeau voor zijn vriendin had gekocht. (Bron: West-Brabants Archief)

Alle rechten voorbehouden

De laatst bewaarde brief is van 3 december. In de fabriek ging alles zeer goed en de bietencampagne zou al op 19 of 20 december klaar zijn, “(...) zoodat ik Zaterdag 17 ’s avonds weder naar Holl. ga. Ik heb deze week weder drie fabrieken gezien, waarvan gisteren twee, doch ze zijn hier vrijwel allen in den zelfden geest ingericht. Alleen de manier van werken verschilt nog al eens, en dan zie ik wel dat ik het hier best getroffen heb, want ik heb nog nergens zulke mooie sappen en suiker aangetroffen als hier. Morgen ben ik ten eten gevraagd bij den Heer Schneider, en de volgende week gaan we weder naar drie of vier fabrieken, waar ik weder wat bijzonders zal te zien krijgen, doch we moeten ons haasten, want elke dag zijn er al eenigen klaar.”

 

Het nut van de stage

Hoewel hij er niet over schreef, is toch wel duidelijk dat de stage zeer nuttig was. Vele vragen van zijn vader over technische aspecten van de suikerproductie in de Duitse fabriek en de vele andere fabrieken die hij bezocht, kon Ulbo beantwoorden, al dan niet na overleg met zijn leermeester of anderen. Voor zijn vader waren deze reacties ongetwijfeld van belang, om eventueel processen in de Leurse suikerfabriek bij te stellen. Zo schreef hij 3 december 1892: “Ik hoop U er ook baat bij zult vinden.”

Voor Ulbo was het de eerste keer, dat hij een complete campagne in een fabriek meemaakte en veel excursies naar andere kon maken. Hij schreef (27 november): “Al de eigenaardigheden die ik in die verschillende fabrieken heb gezien, heb ik genoteerd.” De opgedane kennis zal hij zeker toegepast hebben nadat hij per 8 maart 1893 als medevennoot toetrad tot “Van Breda, Dolk & Van Voss” en naast zijn vader leiding ging geven aan de Leurse suikerfabriek.

 

Bronnen

West-Brabants Archief, 82, Archief van S.C.J. Heerma van Voss, industrieel te Leur, 1866-1933, 9 - Ingekomen brieven van zakelijke relaties, 1892-1895.

West-Brabants Archief, 82, Archief van S.C.J. Heerma van Voss, industrieel te Leur, 1866-1933, 91 - Ingekomen brieven van familieleden, 1892-1910.