Hedde en zijde

Yoïn van Spijk 2021

In 1987 verscheen Hedde gij, zedde gij. Edde gij, zijde gij. Een bonte staalkaart van de Brabantse dialecten. Het boek heeft niet voor niets die titel: woordvormen als hedde en zijde ervaren we als typisch Brabants. Dat je ze ook in de Noord-Limburgse en Vlaamse dialecten tegenkomt, doet daar niets aan af.

Wat vormen als hedde bijzonder maakt is het stukje -de. Dat betekent ‘je’: hedde is ‘heb je’. Voeg je gij toe, dan krijg je ­hedde gij en dat betekent ‘heb jij’.

Waar komt dat -de vandaan? Taalkundige Yoïn van Spijk neemt zijn oorsprong onder de loep. We duiken de geschiedenis in en scheiden de feiten van de fabels.

 

De du-vorm?

Je hoort weleens zeggen dat -de van du komt. De du-vorm was onze oorspronkelijke jij-vorm. Tegen het eind van de Middelnederlandse periode is hij in veel streken verdwenen. Een restje van het bezittelijk voornaamwoord van du zit nog in het mijn en het dijn.

Du had ook zijn eigen werkwoordsvormen. In Middelnederlandse werken vinden we die nog volop, zoals in het Egidiuslied van rond 1400:

 

Egidius, waer bestu bleven?

Mi lanct na di, gheselle mijn

Du coors die doot, du liets mi tleven

 

Egidius, waar ben je gebleven?

Ik verlang naar jou, mijn vriend

Jij koos de dood, je liet mij het leven.

 

Dit fragment bevat drie du-vormen. Alle drie bevatten ze een -s: bestu (du bes(t) maar dan andersom), du coors en du liets. Dat is geen toeval: op enkele uitzonderingen na had de du-vorm de uitgang -s.

 

Hevestu en bestu

Bestu heeft weinig gemeen met bende – en al helemaal niets met zijde (en regionale varianten als zaide en zedde). Hoe zit het met de du-vorm van het werkwoord hebben? Die had ook een -s: du heves of du heefs. Draaide je de woorden om, dan kreeg je hevestu of heefstu. Dat lijkt in de verste verte niet op hedde (en het westelijke edde).

In talen die hun evenknie van de du-vorm bewaard hebben, tref je nog steeds een -s aan. Neem de Limburgse dialecten, met biste en höbste, het Fries, met bisto en hasto, en niet te vergeten het Duits, met bist du en hast du.

In hedde, zijde en bende zit geen spoor van een -s. Hoe dat komt? Het Middelnederlandse du heeft simpelweg niets met ons -de te maken. Het enige wat in sommige Brabantse dialecten van du bewaard is, zijn verwensingen als Doewen uil! ‘Jij uil!’ en Doese vuil sloerie! ‘Jij vuile sloerie!’.

Hadden we de du-vorm wél behouden, dan waren bestu en hevestu in Brabant waarschijnlijk veranderd in beste ‘ben je’ en heeste ‘heb je’. Vergelijk si hevet: dat werd hee(t).

Waar komt -de dan wel vandaan? We hoeven niet ver te zoeken: het is ontstaan uit een samensmelting van de werkwoordsuitgang en de voorloper van gij.

 

Van ‘jullie’ tot ‘jij’

Oorspronkelijk was gij een meervoudsvorm: het betekende ‘jullie’. Het is dan ook verwant aan het Duitse ihr. Vergelijk bijvoorbeeld gij waart en gij vloogt met het Duitse ihr wart en ihr flogt.

In het Middelnederlands werd ghi, de voorloper van gij, ook een beleefde u-vorm, net als het Franse vous. Met de Limburgse evenknie geer gebeurde hetzelfde. Geer betekent nog altijd ‘jullie’ én ‘u’.

Bij ons ging de ontwikkeling later nog verder. Ghi verloor zijn status als beleefdheidsvorm en werd de informele jij-vorm die gij, gai, gaë, , gi en geej in de Brabantse dialecten nog altijd zijn. Daarmee verving hij du.

 

Hebdi en sidi

De voorloper van gij zijt is het Middelnederlandse ghi sijt. Draaide je die twee woorden om, dan kreeg je niet sijt ghi. De verouderde Nederlandse schrijftaalvorm zijt gij is dan ook een latere uitvinding. De Middelnederlandse omkering van ghi siit was sidi. Neem bijvoorbeeld deze zin uit Van den Vos Reynaerde (13e eeuw):

 

‘Heere Tybeert,

Ghi sijt wijs ende wel gheleert,

Al sidi niet groet.’

 

Mijnheer Tybeert,

U bent wijs en hooggeleerd,

Al bent u niet groot.

 

Dat sidi lijkt veel op zijde – en dat is geen toeval: het is er de directe voorloper van. De voorloper van hedde vinden we in het Middelnederlands ook terug: hebdi. En zo kunnen we nog even doorgaan: ghevedi ‘geef je’ veranderde via gheefdi in gifde, en hopedi ‘hoop je’ werd via hoopti uiteindelijk hopte.

-De en ­-te komen dus van -di. Maar waar is dát op zijn beurt dan van afkomstig? -Di is al heel vroeg ontstaan uit een samensmelting van de voorloper van de uitgang -t met de voorloper van gij. In het Germaans gij namelijk nog geen g- maar een j-. Daardoor vinden we in sidi niet de g- die wel in gij zit.

Yoin hedde Dia1

 

Hedde (gij) en zijde (gij)

Typisch is dat je aan vormen als hedde en zijde het woord gij kunt toevoegen: hedde gij en zijde gij. Dat doe je bijvoorbeeld om nadruk op gij te leggen. Hedde dè gedaon? kan alleen maar ‘Heb je dat gedaan?’ betekenen, dus om te vragen ‘Heb jij dat gedaan of Bram?’ voeg je gij toe: Hedde gij dè gedaon of Bram?

Hebdi was in het Middelnederlands nog multifunctioneel: het betekende niet alleen ‘heb je’ maar ook ‘heb jij’. Later werd de -i een stomme e: hebdi werd hedde. Dat leverde een probleem op: zo’n stomme e kun je namelijk niet benadrukken. Je kunt niet zeggen: Hedde dè gedaon of Bram? Om toch nadruk te kunnen geven werd er een extra gij toegevoegd: Hedde gij.

Als je bedenkt dat hedde van zichzelf al ‘heb je’ betekent, is hedde gij dus eigenlijk dubbelop: ‘heb je jij’. Gelukkig heeft dat er onze voorouders niet van weerhouden om hedde gij en zijde gij te gaan zeggen. Zelfs Brabanders die nauwelijks nog dialect spreken, laten zich weleens een hedde gij ontvallen, en buiten Brabant herkennen ze ons eraan. Zoals we bij ons in Drunen zeggen: Daor kande grôts op zèèn!