Stadsbranden in Bergen op Zoom

Over oesvatten, steensubsidies en wijkmeesters

De verzoeking van de Heilige Antonius de Heremiet

De verzoeking van de Heilige Antonius de Heremiet, geschilderd door een navolger van Jeroen Bosch tussen 1540 en 1560. Op de achtergrond woedt een grote brand. (Bron: Collectie Het Noordbrabants Museum 's-Hertogenbosch)

Alle rechten voorbehouden

In middeleeuwse steden was brand een groot risico. Open vuur was een belangrijke energiebron: mensen verwarmden hun huis ermee, kookten hun eten erop, en ambachtslieden zoals bakkers, smeden, pottenbakkers, bierbrouwers en lakenververs waren ervan afhankelijk. Tegelijkertijd waren de meeste huizen in middeleeuwse steden bijzonder brandbaar door de houten muren en rieten, houten of strooien daken. Men was zich ook toen al bewust van het gevaar dat in deze combinatie schuilde: middeleeuwse overheden namen voorzorgsmaatregelen om rampen te voorkomen.

Stedelijke brandhaarden

Het stadsbestuur van Bergen op Zoom was er al vroeg bij. In een verordening uit 1314, een zogeheten keur, staan verschillende voorschriften voor het vermijden en bestrijden van brand. Iedere huizenbezitter moest een oesvat (vat om water mee te scheppen) en een ketel of een emmer hebben zodat ze daarmee een brand in eigen huis konden blussen. Ook waren zij verplicht om anderen te hulp te komen wanneer dat nodig was. Iedere vrouw moest dan een ketel of een emmer meenemen, en iedere man een oesvat (waarschijnlijk omdat die laatste een stuk zwaarder was).

Sommige groepen kregen nog extra regels opgelegd. Ambachtslieden die regelmatig met vuur werkten, zoals brouwers, bakkers en ververs, dienden een tyne (watervat) en een tijnboem (een stuk hout om het watervat mee te dragen) in huis te hebben. De brouwers moesten bovendien een zolder van leem aanbrengen boven de eestoven waarop zij de mout droogden. Als het vuur in de oven brandde, moest daar altijd bluswater naast staan. Bovengemiddeld rijke mensen moesten behalve emmers en hoosvaten ook over een ladder beschikken. Het stadsbestuur ging ervanuit dat de rijkste mensen de hoogste huizen hadden en dus ook de hoogste ladders nodig hadden: mensen die 100 pond groten bezaten, moesten een ladder van 12 voet lang hebben, mensen met 200 pond groten, een van 15 voet.

 

De grote brand van 1397

Ondanks de voorzorgsmaatregelen die door het stadsbestuur werden genomen, ging het alsnog vreselijk mis. Op 17 mei 1397 werd Bergen op Zoom getroffen door de grootste brand uit de geschiedenis van de stad. Volgens de overlevering bleven slechts twee huizen gespaard: “de Olifant” en “de Draak”. Een zeventiende-eeuwse burgemeester van Bergen op Zoom, Thomas de Rouck, schreef hierover de volgende versregels: “In het soetste van de Meye, was tot Bergen groot geschreye, ’t verbrande alle stocken, staecken, behalve Oliphant en Draecke.” Deze twee huizen bevinden zich nu nog steeds aan de Grote Markt in het pand van Grand Hotel de Draak.

De brand van 1397 kende, naast het verlies van huizen en mensenlevens, nog een andere tragedie: samen met het toenmalige schepenhuis ging ook alle stedelijke administratie in vlammen op. Doordat de oudste oorkonden met stedelijke rechten en privileges van vóór 1397 verloren zijn gegaan, blijft het onduidelijk in welk jaar Bergen op Zoom voor het eerst stadsrechten heeft gekregen. Na de brand werden de belangrijkste documenten op een veiligere plaats opgeborgen: in een zogeheten privilegekist in de kerk, waarschijnlijk in een ruimte onder de (stenen en dus minder brandgevaarlijke) kerktoren.

 

Steensubsidie

Na 1397 werden de meeste huizen in de hoofdstraten herbouwd. Deze huizen waren echter nog steeds grotendeels van hout, riet en stro, waardoor een volgende brand onvermijdelijk was. In 1444 woedde er een tweede brand. Hierbij hebben een aantal belangrijke gebouwen aan de Grote Markt flinke schade geleden: de Sint Gertrudiskerk, die op dat moment werd verbouwd, het Schepenhuis en de Leeuwenborch, een handelscentrum waar eerst Italiaanse bankiers en later Engelse kooplieden verbleven. 

Na deze nieuwe verwoestingen besloot het stadsbestuur om het probleem bij de bron aan te pakken. Het kwam met een regeling om huiseigenaren te stimuleren hun daken te verstenen. Iedere huiseigenaar kon subsidie in natura krijgen: zij kregen van overheidswege een vaste hoeveelheid tichelen of schaliën (gebakken leien) geleverd voor hun dak. Mensen die behalve hun dak ook hun gevel wilden verstenen, konden daarvoor ook materiaal geleverd krijgen.

Kennelijk werd er aanvankelijk te weinig van deze regeling gebruik gemaakt, want in 1464 ging de overheid het verstenen van daken verplicht stellen. Zij vaardigden een strenge verordening uit. Alle huiseigenaren moesten binnen zes jaar hun rieten of strooien daken vervangen door een stenen dak. Hoewel dit proces uiteindelijk wat langer duurde – de subsidieregeling bleef nog tot ca. 1500 bestaan – had dit overheidsingrijpen wel degelijk zin: vanaf dat moment vonden binnen de stadspoorten lange tijd geen grote branden meer plaats.  In 1530 was er een brand buiten de stadspoorten, waar veel huizen nog wel strooien daken hadden. Omdat een van de huizen in een rij brandende panden wél een ‘hard’ dak had, kreeg de brand niet de kans zich verder te verspreiden.

De Grote Markt te Bergen op Zoom met in het midden de Sint-Gertrudiskerk. Hans Bol, omstreeks 1587, tempera op perkament. De heuvel linksboven is fantasie, maar de rest van de afbeelding klopt. Collectie Museum het Markiezenhof.

De Grote Markt te Bergen op Zoom met in het midden de Sint-Gertrudiskerk. Hans Bol, omstreeks 1587, tempera op perkament. De heuvel linksboven is fantasie, maar de rest van de afbeelding klopt. (Bron: Museum het Markiezenhof)

Alle rechten voorbehouden

Latere maatregelen

In de loop van de zestiende eeuw ging het stadsbestuur van Bergen op Zoom steeds verder ingrijpen.

Waar de verantwoordelijkheid voor brandbestrijding vroeger alleen bij individuele eigenaren van huizen en werkplaatsen lag, werd dit nu centraler georganiseerd.  In 1526 werd de stad verdeeld in kwartieren, waarbij ieder kwartier twee wijkmeesters kreeg die de leiding hadden bij het blussen. Ook kreeg ieder kwartier een verplichte inventaris aan blusmiddelen. In elk kwartier moesten twee hoge, dubbele ladders, twee sleden met daarop grote tonnen, en maar liefst honderd leren emmers beschikbaar zijn. Daarnaast had ieder kwartier twee houwelen en twee spaden. Hiermee kon men de straat openbreken en putten graven om bluswater in te verzamelen. Ten slotte had ieder kwartier vuurpannen en toortsen om de blussers bij te lichten bij de openbare putten.

uitsnede

Detail uit: Navolger van Jeroen Bosch, Verzoeking van de heilige Antonius, 1500-1525. Monniken proberen met ladders en emmers een brandende kerk te blussen. (Bron: Collectie Het Noordbrabants Museum 's-Hertogenbosch)

Alle rechten voorbehouden

Na de brand van 1530 probeerde het stadsbestuur ook de daken van gebouwen buiten de stadsmuren geleidelijk te verstenen. Er mochten geen nieuwe panden met brandbare daken meer worden gebouwd, en beschadigde daken mochten niet meer met brandbaar materiaal worden hersteld. Mensen die dit alsnog deden, moesten het gebouw afbreken, of anders een hoge boete betalen – zo luidt een verordening uit 1592. Ook werd de bouw van schoorstenen en ovens in de gaten gehouden. Als deze te hoog waren, of niet goed werden onderhouden, dan mochten de buren hier aangifte van doen. De wijkmeesters of de schepenen mochten dan maatregelen nemen op koste van de eigenaar.

 

De komst van de brandspuit

In 1700, na een nachtelijke brand, kocht het stadsbestuur van Bergen op Zoom een grote brandspuit. Dit type was een aantal decennia daarvoor ontwikkeld door de Amsterdamse ingenieur Jan van der Heyden en vertegenwoordigde een revolutie in de brandbestrijding. Met een aan de spuit bevestigde zuigslang kon bluswater worden aangevoerd uit een bron dichtbij de brand – een stuk efficiënter dan het aandragen van honderden emmers en hoosvatten.

 

Bronnen

Kappelhof, T., Kolman, C., Kooij, B., Olde Meierink, B., Reijs, N., Stenvert, R., Monumenten in Nederland. Noord-Brabant,1997.

Peeters, K., "De Wuustwezelsche Dorpskeuren (XVe-XVIIe eeuw)", in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1932, Gent, 1932.

Slootmans, J. F., De Draak, Bergen op Zoom, 1937.

Van Ham, A., Archief van de stad Bergen op Zoom, 1397-1810, 2000.

Van Rompaey, J., Rechtsbronnen van de stad Bergen op Zoom, 1968.

Weyts, L. C., "Wetenswaardigheden van kleine en middelgrote monumenten, in het bijzonder van het stadhuis en Hotel de Draak aan de Grote Markt" in: Bergen op Zoom. Gebouwd en beschouwd, 1987.