Kerk en andere leenwoorden

Infographic van de oorsprong en de vertakkingen van het woord 'kerk' (Bron: Yoïn van Spijk, 2023, Erfgoed Brabant)

Infographic van de oorsprong en de vertakkingen van het woord 'kerk' (Bron: Yoïn van Spijk, 2023, Erfgoed Brabant)

Alle rechten voorbehouden

Het woord kerk heeft een bijzondere herkomst. Het is namelijk door de Germanen ontleend aan een Grieks woord dat “van de Heer” betekent. In dit artikel duiken we in de geschiedenis van kerk en andere woorden die we met de komst van het christendom over hebben genomen. Daarbij kijken we ook naar de Noord-Brabantse dialecten.

In de loop van de eeuwen zijn er veel woorden die verband houden met het christendom ontleend aan het Latijn en het Grieks, de talen die de grootste rol hadden in het christendom in Europa. De meeste van die leenwoorden zijn relatief jong: ze zijn pas in de late middeleeuwen of daarna overgenomen, lang na de kerstening van de Germaanse volkeren. Dat weten we niet alleen doordat ze pas laat opduiken in teksten: we zien het ook aan hun vorm.

 

Late leenwoorden

Leenwoorden die laat in onze taal zijn gekomen, zijn relatief weinig veranderd ten opzichte van de bron. Ze hebben namelijk niet zo veel tijd gehad om zich aan onze taal aan te passen. Neem evangelie, dat we in het Nederlands voor het eerst terugvinden in een tekst uit 1240. Het komt van het Latijnse evangelium (‘blijde boodschap’), dat zelf weer ontleend was aan het Griekse euangélion, gevormd met eu (‘goed’) en ángelos (‘boodschapper’). Andere voorbeelden zijn kardinaal, dat voor het eerst is aangetroffen in een tekst uit 1240 en van het Latijnse cardinālis (‘belangrijk’) komt, concilie in een tekst uit 1350, van concilium (‘vergadering’), en pastoor in een tekst uit 1400, van pāstōrem (‘herder’).

Een leenwoord dat het Standaardnederlands niet kent maar de Brabantse dialecten wel, is pesjonkele. Pesjonkele is op 2 november naar de kerk gaan om een aantal gebeden op te zeggen en zo een aflaat te verdienen waarmee je overledenen uit het vagevuur kunt halen. In de hoogtijdagen van dat gebruik gingen mensen na elke reeks gebeden de kerk even uit om dan terug te komen voor een volgende aflaat – een drukte vanjewelste. Pesjonkele is een afleiding van Portiuncula, de naam van de Italiaanse franciscaner kapel waar de aflaten oorspronkelijk te verdienen waren.

Er zijn ook woorden waaraan we kunnen zien dat ze al heel vroeg in onze taal terecht zijn gekomen – of beter gezegd: al in de voorouder van het Nederlands: het Westgermaans, een verzamelnaam voor de Germaanse dialecten uit de 2e tot 7e eeuw n.C. waar onder andere ook het Duits, het Engels en onze streektalen uit ontstonden.

 

Vroege leenwoorden

Het Westgermaans had een strikte klemtoonregel: woorden hadden de klemtoon op de eerste lettergreep. Voorbeelden van eigen woorden zijn hindarōjan (‘hinderen’), haubid (‘hoofd’) en manniskō (‘mens’). Die klemtoon was vrij sterk. Daardoor gingen mensen de onbeklemtoonde klinkers van het woord door de eeuwen heen slordiger uitspreken. Die zijn nu afsleten tot een doffe e of zelfs helemaal verdwenen. Het woord hindarōjan is veranderd in hinderen, en haubid en manniskō zijn hun onbeklemtoonde klinkers verloren in hoofd en mens.

Woorden die het Westgermaans uit andere talen overnam, kregen ook die beginklemtoon. Daarna ondergingen ze hetzelfde lot als inheemse woorden. Neem het Latijnse re. Eerst verschoof de klemtoon; vervolgens is de a een doffe e geworden en is de slot-e verdwenen: pijler. Aan re is ook pilaar ontleend, maar de klemtoon en de heldere onbeklemtoonde i van dat woord laten zien dat het pas later bij ons in de taal is gekomen.

Vroege ontleningen die verband houden met het christendom, zijn bijvoorbeeld duivel (van het Latijnse diabolus, zelf uit het Grieks), abt (van abtem ‘overste’, ook uit het Grieks) en kelk (van calix). Een Brabants voorbeeld is outer (‘altaar’), van alre. Altaar is later opnieuw verlatijnst.

 

Kerk

Kerk is ook via het Westgermaans bij ons gekomen, maar dit woord is op twee manieren uitzonderlijk. Ten eerste komt het niet uit het Latijn maar rechtstreeks uit het Grieks. De tweede bijzonderheid is dat het niet van het Griekse ekklēsíā (‘gemeenschap; congregatie’) komt, terwijl dat in praktisch alle Romaanse talen het woord voor ‘kerk’ werd (Frans église, Italiaans chiesa, Spaans iglesia etc.).

Het Oudgriekse woord kū́rios (‘heerser’) werd in de Griekse Bijbelvertaling gebruikt in de betekenis ‘God’. We kennen het van het gebed Kyrie eleison, dat van het zinnetje Kū́rie, eléēson komt: ‘Heer, ontferm u’. Van kū́rios werd het bijvoeglijk naamwoord kūriakós (‘van de Heer’) gemaakt. De onzijdige vorm daarvan, kūriakón, ging dienst doen als zelfstandig naamwoord, met een verzwegen woord voor ‘huis’: ‘(het huis) van de Heer’. In de volkstaal werd het vervolgens kūrikón.

Kūrikón kwam uiteindelijk alleen in het Westgermaans terecht als woord voor het gebedshuis. De u-klank bestond in die taal nog niet, dus hij werd vervangen door een i. Het kreeg een Germaanse vrouwelijke uitgang en de klemtoon verschoof naar voren. Het resultaat was kirikā.

In de Westgermaanse dochtertalen onderging kirikā allerlei klankveranderingen. Zie daarvoor de infographic bij dit artikel. In het Oudnederlands van de 8e eeuw leek het woord nog veel op zijn Westgermaanse voorganger: kirika. In het Middelnederlands (1150-1500) vinden we het terug in versleten vormen als kirke, kerke en keerke.

Uit die varianten ontstond niet alleen kerk maar ook het Brabantse kèèrk, dat in verschillende regio’s voorkomt. We treffen het bijvoorbeeld aan in de dialecten van en rond Tilburg. De verlenging van de e-klank voor een r plus medeklinker is typisch voor die regio. Zo zeg je in Tilburg en in buurplaatsen als Loon op Zand, Goirle en Oisterwijk ook vèèrke (‘varken’), bèèrg (‘berg’) en schèèrp (‘scherp’).

In het zuidwesten zijn er plaatsen waar vormen met een a gebruikt worden. Kaark vinden we bijvoorbeeld in Putte. Daar zeggen ze ook vaarke, baarge en schaarp. Ten noorden van Putte, in plaatsen als Woensdrecht, Ossendrecht en Huijbergen, hoor je vaarke, baarge en schaarp weliswaar ook, maar daar is het dan weer kerk. Putte deelt kaark wel met de dialecten over de grens in Vlaanderen. In Antwerpen is het bijvoorbeeld ook kaark.

Woorden als kerk laten zien dat we de leeftijd van leenwoorden kunnen bepalen aan de hand van de vorm. Lees daar meer over in dit artikel.

 

Bronnen

Van Keymeulen, J., "Latijnse leenwoorden in het Nederlands en de Nederlandse dialecten", in: Van Mensen en Dingen: tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen, 2008. 

Van der Sijs, N. (samensteller), Etymologiebank, 2010. (Stand op 28-11-2023). 

Sijs, Nicoline van der (samensteller), elektronische Woordenbank van de Nederlandse Dialecten, 2015-, gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal. (Stand op 28-11-2023.)