Bertha en de achttien doden

Bertha en de achttien doden (Afbeelding: Twan van den Brand, 2023)

Bertha en de achttien doden (Afbeelding: Twan van den Brand, 2023)

Alle rechten voorbehouden

Op 4 augustus 1944 verrichten de Duitsers in het Achterhuis een arrestatie die door de naoorlogse geschiedenis zal galmen. Veel minder bekend is het verhaal van de negentien mannen, vrouwen en kinderen die dezelfde vrijdag door Jodenjagers in de stad Oss worden opgepakt. Slechts één van hen keert terug.

In Noord-Brabant en zeven andere Nederlandse provincies geldt vanaf 10 april 1943 een verblijfsverbod voor Joden. Om vluchten of onderduiken te ontmoedigen doet de Sicherheitsdienst een belofte waarin de dreiging onmiskenbaar doorklinkt. “Ariërs die Joden verborgen houden, wordt straffeloosheid gewaarborgd indien een familielid de Joden bij de politie aangeeft”, schrijft gewestelijk politiepresident Piet Kooijmans in een brief aan korpsen in de hele provincie. Verraders mogen bovendien rekenen op een beloning in klinkende munt. 

Noord-Brabant en zeven andere provincies zijn vanaf 10 april 1943 verboden voor Joden. (Bron: Provinciale Noordbrabantsche Courant, 1943)

Noord-Brabant en zeven andere provincies zijn vanaf 10 april 1943 verboden voor Joden. (Bron: Provinciale Noordbrabantsche Courant, 1943)

Vanuit Oss zijn dan reeds honderden Joodse inwoners naar kampen afgevoerd en intussen al dan niet vermoord. Anderen hebben tijdig een onderduikadres weten te vinden. Maar ook na die 10e april wonen er nog altijd 29 Joden in de stad, zo verraadt de gemeentelijke administratie. Onder deze achterblijvers zijn er die een Sperre op zak hebben, een document dat hen tijdelijk vrijwaart van deportatie. Dan zijn er nog de mensen die volgens artsen zo ziek of zwak zijn dat vervoer levensgevaarlijk is.

Om die reden laten de Duitsers de dependance van Rusthuis Hannah in de Monsterstraat vooralsnog met rust. Daar verblijven zeven oudjes. Ze verkeren grote delen van de dag en avond in het gezelschap van hun verzorgsters.

 

Roodvonk

Enkele straten verderop woont het gezin van de 54-jarige koopman Hugo Hes en zijn tien jaar jongere echtgenote Betje. Een plakkaat op de voordeur waarschuwt: ROODVONK. De bezetter vreest de besmettelijke ziekte die kort tevoren bij dochter Mia, met elf jaar de oudste van zeven kinderen, is geconstateerd. Geen van de bewoners van Heuvel 79 mag zich buiten laten zien. Daarom staan de verzorgsters van Rusthuis Hannah ook het gezin Hes bij.

Het attest dat Mia Hes roodvonk toedicht, is op 5 april, vijf dagen voor de bezetter Noord-Brabant Judenrein verklaart, uitgeschreven door huisarts Margaret Danby. Met enkele collega’s heeft zij al vaker Osse Joden van een medische verklaring voorzien, in de hoop daarmee transport uit te stellen of te voorkomen. Het werkt lang niet altijd.

Portretfoto Margaret Danby. (Bron: Astra Burka Archives)

Portretfoto Margaret Danby. (Bron: Astra Burka Archives)



Restaurant Kempinski

Voor de huisarts zijn het drukke tijden. Margaret ziet niettemin kans om geregeld over haar wel en wee te berichten aan haar ouders, die in Amsterdam wonen. Familieleden zullen de brieven na haar dood in 1990 op zolder terugvinden. “Eindelijk heb ik een oogenblik tijd om jullie te schrijven. Sedert vrijdag j.l. heb ik nauwelijks een vrij oogenblik gekend, ben voortdurend bezig en dan in maximumtempo”, zo geeft ze de hectiek weer. Het is doorgaans moeder Rose die reageert.

Vader Paul Danby bestiert in de Amsterdamse Leidschestraat restaurant Kempinski alsmede een gelijknamige wijnhandel. De Danby’s zijn Joods. Margaret is in Londen geboren. Haar ouders wonen daar enkele jaren, maar komen oorspronkelijk uit Duitsland. Na de Eerste Wereldoorlog vestigt het gezin zich in Nederland, waar tweede dochter Ellen ter wereld komt. Zij is tien jaar jonger dan haar zus.

Restaurant Kempinski in Amsterdam, uitgebaat door Paul Danby. (Bron: Stadsarchief Amsterdam, 1928)

Restaurant Kempinski in Amsterdam, uitgebaat door Paul Danby. (Bron: Stadsarchief Amsterdam, 1928)

 

Drama Armidale

Als de Duitsers in mei 1940 Nederland binnenvallen is Margaret net 29 en gepromoveerd aan de Universiteit van Amsterdam. Ze neemt in Oss de praktijk waar voor Roelof Frank. Deze eveneens Joodse arts is enkele maanden voor de inval gemobiliseerd en gelegerd aan de Noordzeekust. Kort voor de capitulatie steekt hij in het spoor van vorstin en regering over naar Engeland. 

Roelof zal de geallieerden op verschillende plekken dienen, totdat op 1 december 1942 Japanse vliegtuigen de HMAS Armidale tot zinken brengen, een Australisch korvet waarop hij als medisch officier dienstdoet. Roelof, dan 33, laat het leven in de verre Timorzee.

Roelof Frank (foto: Joods Monument)

Roelof Frank (foto: Joods Monument)

Zijn echtgenote Betty Mayer hoort pas jaren later over het drama. De Duits-Joodse doktersassistente is in 1935 met Roelof Frank getrouwd. Betty’s vader en moeder vinden vervolgens onderdak bij het stel. In nazi-Duitsland hebben ze geen toekomst. De Mayers hopen dat Nederland, net als in de Eerste Wereldoorlog, neutraal kan blijven. Na de oversteek van haar echtgenoot blijft Betty met hun tweejarige zoontje Joachim en haar ouders achter aan de Spoorlaan 66 in Oss.

In de doktersvilla zijn de praktijk en een apotheek ondergebracht. Er is ruimte in overvloed, zodat ook waarnemer Margaret Danby makkelijk bij de familie Frank-Mayer kan intrekken. Ze heeft eerder onderzoek gedaan in Oss, in het laboratorium van farmaceut Organon, daartoe aangemoedigd door een van de oprichters van die firma, hoogleraar Ernst Laqueur, tevens haar promotor.

 

Rusthuis Hannah

In augustus 1942 geeft Margaret de aanzet tot een rusthuis. Dat doet ze in overleg met de Joodsche Raad in Amsterdam, die voor het gehele land een belangrijke rol vervult, onder meer als het gaat om deportaties of vrijstelling daarvan.

Ook Rusthuis Hannah krijgt onderdak aan de Spoorlaan 66. Margaret is de behandelaar, Betty Frank de directrice, Betty’s moeder het al even onmisbare hoofd van de huishoudelijke dienst. Het rusthuis vangt Joodse oudjes op die door deportaties van vitale familieleden verweesd zijn achtergebleven.

Foto van de Spoorlaan 66 in Oss (Foto: Wies van Leeuwen, Brabants Historisch Informatie Centrum, 1988)

Foto van de Spoorlaan 66 in Oss (Foto: Wies van Leeuwen, Brabants Historisch Informatie Centrum, 1988)

Na het eerste grote transport uit Oss, op vrijdag 28 augustus 1942, lopen de kamers in de villa zo snel vol dat uitbreiding nodig is. In september komt er aan de Monsterstraat 6, tegenover de synagoge, een dependance. Het is een dikke tien minuten lopen vanuit de Spoorlaan. Op het bewuste adres woont de oude, nagenoeg blinde fabrikant Isaac Elsbach met zijn echtgenote Rachel. Er is ruimte genoeg om mensen onderdak te bieden.

In de dokterspraktijk, waar Margaret van de bezetter alleen Joodse patiënten mag behandelen, neemt het werk intussen af. Daar komt de drukte van het rusthuis voor in de plaats. Ze wil bovendien zo veel mogelijk mensen behoeden voor deportatie.

Monsterstraat 6 in Oss, dependance van Rusthuis Hannah (Foto: Wies van Leeuwen, Brabants Historisch Informatie Centrum, 1988)

Monsterstraat 6 in Oss, dependance van Rusthuis Hannah (Foto: Wies van Leeuwen, Brabants Historisch Informatie Centrum, 1988)

 

Stalen kabels

Enkele maanden na de opening van Rusthuis Hannah, in oktober 1942, als zich op grote schaal deportaties aandienen, schrijft Margaret: “Voor mevrouw Frank heb ik het stempel klaargespeeld. Ik heb aan Asscher en prof. Cohen een lange brief geschreven en door haar laten ondertekenen waarin ik op haar bijzonder geval heb gewezen in verband met de tegenwoordige functie van haar man etc. en later nog op haar functie als directrice van het rusthuis. Nu ik dit bereikt heb, zal ik er morgen werk van maken om mijn geheele ‘personeel’ van het rusthuis gesperrt te krijgen”.

Abraham Asscher en David Cohen zijn de voorzitters van de eerdergenoemde Joodsche Raad. Als Margaret later aan vader en moeder schrijft dat haar “zenuwen langzamerhand stalen kabels” worden, zijn haar verantwoordelijkheden groter dan ooit. Ze bekommert zich dan ook om Hugo Hes en de zijnen. “Ik ben aansprakelijk voor een gezin uit elf mensen bestaande, 12 oudjes en 4 personen Frank-Mayer. U kunt zich dus voorstellen wat ik zooal aan mijn hoofd heb.”

Een van de teruggevonden brieven van Margaret aan haar ouders. In dit artikel 'Bertha en de achttien doden' wordt voor het eerst geciteerd uit brieven van de Joodse huisarts Margaret Danby, initiatiefneemster van Rusthuis Hannah. Familieleden vonden de brieven na Margarets overlijden eind 1990 op de zolder van haar woning in Amsterdam. Ze werden voor dit verhaal beschikbaar gesteld door Margarets nicht Astra Burka. (Bron: Astra Burka Archives)

Een van de teruggevonden brieven van Margaret aan haar ouders. In dit artikel 'Bertha en de achttien doden' wordt voor het eerst geciteerd uit brieven van de Joodse huisarts Margaret Danby, initiatiefneemster van Rusthuis Hannah. Familieleden vonden de brieven na Margarets overlijden eind 1990 op de zolder van haar woning in Amsterdam. Ze werden voor dit verhaal beschikbaar gesteld door Margarets nicht Astra Burka. (Bron: Astra Burka Archives)

 

Blauwe ogen

Tot de verzorgsters van Rusthuis Hannah behoort Bertha Zilverberg, een Joodse van 28 met blonde haren en blauwe ogen. Zij begint meteen na de opening aan de Spoorlaan, werkt ook in de Monsterstraat en helpt later het ‘roodvonkgezin’ Hes. Haar moeder en vervolgens haar vader zijn ruim voor de Duitse inval overleden. Stiefmoeder Henriëtte wordt op 14 mei 1943 in Sobibor vergast, Bertha’s broers Isidoor en Henri komen om het leven in een van de concentratiekampen in Midden-Europa.

Omdat Margaret Danby inderdaad een Sperre heeft weten te regelen voor het gehele personeel van het rusthuis, kan Bertha gewoon over straat. Ze doet de boodschappen voor de oudjes, haalt hun medicijnen op. De verzorgster mag dan blond zijn, een gele ster op de witte schort tekent haar. Die ster moet ze zoals alle Joden sinds 3 mei 1942 dragen. Als Bertha voorbijkomt wil er weleens een ongemakkelijk gesis klinken. Maar andere Ossenaren, winkeliers en particulieren, bieden hulp aan. 

Portretfoto van Bertha Zilverberg (Bron: Collectie Brent Richheimer)

Portretfoto van Bertha Zilverberg (Bron: Collectie Brent Richheimer)

 

Bijzondere vriend

In het stadhuis zetelt een kennis die zich ten volle inzet voor de bewoners van Rusthuis Hannah, benadrukt Margaret Danby herhaaldelijk in haar brieven. “Mijn groote vriend is werkelijk geweldig. Ik heb ontdekt dat er zeer goede menschen bestaan met heel bijzondere kwaliteiten. Hij doet werkelijk geweldige dingen en bereikt tot nu toe ook alles. Op het oogenblik heb ik bijna iederen dag met hem te maken.”

Ze doelt op burgemeester Louis de Bourbon, in 1941 aangetreden. Hij moet niks hebben van de Duitsers en test meer dan eens de rek in zijn bevoegdheden totdat hij in mei 1943 zijn ambtsketting inlevert, onderduikt en zich aan de zijde van het verzet schaart. Zijn opvolger is een NSB’er.

De Bourbon - schrijver, dichter en romanticus - heeft over haar gedroomd, aldus eeuwige vrijgezel Margaret. “Ik was gehaald en er waren zeer opwindende en moeilijke complicaties. Ik vroeg lachend hoe het afgeloopen was in de droom en hoorde dat ik vrijgekomen was. Hierop zei ik: natuurlijk dankzij U. Hij heeft mij gisteren nog gezegd dat ik altijd en met alles volledig op zijn hulp kan rekenen.”

Briefje van waarnemer Margaret Danby aan de Osse burgemeester. Het personeel van Rusthuis Hannah moet ook tijdens de ‘avondklok’ over straat kunnen (Bron: Margaret Danby, Brabants Historisch Informatie Centrum, 1942)

Briefje van waarnemer Margaret Danby aan de Osse burgemeester. Het personeel van Rusthuis Hannah moet ook tijdens de ‘avondklok’ over straat kunnen (Bron: Margaret Danby, Brabants Historisch Informatie Centrum, 1942)

 

Deportaties en nagellak

In de gehele correspondentie met Margarets ouders is er naast zware kost plaats voor de lichte toets. “Mijn a.s. memoires krijgen dagelijks nieuwe onderdeelen van hoofdstukken erbij.” Het gaat over deportaties en nagellak, over concentratiekamp en een waarzegster die haar het moederschap voorspelt. “Sinds wanneer komen kinderen zomaar uit de lucht vallen zonder een aanbidder?”

Boven bijna elke zin hangt niettemin de schaduw van de oorlog. “Gisteravond loeiden alle sirenes op de fabrieken en ik wist niet of er luchtalarm of brand was. Aangezien ik geen brand zag, heb ik alle oudjes mantels enz laten aantrekken en startklaar bij de uitgang van de tuin laten staan. Gelukkig bleek het maar een oefening te zijn van de brandwachten, maar het was toch griezelig want er werd steeds gevlogen. Na afloop heb ik met de oudjes geoefend hoe vlug ik ze kon dragen om ze bij luchtaanvallen eventueel naar buiten te sleepen. (….) Daarna had ik vannacht nog een blindedarmoperatie.”

Margaret beseft dat ze niet alles aan het papier kan toevertrouwen. Na de oorlog vertel ik het hele verhaal, belooft ze herhaaldelijk. Daar zal het niet van komen. De Duitsers eisen Danby’s restaurant en wijnhandel in Amsterdam op, zoals ze alle Joods bezit zullen confisqueren. Ze voeren Paul, echtgenote Rose en jongste dochter Ellen in juni 1943 af naar Westerbork. Vader en moeder worden de maand daarop in Sobibor vergast. Ellen verdwijnt naar concentratiekamp Theresienstadt. Zij zal de oorlog overleven.

Margaret Danby in het uniform van United Nations Relief and Rehabilitation Administration (UNRRA). Vanaf augustus 1945 werkte Margaret voor deze VN-organisatie. Wie de man naast haar is, is onbekend (Foto: Astra Burka Archives)

Margaret Danby in het uniform van United Nations Relief and Rehabilitation Administration (UNRRA). Vanaf augustus 1945 werkte Margaret voor deze VN-organisatie. Wie de man naast haar is, is onbekend (Foto: Astra Burka Archives)

Alle rechten voorbehouden

 

 

Ongewenst bezoek

Een half jaar eerder, kort voor Kerstmis 1942, klinken in een brief Margarets zorgen over de toekomst van Rusthuis Hannah door: “Vanmorgen had ik weer een emotie. Twee heeren aan de deur en toen ik opendeed kwamen zij het huis bezichtigen, vertoonden mij de papieren van de Sicherheitsdienst. Vermoedelijk zullen wij wel spoedig ons huis moeten verlaten.” De nationaalsocialistische partij NSDAP heeft haar oog op de doktersvilla laten vallen.

De dreiging houdt nog een half jaar aan, tot de eerder benoemde 10e april 1943, wanneer Oss de tweede grote deportatie beleeft en acht provincies Judenrein worden verklaard. Dan is het over en uit met het rusthuis aan de Spoorlaan. “Groote vriend” De Bourbon geeft, kort voor hij onderduikt, nog wel tegengas. Hij schrijft in de taal van de bezetter: “Jetzt gibt’s 12 Patienten; das pflegende Personal besteht aus 3 Personen. Die Patienten müssen beisammen bleiben.” De burgemeester wijst op een groot, leegstaand pand even verderop, als mogelijk alternatief voor de NSDAP. Zijn protest levert niets op.

De meeste oudjes verdwijnen naar Westerbork, een enkeling krijgt een plek in de dependance aan de Monsterstraat, waar het moeizame leven verder mag gaan. Enkele verzorgsters, onder wie Bertha Zilverberg, kunnen daar hun werk voortzetten “bis Beëndigung ihrer Aufgabe (Pflegung) in der Provinz Noord-Brabant, Ort Oss”. Ze krijgen deze schriftelijke garantie van de plaatsvervangend commandant van de Sicherheitsdienst in Den Bosch, SS-Hauptsturmführer Benno Samel.

 

Onderduik in Schaijk

De initiatiefnemers van Rusthuis Hannah daarentegen kunnen zich niet langer veilig voelen. Hun Sperre loopt weldra af. Deportatie lijkt een kwestie van tijd. Betty Frank-Mayer, haar zoontje en ouders duiken daarom onder. Het verzet in Oss helpt hen de stad uit.

Dat gebeurt korte tijd later ook met Margaret Danby. Zij komt terecht bij Wim Manders in het nabije dorp Schaijk. Deze timmerman en aannemer werkt al langer samen met de Osse illegaliteit en zal gedurende de oorlog voor tientallen onderduikers een plek vinden.

Manders’ echtgenote Antje is weliswaar zwanger van hun zevende, maar mevrouw de dokter kan de kleinste kamer van het huis delen met de vierjarige Pietje. De kleuter krijgt te horen dat “tante Lien” komt logeren. Als duidelijk wordt dat deze onbekende zus van zijn moeder net als hij op 4 mei jarig is, voelt hij direct verwantschap.

Margaret helpt waar ze kan, doet spelletjes met de kinderen, ook die uit de buurt. Voor hen, voor iedereen, is ze de tante van Pietje. Als het zover is dat de Duitsers poolshoogte nemen in huize Manders, weet ze zich op tijd te verbergen. In de huiskamer staat een grote kast met aan de bovenkant een holle ruimte, vanaf de verdieping bereikbaar.

Tante Lien zal tot kort na de bevrijding op 19 september 1944 bij het gezin Manders blijven.

 

Jodenjagers

Anderhalve maand voordat de geallieerden in Schaijk en Oss arriveren - ze marcheren dan nog richting Parijs - ontmantelen Jodenjagers tenslotte de dependance van Rusthuis Hannah aan de Monsterstraat. De verzorgsters hebben die sinds 10 april 1943 overeind gehouden, zoals ze ook het gezin van Hugo Hes zijn blijven helpen.

De Amsterdamse bende meldt zich op 4 augustus 1944 in alle vroegte. Ze weet de weg in Oss. Een van de mannen, Bernard Joseph, zelf Jood én verrader, heeft het rusthuis de voorbije maanden geregeld bezocht. Hij is daar geïntroduceerd door een vriend die in de stad woont. Bertha Zilverberg heeft Joseph vervolgens enkele keren in goed vertrouwen op sleeptouw genomen.

Het kwaad wordt aangevoerd door Eddy Moesbergen. Hij zal tijdens de Tweede Wereldoorlog door heel het land honderden mannen, vrouwen en kinderen oppakken. Zijn slachtoffers gaan in meerderheid een wisse dood tegemoet. Elke arrestant levert hem geld op, aanvankelijk twee gulden en vijftig cent, later veertig gulden, aldus een van zijn chefs. Over het jaar 1944 incasseert hij volgens eigen opgave bij de Sicherheitsdienst tweeduizend gulden.

De beruchte Colonne Henneicke waarvan hij deel uitmaakte, een verradersbende die duizenden Joden oppakte, is dan al opgeheven.

Voor Moesbergen gaat de jacht door. Zo ontmantelt hij in juli 1944 tussen Huizen en Naarden in de Gooise bossen villa ’t Hooge Nest, waar de zussen Janny en Rebekka Brilleslijper met naasten en kennissen in een verborgen Joodse enclave leven. De maand daarop volgt dus de nog grotere vangst in Brabant.

 

 

Bij de keel

Moesbergen belt die vrijdag de 4e augustus ‘s morgens om zeven uur aan bij Bertha en dwingt haar mee te gaan naar het rusthuis. “De mannen zijn van alles op de hoogte”, merkt zij al gauw. Ze kennen ook het adres van de familie Hes. Het kwartje valt als ze Bernard Joseph ziet staan. “Ik heb hem bij de keel gegrepen en voor alles en nog wat uitgemaakt”, zal ze na de oorlog verklaren, wanneer de politie haar als getuige hoort.

’s Middags arriveert een vrachtwagen van de Wehrmacht en worden de verzorgsters, de oudjes en - roodvonk op de deur of niet - het gezin Hes afgevoerd. Moeder Betje sluit bij de uittocht de rij. Ze heeft de kleinste Hes in haar armen. Samuel moet nog twee worden.

In de Duitse truck blijkt niet genoeg plaats voor negentien arrestanten. Bertha en de twee oudste meisjes Hes, Mia en Rosina, moeten met de trein naar Amsterdam, geëscorteerd door twee bewakers. Het treinkaartje? Dat dienen ze zelf af te rekenen. Voor de Duitsers is het een traditionele pesterij: laat Joden voor hun eigen deportatie betalen.

 

Anne Frank

Dezelfde 4e augustus verrichten Moesbergens collega’s aan de Prinsengracht 263 in Amsterdam een arrestatie die in de naoorlogse geschiedenis zal nadreunen. Ze vallen het Achterhuis binnen. Het gezin waarvan Anne Frank deel uitmaakt, wordt net als de Osse Joden opgesloten in gevangenis Weteringschans aan het Kleine-Gartmanplantsoen.
Enkele dagen later voeren de Duitsers het gezin Frank, dat van Hugo Hes, de oudjes van Rusthuis Hannah en hun verzorgsters Rosina Fresco en Bertha Zilverberg met nog tientallen anderen af naar Westerbork. Het verblijf daar zal enkele weken duren. Op 3 september maken ze allen deel uit van het laatste transport dat vanuit het Drentse doorgangskamp naar Auschwitz vertrekt.

Transport vanuit Westerbork naar Auschwitz (Foto: Wikimedia Commons, rond 1942)

Transport vanuit Westerbork naar Auschwitz (Foto: Wikimedia Commons, rond 1942)

In de kale wagons zitten 1019 ongelukkigen, onder wie ook de Brilleslijpers van ’t Hooge Nest. Ze bereiken in de nacht van 5 op 6 september het vernietigingskamp. Nederland heeft dan net Dolle Dinsdag achter de rug, dag van de hoop; zíj daarentegen ruiken de dood. Bertha had aan dat transport kunnen ontsnappen, zegt ze zelf. Moesbergen wil de jonge vrouw ronselen. “Kom voor ons werken.” Hij stelt het volgens haar enkele keren voor. Met de toevoeging: “Anders ga je naar Polen en dan kom je nooit meer terug”. 
Het is een dreigement dat Moesbergen vaker gebruikt, zo blijkt uit getuigenverklaringen tijdens zijn naoorlogse proces. Soms heeft hij succes. In die gevallen komen de arrestanten inderdaad vrij.

Bertha weigert keer op keer. Ze belandt met haar achttien stadgenoten in Auschwitz-Birkenau. In tegenstelling tot de kinderen en de oudjes - ongeschikt voor het kampwerk - en haar collega Rosina Fresco, ontsnapt ze aan de gaskamer, waarin de anderen direct bij aankomst verdwijnen. Het jongste slachtoffer, Samuel Hes, is een paar dagen eerder in Westerbork twee geworden.

 

Naar Liebau

Bertha’s lijdensweg in Auschwitz duurt anderhalve maand. Dan moet ze opnieuw op transport. Het is donderdag 26 oktober 1944. Het zuiden van Nederland viert al even de bevrijding, Bertha gaat richting Liebau in Neder-Silezië, nabij de grens met Tsjechoslowakije. De stad heet tegenwoordig Lubawka en ligt in Polen. Bertha verkeert in het gezelschap van zo’n vijftig Nederlandse lotgenotes.

In totaal telt het kamp 550 merendeels Hongaarse, maar ook Poolse, Franse en Belgische gevangenen. Liebau is een Aussenlager van concentratiekamp Groß-Rosen. Er zitten alleen vrouwen. SS-Führerinnen fungeren als bewaaksters. Als Bertha arriveert, is het kamp nog maar een dikke maand in bedrijf. Tot de bevrijding zullen er tien gevangenen omkomen, onder wie twee Nederlandse.

De negentienjarige Tilburgse Anita Roos kijkt verbaasd om zich heen als ze na een lange treinreis op het plattelandsstation in Silezië arriveert en tegelijk met Bertha uit de kale wagon wordt gejaagd. Duizend kilometer van huis ontwaart zij "een grote berg, als op een prentbriefkaart. Wat groen te zien deed me ongelooflijk veel. In Birkenau groeide niets, geen bomen, helemaal niets. Ik had altijd het gevoel dat de Duitsers alles probeerden te vernietigen, niet alleen mensen, maar alles wat leefde en groeide op deze aarde."

Het station van Liebau, tegenwoordig het Poolse Lubawka (Foto: Wikimedia Commons, 2020)

Het station van Liebau, tegenwoordig het Poolse Lubawka (Foto: Wikimedia Commons, 2020)

 

 

In de hemel

Het groen van Liebau wordt wit. De winter van 1944-1945 is een koude. De eerste weken zijn de Nederlandse vrouwen over verschillende gebouwen verdeeld, maar vanaf december delen ze de stapelbedden van Stube 8, een verwarmde, houten barak.

De 23-jarige Ronnie van Cleef, die deel uitmaakt van hetzelfde transport als Bertha en Anita Roos, vindt Liebau “een hemel in vergelijking met Auschwitz. Hoewel we er ook dagen en nachten op appel stonden, gestraft werden en maar heel matig te eten kregen. Op het laatst zelfs niets meer. Toen hebben we gras gegeten. En op stukjes hout gesabbeld om maar wat in onze mond te hebben”.

Lagerführerin Emma Kowa, nog geen dertig, draagt volgens Van Cleef altijd een paar handgranaten aan de gordel. Anderen zien haar met zweep of knuppel in de weer. Kowa, eerder in Ravensbrück en andere kampen actief, zal na de oorlog twintig jaar gevangenisstraf krijgen.

 

Sneeuwkettingen

De Nederlandse vrouwen worden aan het werk gezet in de nabije fabriek van Nordland GmbH, waar ze sneeuwkettingen moeten maken voor Duitse legervoertuigen. Dat gaat dag en nacht door, in ploegendiensten van twaalf uur. De gevangenen proberen zo veel als mogelijk te vertragen en te saboteren.

In dezelfde fabriek werken, in het kader van de Arbeitseinsatz, drie landgenoten, jonge mannen. Zij beschikken over een kleine woning in het dorp en daarmee ook over enige vrijheid en contacten met de buitenwereld.

Een van hen, Delftenaar Bert van Laren, legt in enkele zinnen zijn herinneringen vast aan de “vrouwen en meisjes die aan de gaskamers zijn ontkomen”. Zijn verslag ligt bij het NIOD. Hij noteert: “Overdag zagen wij het onmenselijke optreden van de SS-bewaaksters tegen de Joodse gevangenen in de fabriek, waar wij niet mee mochten praten”. Het mag dan verboden zijn, de mannen zoeken toch contact.

Dat gaat ook door als de vrouwen verderop een vliegveld moeten aanleggen. Ze marcheren, verzwakt als ze zijn, dagelijks kilometers op en neer. Wanneer de lente Liebau weer uitbundig kleurt, weten Van Laren en de zijnen hen hoop mee te geven met boodschappen over de zelfmoord van Hitler en de bevrijding van geheel Nederland. Een paar dagen na dat laatste bericht staat het Rode Leger voor de poorten.

Het is 8 mei 1945. “De SS-bewaking is gevlucht en wij nemen met de Joodse vrouwen de leiding van het kamp op ons”, aldus Van Laren, die zo gauw mogelijk terug wil naar zijn woonplaats Delft. “Wij besluiten te gaan lopen! Dat doen we een week lang, vergezeld door enkele Hollandse Jodinnen. Slapen op boerderijen, eten van gestolen levensmiddelen.” Zijn route voert langs Leipzig. Eind juni is hij thuis.

 

Zweedse hulp

Bertha loopt en treint met andere ex-gevangenen naar Praag, bijna tweehonderd kilometer van Liebau vandaan. In de nog maar net bevrijde Tsjechoslowaakse hoofdstad biedt, vanwege afwezigheid van een Nederlandse vertegenwoordiging, het Zweedse consulaat de helpende hand bij een terugkeer, al moeten de vrouwen enig geduld koesteren. Ze krijgen alvast identiteitspapieren en zakgeld.

Praag wordt overspoeld door displaced persons. Zij kunnen zich melden bij een informatieloket nabij het centraal station. Voor velen is er onderdak en eten in kloosters en schoolgebouwen. Bertha kan al snel terecht bij een vrouw die haar na een valpartij op straat overeind helpt en met wie ze in gesprek raakt. Zij woont aan de Ulice Josefská, in het stadscentrum, een paar honderd meter van de Karelsbrug verwijderd.

Registratiekaart van Bertha Zilverberg in Praag, gedateerd 28 mei 1945 (Bron: Collectie Brent Richheimer)

Registratiekaart van Bertha Zilverberg in Praag, gedateerd 28 mei 1945 (Bron: Collectie Brent Richheimer)

Het verblijf daar duurt een week of twee. Half juni is Bertha terug in Nederland, meegevoerd door legertrucks en goederentreinen. Het is een reis van gaan en wachten, en weer verder. Ze komt in Limburg het land binnen en trekt met Sophia van Moppes en Judith Stad, die met haar Auschwitz en Liebau hebben overleefd, naar Amsterdam, waar ze bij de familie van eerstgenoemde onderdak krijgt. De drie kampvriendinnen zullen elkaar na de oorlog nooit uit het oog verliezen. Ze spreken hun eigen taal, gevoed door de ellende, onverstaanbaar voor derden.

 

Achttien moorden

Bertha meldt zich meteen na terugkeer als getuige voor de rechtszaken tegen de Jodenjagers Moesbergen en Joseph. Ze kan niet wachten te vertellen, zover ze er weet van heeft, hoe het haar en de achttien anderen is vergaan, de Ossenaren die zij, zoals ze de opsporingsinstanties laat weten, “tot haar droeve spijt nooit meer heeft gezien”.
Ze geeft bovenal af op Bernhard Joseph, de gast van Rusthuis Hannah die haar zo misleidde. “Deze Joseph heeft alleen al in Oss 18 moorden op zijn geweten. Ik hoop dat u ernstige, heel ernstige maatregelen zult nemen. Heel graag zal ik als getuige verschijnen”, laat ze weten.

Joseph, in het zuiden blijven hangen, slaagt er anderhalve maand na zijn verraad in Oss in om zich als tolk binnen te praten bij de bevrijders. Voor even tenminste. In december 1944 verdwijnt hij achter het prikkeldraad van Kamp Vught, waar dan geen slachtoffers meer zitten maar daders. Het Bijzonder Gerechtshof zal hem tot twintig jaar gevangenisstraf veroordelen.

 

Doodstraf

Eddy Moesbergen is op 2 augustus 1945 opgepakt. Gedurende zijn gevangenschap pent hij met opvallend vaste hand, bijna machinaal, 52 pagina’s vol in een paarsblauw schriftje. “Nimmer heb ik iemand ooit geslagen en ieder die dat durft te beweren en daarop een eed zou willen afleggen, tart God, want hij/zij spreekt valsche getuigenis.”
Het zijn 52 pagina’s vol ontkenningen. Maar tijdens zijn proces in 1948, waarin naast Bertha onder anderen een van de zussen Brilleslijper getuigt, geeft hij bijna achteloos toe: “Ik ben in Oss geweest en heb daar in augustus 1944 een aantal Joden gearresteerd”.

Jodenjager Eddy Moesbergen. Uit het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) met toestemming van het Nationaal Archief gebruikt (Foto: Nationaal Archief, ca. 1945)

Jodenjager Eddy Moesbergen. Uit het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) met toestemming van het Nationaal Archief gebruikt (Foto: Nationaal Archief, ca. 1945)

Alle rechten voorbehouden

Zijn dodenlijst is heel veel langer. Volgens de procureur-generaal behoort hij tot “de ergste Jodenjagers”, eentje die bovendien zeer goed op de hoogte was van het lot dat zijn slachtoffers wachtte. Het gerechtshof in Amsterdam veroordeelt hem tot de doodstraf. Die is opnieuw ingevoerd in het kader van de Bijzondere Rechtspleging.

Maar Moesbergen belandt niet aan de galg, hij krijgt evenmin de kogel. Zijn straf wordt, met de handtekening van inmiddels koningin Juliana, omgezet in levenslang, daarna nog eens teruggebracht tot 23 jaar met aftrek van voorarrest.

 

Geluksmunt

Zo kan het gebeuren dat Eddy Moesbergen, na twee derde van zijn straf te hebben uitgezeten, in 1961 vrijkomt. Hij is dan 59. Bertha Zilverberg zal tot haar dood de gevangene van de oorlog blijven.

Ze heeft het in Auschwitz en daarna ook in Liebau misschien wel elke dag tegen zichzelf gezegd. “Ik wil kinderen krijgen, kleinkinderen, daarom wil ik overleven.” Het wordt voor Bertha een opdracht, nadat ze van een medegevangene een muntje heeft gekregen met daarop de letter H van hoop. Raak het aan en hou jezelf steeds weer voor waarom je wilt overleven, luidt het klemmende advies van de onbekende gever in Auschwitz. Doe het, dan zul je het redden.

Als de oorlog voorbij is - voor anderen dan, bij haar zal hij altijd door het hoofd blijven bliksemen - trouwt Bertha met Bernhard de Vries, veehandelaar en slager te Neede. Ze krijgt na diverse miskramen een dochter en twee kleindochters. De kleine geluksmunt komt bij alle drie aan de wieg te hangen. 

Bertha’s geluksmuntje (Bron: Collectie Brent Richheimer)

Bertha’s geluksmuntje (Bron: Collectie Brent Richheimer)

Alle rechten voorbehouden



En zo ging het verder…

Margaret Danby vertrekt enkele maanden na de bevrijding van heel Nederland uit Oss. Ze werkt vanaf augustus 1945, vooral in Oostenrijk, voor UNRRA, de internationale organisatie die vluchtelingen en gevangenen helpt bij een terugkeer. In 1948 vestigt zij zich als huisarts te Amsterdam, praktiserend in het ouderlijk huis aan de Veronesestraat.
Als Bernard Haitink in 1971 met het Concertgebouworkest op wereldtournee gaat, neemt hij Margaret - muziekliefhebster en enthousiast pianiste - mee als begeleidend arts. Ze is bovendien oprichter en eerste voorzitter van de Nederlandse Migraine Stichting, tegenwoordig de Nederlandse Hoofdpijn Vereniging (NHV). Margaret overlijdt eind 1990, ze is dan 79 jaar oud.

Zus Ellen emigreert in 1951 met haar man Jan Burka, die ze in concentratiekamp Theresienstadt heeft leren kennen, naar Canada. Ze zijn inmiddels overleden. Hun dochters Petra (1946) en Astra (1948) wonen in Toronto.

Bertha Zilverberg werkt tot ze moeder wordt als hoofdcaissière bij de Hema in Enschede. Na het overlijden van echtgenoot Bernhard de Vries in 1974 verhuist ze vanuit Neede terug naar Amsterdam, waar haar dochter, schoonzoon en kleindochters wonen. Haar broer Max overleeft de oorlog eveneens. Hem zoekt ze regelmatig op.

Bertha deelt haar oorlogservaringen slechts mondjesmaat. Ze voelt zich vooral geborgen bij haar kampgenoten Judith Stad en Sophia van Moppes, die - en dat geldt voor veel ‘vrouwen van Liebau’ - net als zij deel uitmaken van het transport dat op 3 september 1944 uit Westerbork vertrekt. Judith Stad heeft dan nog dochtertje Estella bij zich. Estella, net vier jaar, wordt bij aankomst in Auschwitz vergast.

Voor Bertha blijft leven altijd overleven. De oorlog wil haar niet loslaten. Haar laatste maanden slijt ze in een instelling. Ze overlijdt als 83-jarige op 19 oktober 1997. Ze is slechts sporadisch teruggekeerd naar Oss. Voor zover bekend onderhoudt ze na de oorlog geen contact met Margaret Danby.
Hoe het haar belagers verging?

Eddy Moesbergen verhuist na zijn vrijlating naar Nieuw-Zeeland, waar zijn (daar geboren) echtgenote en kinderen wonen. Hij overlijdt in 1980 in Wellington.

Bernard Joseph blaast in 2013 in zijn geboorteland Duitsland zijn laatste adem uit.

Betty Frank-Mayer weigert zich na de bevrijding van zuidelijk Nederland, als ze is teruggekeerd uit de onderduik, neer te leggen bij de dood van haar man. “U kunt toch onmogelijk weten, zoolang den oorlog met Japan niet is afgeloopen, of hij zich niet op een of ander eiland in de Timorzee, al dan niet door de Japanners bezet, heeft kunnen redden”, schrijft ze aan het ministerie van Oorlog. In 1946 wordt Roelof Frank niettemin officieel doodverklaard.

Zijn echtgenote, zoontje en schoonouders kunnen terugkeren in het voormalige Rusthuis Hannah, Spoorlaan 66. In 1951 emigreert Betty met Joachim en haar ouders naar Zuid-Afrika. Ze overlijdt in 1985 in Johannesburg. Joachim woont tegenwoordig als gepensioneerd gynaecoloog in Londen.

Louis de Bourbon is na zijn vertrek als burgemeester tot het einde van de oorlog actief in het verzet. De Duitsers veroordelen hem bij verstek ter dood. Meteen na de bevrijding op 19 september 1944 keert hij terug als eerste burger van Oss. Hij blijft tot 1946. De Bourbon is een vrijbuiter en levensgenieter, geen bestuurder van onbesproken gedrag. Hij waant zich afstammeling van de Franse koning Lodewijk XVI, tijdens de jaren van de Franse revolutie in 1792 door de guillotine onthoofd. DNA-onderzoek zal aantonen dat er geen verwantschap bestaat. In 1999 kent het Israëlische Yad Vashem hem de onderscheiding ‘Rechtvaardige onder de Volkeren’ toe voor zijn hulp aan Joodse stadgenoten.
De Bourbon krijgt het niet meer mee. Hij overlijdt begin 1975 aan kanker.

Wim Manders mag dan tientallen onderduikers hebben geholpen, hij moet na de oorlog wegens economische collaboratie voor de rechter verschijnen. De politie krijgt begin 1946 een tip dat de Schaijkse aannemer voor de Duitsers heeft geklust.

Manders verklaart tijdens zijn proces dat hij geld nodig had om zijn bedrijfje draaiende te houden (en zo enkele werknemers de Arbeitseinsatz kon besparen). Hij wendde de verdiensten bovendien aan om onderduikers en dorpsgenoten te ondersteunen. Verschillende getuigen bevestigen zijn lezing. Hij krijgt uiteindelijk een boete van 2.500 gulden. Het Osse verzet toont zich laaiend over het onrecht en acht Manders het slachtoffer van een tipgever “die in bezettingstijd geen hand uitgestoken heeft”.

De contacten met onderduikster Margaret Danby blijven altijd warm. Na haar dood laat zij het gezin-Manders het buitenhuis van de Danby’s in het Zuid-Franse Vernet-Les Bains na. Wim Manders overlijdt in 1980, zijn vrouw Antje in 1988. Zoon Pietje is inmiddels een gepensioneerd leerkracht. Hij woont nog altijd in Schaijk.

 

Mijn dank gaat uit naar Astra Burka, Piet Manders en Brent Richheimer, schoonzoon van Bertha Zilverberg. Bertha’s dochter Marion is overleden.

Dit verhaal werd mede mogelijk gemaakt door het Steunfonds Freelance Journalisten.

Voor hun waardevolle suggesties en correcties dank ik meelezers Arnoud-Jan Bijsterveld, hoogleraar cultuur- en maatschappijgeschiedenis aan Tilburg University, Petra de Ruijter van de Osse Werkgroep Struikelstenen, historicus Paul Spanjaard en Elize Weijers van Erfgoed Brabant. 

 

Bronnen

Literatuur
Bader, J., Kroniek van ’n Vervolging, Soesterberg, 2016.

Benda Beckmann, B. von, Na het Achterhuis, Amsterdam, 2020.

Bollegraaf, R., De Joden te Oss tijdens de bezetting door Duitsland, Amsterdam, 1993.

Danby, M., Vorming en afbraak van mannelijk hormoon door overlevende organen (dissertatie, Universiteit van Amsterdam, 1939).

Danby, M., Leven met migraine, Assen, 1977.

Ende, H. van den, Vergeet niet dat je arts bent, Amsterdam, 2015.

Evers-Emden, B., Als een pluisje in de wind, Amsterdam, 2012.

Grunwald-Spier, A., Women’s Experiences in the Holocaust, Stroud, 2018.

Hes, G. en Bader, J, Opdat zij niet vergeten worden, Oss, 1993.

Iperen, Roxane, ’t Hooge Nest, Amsterdam, 2018.

Jong, dr. L. de, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, diverse delen, ‘s-Gravenhage/Amsterdam, 1969-1994.

Jong, P. de en L. de, Retour Auschwitz, Zutphen, 2006.

Leijten, C., en anderen, Stilstaan bij de struikelstenen in Oss, Oss, 2014.

Liempt, A. van, Kopgeld, Amsterdam, 2002.

Manders, P., "Tante Lien", in: Publicatie Heemkundekring Schaijk-Reek, Schaijk-Reek, 2016.

Mayer-Roos, A., Als ik Hitler maar kan overleven, Nieuwkoop, 1981.

Mor, E., Women’s Labor Camp (FAL) Liebau, (masterscriptie, University of Haifa, 2023).

Roelofs, S., Nog altijd, Kampen, 2005.

Spanjaard, P., Het handelen van het gemeentebestuur van Oss bij de onteigening en vervreemding van panden van joodse inwoners tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, Oss, 2021.

Tausk, M., Organon, de geschiedenis van een bijzondere Nederlandse Onderneming, Nijmegen, 1978.

Walker, F., HMAS Armidale - Lives On, Budgewoi, 2005.

Zee, S. van der, Vogelvrij, Amsterdam, 2010.


Archieven

Arolsen Archives, Bad Arolsen

Astra Burka Archives in Toronto, Briefwisselingen met diverse personen van Margaret Danby tijdens de oorlog en over haar tijd bij de UNRRA.

Brabants Historisch Informatie Centrum, 7364 - 712 Gemeentebestuur Oss 1930-1960.

Brabants Historisch Informatie Centrum, 7364 - 17a Gemeentebestuur Oss 1930-1960.

Brabants Historisch Informatie Centrum, 7364 - 1357, 1359 en 1423-1425 (beperkt openbaar).

Brabants Historisch Informatie Centrum, 7393 - 143 Collectie Ravenstein.

Brabants Historisch Informatie Centrum, 1085 - 1098, 1192, 1237 Commissaris van de Koningin 1920-1969.

Familiearchief Bertha de Vries - Zilverberg.

Groß-Rosen Museum, Research department (dr. Dorota Sula).

HMAS Armidale Association Inc.

Nationaal Archief, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), 554 - 860/46 (beperkt openbaar).

Nationaal Archief, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), 554 - 10083 (beperkt openbaar).

Nationaal Archief, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), 554 - 60678 (beperkt openbaar).

Nationaal Archief, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), 93684/45495 (beperkt openbaar/Wim Manders).

Nationaal Archief, Ministerie van Marine 2.12.27.

Nationaal Archief, Netherlands Forces Intelligence Service (NEFIS) en Centrale Militaire Inlichtingendienst in Nederlands-Indië (CMI) 2.10.62.

Nationaal Archief, Archief Rode Kruis 2.10.304/2.19.296/2.19.288.

Nationaal Archief, Centraal afwikkelingsbureau Duitse schade-uitkeringen (Cadsu) 2.08.46.

NIOD, 248 -1163A Moesbergen, Eduard Gijsbertus (beperkt openbaar).

NIOD, 250m - 61-82 Afwikkelingsbureau concentratiekampen (beperkt openbaar).

NIOD, 294 - 385 Vereniging ex-Dwangarbeiders, verklaring Bart van Laren.

United Nations Relief and Rehabilitation Administration (UNRRA), Team 322, Bad Gastein.

United States Holocaust Memorial Museum (USHMM), Interviews.

Stadsarchief Oss.


Websites

https://www.joodsmonument.nl/ (stand op 15-01-2024).

https://juedisches-dortmund.de/ (stand op 15-01-2024).

https://struikelstenenoss.blogspot.com/ (stand op 15-01-2024).

https://www.annefrank.org/nl/ (stand op 15-01-2024).

 

Documentaires

Andere Tijden Sport: Ellen Burka, overleven op kunstschaatsen (2015).

Ik ken hun namen: over de verhalen achter de Osse struikelstenen, filmclub Oase (2015).

Skate tot survive: Astra Burka, over haar moeder Ellen Burka-Danby (2007).

 

Interviews
Burka, A.: via Zoom 10 en 19 januari 2023 (Toronto).

Manders, P.: 29 december 2022 en 23 juni 2023 (Schaijk).

Richheimer, B.: 7 februari 2023 (Amsterdam).