Textielfabriek Smits in Eindhoven

"Het Paradijs", een deel van het fabriekscomplex van textielfabriek J.Th.M. Smits & Zn in Eindhoven rond 1825. (Bron: M. D. Knip en J. A. Knip, Het Noordbrabants Museum)

"Het Paradijs", een deel van het fabriekscomplex van textielfabriek J.Th.M. Smits & Zn in Eindhoven rond 1825. (Bron: M. D. Knip en J. A. Knip, Het Noordbrabants Museum)

Een van de eerste stoommachines in Nederland was van de Eindhovense textielfabrikant Johannes Smits. De mechanisatie brak echter niet volop door, en tegenwoordig is er weinig meer van dit erfgoed over dan enkele afbeeldingen.

De bomen staan in blad en ook de kleding van de boerinnen op de voorgrond laat zien dat het niet koud is. De rook uit de schoorsteen heeft dan ook niet te maken met verwarming, maar met de stoommachine die textielfabrikant Johannes Theodorus Smits (1754-1827) in 1820 in zijn bedrijf had laten installeren. Al aan het eind van de achttiende eeuw had Smits met zijn zwager een textielspinnerij geëxploiteerd. Een vooraanstaand man, deze Smits, een van de rijksten in Eindhoven en behalve ondernemer ook bestuurder.

Smits was in 1796 als president-schepen lid van het Eindhovense stadsbestuur. Vanaf 1812 maakte hij deel uit van het departementaal bestuur, de voorloper van Provinciale Staten. In 1810 was hij met zijn zonen een nieuw bedrijf begonnen voor de productie van wollen, linnen en katoenen stoffen. Twee jaar later kocht de firma J.Th. Smits en Zonen de watermolen van Stratum – op de plek waar nu het Van Abbemuseum staat – en bracht daar acht katoenspinmachines onder die door waterkracht werden aangedreven.

Het complex werd zowel vóór als na de uitbreiding met enkele hoge gebouwen, Den Bouw genaamd, door de kunstenaarsfamilie Knip vastgelegd. Een stoommachine van vier pk zorgde voor de aandrijving van de machines. De mechanisatie brak nog niet onmiddellijk en volop door. In 1828 had de firma Smits tussen de 1200 en de 1500 arbeiders in dienst, maar tweederde daarvan werkte nog thuis, in de huisnijverheid. Sterker nog, vanaf 1832 zag de firma weer af van stoomkracht en ging men opnieuw over op waterkracht.

De Tilburgse wolfabrikanten voeren een andere koers. In 1827 had de spinnerij van Pieter van Dooren als eerste Tilburgse onderneming een stoommachine aangeschaft, drie jaar later hadden drie anderen dat voorbeeld gevolgd. Toen in de jaren dertig van de negentiende eeuw de crisis toesloeg door nieuwe concurrentie, in eerste instantie vanuit Engeland en vervolgens ook uit het zelfstandig geworden België, maakten de Tilburgse ondernemers een vlucht naar voren door te verder te mechaniseren. In 1846 telde de stad al 28 stoommachines, waarmee Tilburg in Noord-Brabant en zelfs in Nederland een koppositie innam.

Van het erfgoed uit de pioniersfase van de textielindustrie, veruit de belangrijkste bedrijfstak in het Brabant van de negentiende eeuw, bleef maar weinig behouden. De fabrieksgebouwen van Pieter van Dooren werden nota bene in het monumentenjaar 1975 afgebroken, precies 150 jaar na de bouw. De fabriek van Smits was al in 1896 door brand getroffen en in 1928 werden de laatste resten ervan gesloopt. Alleen de schilderijen van Knip herinneren nog aan het pionierswerk bij de Stratumse molen.

 

Bronnen

Van den Eerenbeemt, H. (red.), Geschiedenis van Noord-Brabant, deel 2: Emancipatie en industrialisering 1890-1945, Amsterdam/Meppel, 1996.

Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.

 

Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014, 194.