De kopermijn van 1544 door Lucas Gassel

Een voor-industriële inbeslagname van het landschap, of de vooraankondiging van wat later nog komen zou gaan

Het schilderij ‘De kopermijn’ van Lucas Gassel uit 1544. (Bron: Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Brussel)

Het schilderij ‘De kopermijn’ van Lucas Gassel uit 1544. (Bron: Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Brussel, Wikimedia Commons)

De voorste mijnwerkers kijken in mijn richting, ze lijken met de beschouwer contact te willen aangaan. Een oog-in-oogverhouding die temeer tot mijn bemoeienis uitnodigt, ook over vijf eeuwen heen.

Dit is een fascinerend schilderij met een rijk verhaal. Het werd geschilderd door Lucas Gassel (ca. 1488-1568), een schilder uit de omgeving van Helmond die later in Antwerpen en Brussel werkte. Hij leefde en werkte in de tijd van Brueghel de Oude (1525/1530-1569) die mogelijk werd geboren in het niet ver van Helmond gelegen Breugel.

 

De opkomst van de mijnbouw

Het onderwerp mijnbouw moet terdege door Gassel zijn gedocumenteerd. De benaming kopermijn is mogelijk een naamsverwarring omdat koperwinning in dit deel van Europa nauwelijks voorkwam, uitgezonderd enkele locaties in Rheinland-Pfalz. Veel actueler was toen de zilverwinning; de Europese rijkdom kwam met het gedolven zilver van de grond. Voor de verbeelding is dit echter niet van belang, de winning en ertsverwerking van metalen als koper, zilver of ijzer verschilden niet. Om zich te documenteren moet de schilder bijna zeker persoonlijk mijnbouwlocaties hebben bezocht, mogelijk in het Etsgebergte in het oostelijke Saksen. Instructief beeldmateriaal in de vorm van gedrukte afbeeldingen waren in die tijd immers nauwelijks voorhanden, zeker niet in deze mate van overzichtelijkheid. De eerste verhandelingen over mijnbouw waren recent verschenen, maar waren nauwelijks geïllustreerd. Dit in tegenstelling tot de De re metallica (1556) van Georg Agricola (1494-1555), het belangwekkende mijnbouwboek dat even later in 1556 uitkwam.

De chique uitgedoste elite is hier  op weg voor een bezoek aan de mijnbouwlocatie. Naar verluidt zou de man linksvoor  Karel V kunnen zijn. Let ook op het opgerichte kruis op de plaats van de werkzaam- heden; als zegenend teken van geloofsbetrokkenheid. (Bron: uitsnede De Kopermijn, Lucas Gassel, 1544, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Brussel)

De chique uitgedoste elite is hier op weg voor een bezoek aan de mijnbouwlocatie. Naar verluidt zou de man linksvoor Karel V kunnen zijn. Let ook op het opgerichte kruis op de plaats van de werkzaam- heden; als zegenend teken van geloofsbetrokkenheid. (Bron: uitsnede De Kopermijn, Lucas Gassel, 1544, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Brussel)

De opdrachtgever van het schilderij moet een belanghebbende vorst geweest zijn of anders een rijke mijnexploitant c.q. financier. Het paleis of landhuis rechts op de achtergrond was mogelijk zijn (gedroomde) onderkomen. Ondanks dat het op de achtergrond staat, is het zeer nauwkeurig gedetailleerd weergegeven in een voor die tijd uitzonderlijk rijke vormgeving. Dergelijke ‘paleizen’ zullen niet nabij zo’n doorgaans afgelegen en door werkzaamheden gehavende mijnbouwlocatie hebben gestaan. Het is uit de context geplaatst in een geconstrueerde compositie. Een ogenschijnlijk hoogwaardig gezelschap komt van ver aangewandeld, vooralsnog met onbekende bedoelingen. Een suggestie van Museum Helmond volgend, zou zich daartussen grootvorst Karel V (1500-1558) kunnen bevinden. Of komen zij van de welvarende stad welke rechts aan de horizon is te ontwaren en aan een rivier is gelegen?

 

Het morele dilemma

Mijnbouw kwam vooral voor in bergachtige streken, maar de landschappelijke grilligheid op dit schilderij is toch romantiserend aangezet. Het in steen uitgevoerde gebouwtje is naar alle waarschijnlijkheid een kapel met op het dak een bescheiden klokkentorentje. Ook dit gebouwtje komt op deze afgelegen werklocatie bevreemdend over. Is het de pastoor die zich bij het muurtje richt naar het houten kruis aan de weg en een oogje in het zeil houdt? Het zou kunnen verwijzen naar een sanctionering van de mijnbouw door de Kerk. Mijnbouw was vanaf de oudheid een delicate en discutabele activiteit. Het dilemma was het behalen van materieel gewin versus het aantasten van Gods unieke schepping. Ook de De re metallica roert dit dilemma uitgebreid aan.

Het prominente tafereel in het centrum van het schilderij wordt door Museum Helmond voorgesteld als een ‘braakproef’. Het betreft waarschijnlijk een moraliserende scène gericht tegen diefstal (en rijkdom te laten waar het ‘hoort’; bij de organiserende elite). Het is niet waarschijnlijk dat deze ‘bolletjesslikker’ koper probeerde te ontvreemden, eerder een edelmetaal als zilver of goud. Wie is de hoogwaardigheidsbekleder naast hem; de mijnbeheerder, de arts of de belastinginner welke met zijn geparkeerde paard op doorreis lijkt te zijn?

 

Veranderingen in het landschap

De schilder geeft blijk van een buitengewoon doordachte ruimtelijke weergave van het geheel, in het bijzonder van het proces van de arbeid: de volgorde van handelingen en de daarbij behorende gebouwtjes en werktuigen. De leidraad is het beloop van de watervoorziening welke via twee sporen is te traceren naar één enkele waterbron hoger in de bergen. De mijnbouw is kleinschalig weergegeven zoals toen nog gebruikelijk was met tal van gegraven putten of schachten, ogenschijnlijk willekeurig verspreid over een groter terrein. Nadat in een eerdere fase de natuur plaats had moeten inruimen voor de landbouw, zien we hier de eerste tekenen van de daarop volgende bezetting van het landschap door mijnbouw en industrialisatie. We zien geen restanten van ontginningswerkzaamheden zoals deze te zien zijn op de afbeeldingen van de De re metallica. Het beboste landschap moest eerst boomvrij worden gemaakt. De verwijdering van het eeuwenoude boslandschap had naar later bleek een grote ecologische strekking. Dat zowel de zichtbare oppervlaktenatuur als de onzichtbare en daarmee verbonden opperbodemnatuur moesten wijken voor de menselijke welvaart bleek ingrijpender dan toenmaals werd vermoed. Op de kortste termijn kwam het afkomende hout van pas als brandstof voor smeltovens en smederijen alsmede voor constructiehout voor gebouwen, werktuigen en mijnstutten.

Een houtsnede uit het boek ‘De Re Metallica’ van Georg Agricola (1556). We zien het toeziende ‘management’ linksonder, alsmede een tweetal wichelroedelopers. (Bron: Agricola, 1556)

Een houtsnede uit het boek ‘De Re Metallica’ van Georg Agricola (1556). Voor een geschikt werkterrein werden de bomen van het bos gerooid. De mijnwerkers zien we uit de gegraven schachten komen met brokken erts. Links maken toeziende ‘managers’ hun opwachting. Een tweetal wichelroedelopers doen hun best metaaladers op het spoor te komen. (Bron: Agricola, 1556)

Bij de schacht links in beeld is een wichelroedeloper zichtbaar. Met deze onbeholpen methode hoopte men indertijd metaaladers in de bodem op het spoor te kunnen komen. Waar aan de aardoppervlakte de menselijke zintuigenwerking ophield, moest het gissen naar Aardes mysterieuze binnenste beginnen.

 

Water en vuur; energie voor de mijnbouw

Zoals in de toelichtingen door Museum Helmond gesteld, bestaat ook dit schilderij van Lucas Gassel uit een voorgrond, een middendeel en een achtergrond. De intense aardekleuren op de voorgrond verdunnen in de diepte van het panorama tot lichtere blauwen en grijzen. Opvallend is dat de wezenlijkste van alle handelingen, namelijk de mijnwerker die de delfstof opgraaft, als het ware bijna buiten het beeld valt. Uiterst links treedt hij uit de mijnschacht met een brok erts in de hand. Het erts wordt verderop handmatig verpulverd, een man slaand met een hamer is zichtbaar links bij het voorste gebouwtje. Ook kunnen de ertsen werktuiglijk verpulverd worden met slaghamers welke worden aangedreven door een watermolen. Het erts gaat vervolgens in een smeltoven waar het metaal uit het erts gesmolten wordt.

Een eveneens op het schilderij getoonde smederij vond men in werkelijkheid meestal elders: bij de smid als de stedelijke ambachtsman. Er zijn drie ovenvuren te traceren op het schilderij. Een watermolen zorgt voor de aandrijving van de slaghamers en de blaasbalgen voor de zuurstofaanjaging van de ovens, soms ook voor het hijswerk in de mijnschachten. Op het schilderij zijn drie watermolens te zien. Op een hogere bewerkingsplaats op de berg kan geen water komen. Het paard zal er te rusten staan na zijn werk in de tredmolen welke hier als energievoorziening moet dienen. De watertoevoer was van beslissende betekenis, vooral als energiebron voor de watermolens en het spoelen van de ertsen. Maar in dit geval tevens als watervoorziening voor het paleis en de kapel.

Uiterst links haalt een mijnwerker de ruwe erts uit een gegraven schacht in de Aarde. Hoewel ternauwernood op het schilderij afgebeeld, verricht hij de meest basale van alle verdere handelingen. De man rechtsboven verpulvert vervolgens met zijn hamer de erts. Uit de verpulverde materie moeten uiteindelijk door verhitting het begeerde metaal vrijkomen in de vorm van gezuiverd koper. (Bron: uitsnede De Kopermijn, Lucas Gassel, 1544, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Brussel)

Uiterst links haalt een mijnwerker de ruwe erts uit een gegraven schacht in de Aarde. Hoewel ternauwernood op het schilderij afgebeeld, verricht hij de meest basale van alle verdere handelingen. De man rechtsboven verpulvert vervolgens met zijn hamer de erts. Uit de verpulverde materie moeten uiteindelijk door verhitting het begeerde metaal vrijkomen in de vorm van gezuiverd koper. (Bron: uitsnede De Kopermijn, Lucas Gassel, 1544, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Brussel)

Grondstoffen als handelswaar

Mijnbouwlocaties van enige omvang vergden aanzienlijke investeringen in gebouwen, werktuigen en infrastructuren zoals de wegen naar afgelegen locaties en het verleggen en konstrueren van de ook op het schilderij getoonde verhoogde watergoten.

We zien op twee plaatsen opvallend goed geklede vrouwen die dranken en waarschijnlijk ook voedsel brengen voor de mijnwerkers. We zien vierwielige ossenkarren die de grondstof kunnen afvoeren alsmede het hout kunnen aanvoeren wat moet dienen als brandstof voor de ovens en als constructiehout voor bouw- en stutwerkzaamheden. De schepen op de achtergrond verwijzen mogelijk naar de verdere verhandeling van de kostbare grondstof, waarschijnlijk naar het buitenland.

 

Bronnen

Niavis, P., Iudicium Iovis, ueber Bergbau im Erzgebirge, 1495.

Von Kalbe, U., Bergbuchlein, 1527.

Agricola, G., Bermannus, 1530.

Agricola, G., De re metallica, 1556.

Grober, U., "Wem gehört die Erde?", in: Die Zeit (4 maart 2010).

Lynch, M., Mining in World History, Londen, 2002.

Sworder, R., Mining metallurgy and the meaning of life, San Rafael, 2008.

Koopstra, A. e.a., Lucas Gassel van Helmond: meester van het landschap, Zwolle, 2020.