Brabants als overgangstaal tussen het Nederlandse Nederlands en het Belgische Nederlands

Patat frietgrens

Kaart van het gebruik van de woorden friet of patat, gebaseerd op een onderzoek van Miet Ooms uit 2015. (Bron: Taalverhaaltjes)

Alle rechten voorbehouden

Ik ben Vlaming, uit Limburg, met een bovengemiddelde interesse voor taalvariatie. Ik sta bekend om mijn zogenaamde ‘mini-onderzoekjes’: vragenlijsten die ik een paar keer per jaar online zet en waarmee ik de variatie in het Nederlands in Nederland en Vlaanderen letterlijk in kaart breng. Meer dan eens krijg ik van Brabanders te horen dat hun taalgebruik veel overeenkomsten heeft met dat van de Vlamingen die zij kennen. Ze beschouwen zich daarom graag als ‘reserve-Belgen’: Nederlanders van wie taal en cultuur sterker aansluiten bij de zuiderburen dan bij hun noordelijke landgenoten. De vraag is nu: is dit wishful thinking of zit er een kern van waarheid in? Laten we hier eens het aspect ‘taal’ onder de loep nemen.

Wat is 'Nederlands' en wat is 'Vlaams'?

Voor we ons over het Brabants buigen, bekijken we eerst even hoe Nederlanders en Vlamingen de begrippen standaardtaal of Algemeen Nederlands enerzijds en dialect of streektaal anderzijds definiëren. Dat komt niet helemaal overeen.

De meeste Nederlanders hanteren een tweedeling: je hebt aan de ene kant het AN, de standaardtaal die in het hele taalgebied gesproken wordt en die als 'correct Nederlands', volgens de heersende norm, wordt beschouwd. Dat AN heeft naast een formele, eerder schrijftalige versie ook een informeler, spreektalig register waarin lichte regionale accenten mogelijk zijn. Met andere woorden: je herkent Brabanders, Groningers, Limburgers, Zeeuwen, Friezen, Hollanders ook als ze AN spreken aan enkele typische taalkenmerken, meestal uitspraak. Daarnaast heb je de streektalen en dialecten: lokale talen en variëteiten die zich duidelijk van het AN onderscheiden in uitspraak, woordenschat en grammatica. Het Brabants bijvoorbeeld is een koepelterm voor de streektalen en dialecten die grosso modo in de provincie Noord-Brabant worden gesproken. Een bekend sjibbolet is de groet houdoe.

De meeste Vlamingen daarentegen hanteren een driedeling. Omdat AN vooral geassocieerd wordt met schrijftaal en eerder formele spreektaal, is er ruimte voor een variëteit die informeel spreektalig is, maar niet als 'volgens de norm' wordt beschouwd: de tussentaal. Het begrip ‘tussentaal’ is een koepelterm voor de informele spreektaal die in heel Vlaanderen wordt gebruikt en die enerzijds een aantal kenmerken heeft die van de taalgebruikers zelf niet het label ‘standaardtaal’ krijgen (bijvoorbeeld het wegvallen van de t in nie, goe, wa, da) en anderzijds vrij veel regionale kenmerken bevat. Daardoor klinkt de West-Vlaamse tussentaal merkbaar anders dan de Antwerpse, Oost-Vlaamse, Brabantse of Limburgse. Toch kun je tussentaal niet gelijkstellen met dialecten of streektalen. Dat zijn, net zoals in Nederland, talen die een eigen uitspraak, grammaticale structuur en woordenschat hebben.

De Brabantse taalkenmerken die je ook over de grens hoort, zijn niet altijd algemeen Vlaams. Aangezien het hier over spreektaal gaat, sluiten ze meestal aan bij de Vlaamse tussentaal of bij de Antwerps-Kempense dialecten. Maar laten we toch beginnen bij dat ene kenmerk dat het zuiden van Nederland onderscheidt van de rest en gewoon standaardtaal is in Vlaanderen.

Een frietje met ... zachte G

Dat ene kenmerk is een uitspraakkenmerk. Het heeft zelfs zijn naam gegeven aan een prijs in Noord-Brabant: de zachte g. In Nederland is dit hét kenmerk waarmee de zuidelijke landgenoten te onderscheiden zijn van de rest van het land. In Vlaanderen is die zachte g zo gewoon dat het begrip 'zachte g'niemand iets zegt. Ook in de dialecten is die klank overal ongeveer hetzelfde, behalve in het westen van het land. Daar wordt de g meestal als h uitgesproken. De g-klank van veel West-Vlamingen die standaardtaal (of tussentaal) spreken, klinkt dan ook vaak wat harder dan die van hun landgenoten: de harde, stemloze g ligt wat dichter bij de volledig stemloze h dan de zachte, stemhebbende g. Maar zelfs in West-Vlaanderen valt hij niet samen met de kenmerkende harde, algemeen Nederlandse g

Volgens fonoloog Marc Van Oostendorp zijn er veel argumenten om te stellen dat de zachte g ouder is dan de harde g. De oudste realisatie van die klank is nog een andere: de stemhebbende tegenhanger van de k, zoals we die nu nog horen in het Franse garçon, het Engelse good en het Duitse gut.

Patat frietgrens

Kaart van het gebruik van de woorden friet of patat, gebaseerd op een onderzoek van Miet Ooms uit 2015. (Bron: Taalverhaaltjes)

Alle rechten voorbehouden

En wat met friet? Is dat ook niet zo’n woord dat Brabanders delen met de Vlamingen? Niet helemaal. Als we kijken naar de tweedeling friet versus patat zien we hier wel een grens die netjes het gebied boven en onder de grote rivieren van elkaar scheidt. De friet-patat-kwestie bestaat dan ook niet in Vlaanderen. Maar Vlamingen hebben het wel vaker over frieten of frietjes, meervoud dus. Friet kan een collectivum zijn zoals in een goed pak friet, maar het kan ook over één enkel gefrituurd aardappelstaafje gaan. 

Gij: dialect of tussentaal?

De informele spreektaal of tussentaal in Vlaanderen bevat zoals eerder gezegd veel regionale kenmerken. Toch is het meer dan een 'opgeschoonde' versie van het lokale dialect: de spreektaal in heel Vlaanderen heeft opvallend veel van oorsprong Brabantse (Antwerps – Kempens – zuidelijk Brabants) kenmerken. Daar is een goede verklaring voor. In een land met een officiële standaardtaal is er meestal een regio die model staat voor de norm van die taal. Die regio is meestal ook het economische centrum van het land, waar het bedrijfsleven zich afspeelt en meestal ook de overheden gevestigd zijn. Daar komt de elite van het land, de politici en bedrijfsleiders samen. Zij passen hun eigen taalgebruik aan elkaar aan en zij komen in de media, waardoor ze ook, bewust of onbewust, het taalgebruik in die media en later ook he hele land mee beïnvloeden. In Nederland ligt dat economische centrum al eeuwen in Holland: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Leiden, Hilversum, ’t Gooi. De Nederlandse standaardtaal is daardoor sterk Hollands gekleurd. In Vlaanderen ligt dat centrum in de regio Antwerpen – Leuven – Brussel. Brabants gebied dus. Daardoor is de Belgisch-Nederlandse standaardtaal, en nog meer de informele spreektaal, Brabants gekleurd. Dat betekent niet dat die spreektaal overal even ‘Brabants’ is, maar wel dat er Brabantse kenmerken zitten in de spreektaal van West- en Oost-Vlamingen en Limburgs als zij geen dialect spreken.

Een van de typische tussentaalkenmerken die Vlaanderen met Noord-Brabant deelt, is het voornaamwoord ge/gij. In Nederland één van de bekendste sjibbolets voor het Brabants, in Vlaanderen voor de tussentaal. Dat ge/gij in Vlaanderen niet als standaardtaal wordt beschouwd, zie je aan het feit dat het maar heel beperkt in de schrijftaal voorkomt. Alleen in reclame en bij uitbreiding marketing kun je het wat vaker lezen, maar altijd binnen een context van slogans of dialogen. Sommige hedendaagse Vlaamse auteurs hanteren de gij-vorm wel in hun romans, maar dat is nog steeds een minderheid. Het is een stijlkenmerk. Gij hoort dus niet thuis in wat we de ‘verzorgde schrijftaal’ noemen en valt dus ook niet onder de standaardtaal in Vlaanderen. Maar het wordt wel in heel Vlaanderen gebruikt, ook bijvoorbeeld in Limburg, waar niet ge/gij het gewone voornaamwoord van de tweede persoon is in de dialecten, maar dzjieë (in het centrum en westen) of du (in het oosten).

Een ander voorbeeld van gedeelde Brabants-tussentaal is het woord subiet/sebiet, in de betekenis 'heel binnenkort, maar niet meteen'. In die betekenis is dat woord ook gangbaar in heel Vlaanderen, maar het wordt niet als standaardtaal beschouwd. Slechts in een klein gebiedje in Oost-Vlaanderen betekent subiet wel 'onmiddellijk'. In die dialecten bestaat een ander woord dat 'niet meteen' betekent: fleus, met wat uitspraakvarianten.

Houdoe en lozzie

Het grootste deel van de provincie Antwerpen bestaat uit de Kempen. Dat is een geologische regio die gekenmerkt wordt door de arme zandondergrond en daardoor lang dunbevolkt is geweest. Kempenaren voelen zich sterker met elkaar verbonden dan met 'die van ’t Stad' (Antwerpen) en dat geldt ook voor hun dialecten. Hoewel de dialecten van het centraal-noordelijke Turnhout en het zuidelijke Herentals duidelijk van elkaar verschillen, zijn ze duidelijk ook familie van elkaar. Kempenaren herken je bijvoorbeeld aan de uitspraak (bijv. de gerekte aa (of èè) in 'kar' (kaar/kèèr), de uitgesproken tweeklank àw in blauw). Die Kempen grenzen aan (het westen en centrum van) de provincie Noord-Brabant. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de dialecten uit de grensregio, en daarbuiten, woorden en klanken delen met hun zusterdialecten van net over de grens.

Een voorbeeld hiervan is de in heel Nederland – en sinds de tv-reeks Undercover ook Vlaanderen – bekende groet houdoe. In de Antwerpse Noorderkempen, net over de grens, gebruik je dezelfde groet, al klinkt die daar eerder als hadoe. Maar enkele kilometers zuidelijker is die al niet meer gebruikelijk. In de Belgische provincie Limburg bestaat wel de varianten had-oech en had-ich, met het voornaamwoord oech/ich in de plaats van het Brabantse oe.

Een ander voorbeeld is het woord lozzie voor horloge. Er bestaan in de dialecten van Noord-Brabant en Antwerpen tal van uitspraakvarianten: lozze, lözze, lözje, lozie, maar de grondvorm is hetzelfde: 'loge'. In de rest van Vlaanderen wordt vooral 'horloge' of 'polshorloge' gebezigd.

Kaart ‘loge’ uit het lemma ‘horloge’ in de Database van de Zuid-Nederlandse Dialecten (dsdd.ivdnt.org)

Ik rond hier af met een Brabants-NoorderKempens eigenaardigheidje: de combinatie gij bent en, in inversie, bent gij of bende gij. Na het voornaamwoord gij is zijt de te verwachten vorm van het werkwoord zijn, maar in heel wat Brabantse dialecten wordt hier bent gezegd. Dat gebeurt ook net over de grens, bijvoorbeeld in Hoogstraten. Elders in Vlaanderen, waar gij zijt de normale vorm is, wordt gij bent geïnterpreteerd als een verhaspeling van het dialectisch-tussentalige gij zijt en het standaardtalige jij bent.

Conclusie

De indruk dat het Brabants veel taalkenmerken deelt met Vlaanderen, is zeker terecht. Maar hierbij moeten we de nuance toevoegen dat 'Vlaanderen' niet altijd heel Vlaanderen omvat en dat de gedeelde kenmerken die toch algemeen Vlaams zijn, vaak niet tot de Belgisch-Nederlandse standaardtaal behoren. Noord-Brabant en het Brabants fungeren meer dan eens als overgangszone tussen Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands, waardoor de taalverschillen die er nu eenmaal zijn wat verzacht worden en de landsgrens zelden een 'harde' taalgrens is. 

En onthoud: de 'Vlaamse friet’, die je in enkele Amsterdamse restaurants en snackbars gepresenteerd krijgt, is eigenlijk Brabants is. Anders zouden het wel 'frieten' zijn.

 

Bronnen

s.n., ‘Horloge’, Database van de Zuid-Nederlandse dialecten.

Belemans, R, en Goossens, J., Woordenboek van de Brabantse Dialecten Deel III. Inleiding en klankgeografie, Assen, 2000.

Ooms, M., "Friet, frieten, patat, patten. En aardappelen", Taalverhalen.be, 2015.

Van Oostendorp, M.,: "Wat was er eerder, de harde of de zachte g?", Neerlandistiek.nl, 2015.

Stroop, J., "Afscheidsgroet (kaart)", in: Sprekend een Westbrabander II, Amsterdam, 1981.