De Megense stadsbranden in 1581

Kasteel Megen in de zeventiende eeuw, reproductie van tekening door Valentijn Klotz 1680 (Bron: G.T. Delemarre, 1961, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed / Wikimedia Commons)

Kasteel Megen in de zeventiende eeuw, reproductie van tekening door Valentijn Klotz 1680 (Bron: G.T. Delemarre, 1961, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed / Wikimedia Commons)

Van Megen was bekend dat er in 1581 een grote brand is geweest, een gevolg van de beginfase van de Tachtigjarige Oorlog. Maar tot 2012 waren de details van dit ‘rampjaar’ voor Megen nog niet bekend. Tot regiohistoricus Henk Buijks een opvallende en onverwachte akte vindt in een archief uit 1798.

Het is een akte uit 1627, een drietal getuigenissen over branden die in 1581 hadden plaatsgevonden. Uit deze akte blijkt dat het een reeks van branden was, opzettelijk of per ongeluk veroorzaakt door zowel Spaanse als Staatse troepen.

 

Megen in brand

De nasleep van de branden was in 1627 nog zo voelbaar dat de wethouders en schepenen van de stad het zinvol vonden om deze ramp vast te leggen door middel van verschillende getuigenissen. De akte is opgesteld en ondertekend door toenmalige griffier van het Graafschap Megen, ene Mercelis. Hij sprak met drie Megenaren om de branden van 1581 vast te leggen, alle drie oudere mannen die de brand hadden meegemaakt. Het ging om Gabriël Rutten, oud-president schepen, Willem Jacobs, oud-schepen en toen kerkmeester, en Sebert Lans van Altfoort, toen de poorter van de stad. Ze hadden alle drie een voorname rol in 1581, door Mercelis als "lofwaardige mannen" bestempeld, waarschijnlijk werden ze om deze reden veertig jaar later gevraagd om hun verhaal te doen.

Megen in 1570, uitsnede van een kaart van Jacob van Deventer (Bron: Koninklijke Bibliotheek Brussel)

Megen in 1570, uitsnede van een kaart van Jacob van Deventer. Links is het kasteel te zien. (Bron: Koninklijke Bibliotheek Brussel)

Volgens de drie heren begon het jaar 1581 al slecht, de eerste brand vond plaats op 6 januari, in de avond van driekoningen. Het kasteel van Megen vliegt dan in brand. Het kasteel was eigendom van Marie de Brimeu (1550 - 1605), gravin van Megen. Zij had zich in 1578 tot het protestantisme bekeerd en verbleef vrijwel uitsluitend in de noordelijke Nederlanden. Het is onbekend wat er precies aan vooraf is gegaan, maar op het moment van de brand bivakkeerde een Spaans garnizoen in het kasteel.

In de akte wordt de brand toegeschreven aan "onachtzaamheid" van het aanwezige Spaanse troepen, die onder leiding stonden van ene kapitein Hendrick van Steenbourgh. De brand in het kasteel was dus geen opzettelijke oorlogsdaad. Op het moment dat de getuigenissen worden vastgelegd in 1627, meer dan veertig jaar na de brand, staat er nog steeds niets behalve het blote muurwerk van het kasteel overeind.

De brand op 6 januari was een voorteken voor hoe de rest van het jaar er uit zou zijn voor Megen. Iets meer dan een maand later, op 15 februari 1581, kwamen de Staatse troepen naar het graafschap, dat onder beheer van de Spaanse vorst lag. Ze staken een groot deel van de stad in brand. Het voorjaar leek rustiger, maar in de zomer nam het oorlogsgeweld weer toe: op 25 juli kwamen de Staatse troepen weer langs, dit keer om de rest van de stad plat te branden. In alle chaos besluiten de Spaanse troepen de molens rond de stad in brand te zetten, mogelijk als een poging om de Staatsen de pas af te snijden maar hier wijden de drie heren in de bron niet over uit. Aan het eind van deze reeks branden was er nauwelijks nog iets van Megen over. De bejaarden getuigen spreken van “eenen onverwinnelijcken schade der stadt Meghen”.

 

Bronnen

Buijks, H., "Megen en het rampjaar 1581", in: Zendgraaf, heemkundig periodiek (nr. 28, februari 2013), 1017- 1021.

Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders, ‘s-Hertogenbosch, 2014.