De grote brand van Oisterwijk door de Staatsen

Van de wolf en de beer gebeten en van de ratten beknaagd

Plundering dorp Vrancx

De plundering van een dorp gedurende de Tachtigjarige Oorlog. (Bron: Sebastiaen Vrancx, Plundering van een dorp, ca. 1615-1620, collectie Museum Kunstpalast Düsseldorf / Wikimedia Commons)

Het noorden van de Nederlanden was gedurende de Tachtigjarige Oorlog slechts enkele decennia daadwerkelijk het strijdperk tussen de Staatse en Spaanse troepen. Voor het Brabantse grensgebied was het een permanente staat van oorlog, die bovendien nog was voorafgegaan door de Gelderse oorlogen. De langgerekte en daardoor moeilijk te verdedigen Vrijheid Oisterwijk was een rijk wolweversdorp. Ze heeft daardoor onophoudelijk de begerige aandacht getrokken van beide partijen en daarnaast nog eens van plunderende soldaten.

Een financiële last

Sinds de benoeming van Alva waren er steeds tot tien vendels (van elk tweehonderd man) huurlingen in Oisterwijk en Vught ingekwartierd. Daardoor vluchtte het calvinistische minderheidsregime uit ‘s-Hertogenbosch. De onderbetaalde ‘Spaanse’ bezetting van de stad moest, om plundering te voorkomen, betaald worden en dat geld kwam voor meer dan de helft uit de Meierij. Daarnaast drukte op de kwartieren een oorlogscontributie die beide partijen aan de dorpen oplegden. Die werden aangevuld met boetes, opgelegd door zowel Staatse als  ‘Spaanse’ troepen, omdat men de dreiging (brandschatting) tot plundering en in brand steken aan de andere partij had afgekocht. Een eeuw van sterk verval, vlucht en armoede was het gevolg, zowel voor als na het jaar van de grote brand, 1587.

 

Aanloop

In aanloop naar 1587 was de campagne van de hertog van Holstein een van de zwaarste voor de regio rondom Oisterwijk. Hij nam in 1572 met duizenden ‘Spaanse’ ruiters en tweehonderd wagens de hele oogst en alle linnen, wol, kleren, meubels en ketels uit Oisterwijk mee. Het jaar daarop groeven de inwoners ten noorden van het dorp een gracht met aan beide uiteinden een verbinding met de Leij. Het uitgegraven zand werd een wal en de toegangswegen werden van versterkte draaibomen voorzien. Dat kon geen leger tegenhouden, maar dat zou kleinere troepen op andere gedachten brengen, wanneer klokgelui de weerbare poorters opriep.

 

Doelwit van Geus en Spanjaard

Oisterwijk was gebied van de koning, waardoor het slachtoffer werd van plunderingen door de  garnizoenen van Staatsgezinde steden, zoals Breda en Geertruidenberg. Het begon met brandschatting: afpersing tot betaling met geld en vee onder bedreiging de boel plat te branden. In 1574 vielen er minstens vijftien doden, onder wie een kind, een priester en een belastinginner. Van de priester sneden de geuzen eerst zijn oren, neus en kruin af. Ze brandden daarnaast 150 huizen af en namen zestien gegijzelden mee naar Geertruidenberg, om later losgeld te kunnen eisen. Van de gegijzelden zijn in ieder geval de twee priesters verminkt en gedood, omdat het losgeld niet voldoende was; er moest immers ook voor het logies betaald worden.

Als reactie werden, ter bescherming, van Spaanse kant tweehonderd ruiters en vierhonderd man voetvolk in de uitgebrande Vrijheid gelegerd. Zodra de ‘Spaanse’ bezetting weg was, kwamen er weer geuzentroepen. Elk verzoek aan ‘s-Hertogenbosch om hulp was vergeefs. De Meierij betaalde wel steeds contributie aan de stad die een eigen Bosch’ binnen- en buitengarnizoen had, maar kreeg er niets voor terug. De Italiaanse, Servische en Albanese legereenheden in Spaanse dienst werden nauwelijks of niet betaald, wat ertoe leidde dat zij bendes vormden die vanuit Hoogstraten en Nedercanten (bij Oirschot) in Brabant als derde vijand huishielden.

 

Brandmeester

Een afbeelding van een Duitse "brandmeester", zoals deze ook in de Nederlanden rondtrokken. (Bron: Niclas Meldeman, Der Brantmeister, ca. 1535, Wikimedia Commons)

Krijgskansen

In 1579 kwam het geuzengarnizoen uit Breda op bezoek, kwartierde in en werd verjaagd en opgevolgd door een groot ‘Spaans’ leger onder bevel van Parma’s legeroverste, Claude de Barlaymont (1550-1587), heer van Haultepeynne (Houltepen of Houtepen). Die duizenden verbleven hier twee maanden en namen bij verrassing Breda in. Van de weeromstuit kwamen in 1581 de geuzen weer met een krijgsvolk van 7000 man naar Oisterwijk. De gehele bevolking was in aanloop hiernaar richting Oirschot gevlucht, waardoor er in Oisterwijk, op kerkelijke schatten na, niets meer te halen viel. Daarom moesten de dorpjes in de omgeving het ontgelden.

In de Langstraat en het Kwartier van Oisterwijk cirkelden de Staatse troepen onder graaf Hohenlohe en de Spaanse legers onder aanvoerders als Karel van Mansfeld (1543-1594) en Haultepenne om elkaar heen en kwamen beurtelings bivakkeren en geld eisen voor hun oorlog. De krijgskansen gingen om en om, net zoals de stad Eindhoven.

 

Hohenlohe en Haultepenne

Graaf Philips van Hohenlohe (1550-1606), legervriend van Oranje en notoir dronkaard, was na de dood van Willem de Zwijger luitenant-generaal van het Staatse leger geworden naast de jonge Maurits. Deze ‘Hollock’ had in 1585 ‘s-Hertogenbosch bij verrassing willen innemen, maar dit mislukte. Haultepenne bleek een vaardig tegenstander en had de stad ontzet. Een jaar later vierde Hohenlohe wel succes bij het ontzet van Grave. Weer een jaar later, terwijl Parma de stad Sluis belegerde, zon Maurits, nu zelf kapitein-generaal, op een afleidingsmanoeuvre. Hij liet Hohenlohe opnieuw Den Bosch bedreigen. Alweer was Haultepenne diens tegenstander. Dit keer, in 1587, streefde Hohenlohe ernaar om de omgeving tot aan Oisterwijk te verwoesten, zodat er voor een vijandelijk leger niets meer te halen zou zijn.

Hohenlohe

Portret van Filips van Hohenlohe uit het atelier van Jan van Ravesteyn (Bron: Rijksmuseum / Wikimedia Commons)

Alle rechten voorbehouden

Als een fakkel

Op 11 juni 1587 vluchtten de Oisterwijkse boeren met hun vee wederom naar de bossen  van Wippenhout, Balsvoort en De Logt aan de Oirschotse Dijk. Diezelfde dag kwam Hohenlohe van Loon op Zand en viel over Udenhout de Vrijheid binnen. Zijn manschappen richtten zich vooral op de kerk. De lindeboom, die voor de kerk stond, werd omgehakt en gebruikt als stormram om bij het goud en de wijn te komen. De kerk en de toren, beide geheel van steen, werden in brand gestoken met pektonnen. Aan de andere kant van het dorp gebeurde bij de kapel van Maria ter Linde hetzelfde en grote delen van de  Vrijheid Oisterwijk werden in brand gestoken. Vanuit ’s-Hertogenbosch was het fakkelen te zien. Niet alleen vanuit de Sint Jan, maar zelfs vanaf de wallen. Voor de derde keer brandden alle ruim 150 overgebleven huizen uit. 22 dorpen plus de steden Eindhoven en Helmond ondergingen daarna eenzelfde lot. Mansfeld was nergens te bekennen. Het buitengarnizoen van ‘s-Hertogenbosch onder kapitein Bontenos (Michiel van der Sterren) bleef onder de stad liggen. Den Bosch, dat al een eeuw van de Meierij onder dwang wagens, pioniers en geld eiste, bleef afzijdig toekijken.

Haultepenne kon niet veel uitrichten. Parma had hem immers als eerste opdracht gegeven om ’s-Hertogenbosch te beschermen. Hij had weliswaar 42 vendels en 25 vanen tot zijn beschikking toen hij van Boxtel via Vlijmen naar de Dieze optrok, maar hij verloor de veldslag en tevens de schans bij Engelen in december aan de Staatse troepen. Die braken de schans af en bouwden later zelf een nieuwe. Deze werd toepasselijk Hartepijn (Crèvecoeur) genoemd. Overste Haultepenne raakte bij de gevechten om Engelen ernstig gewond en stierf in ‘s-Hertogenbosch.

 

Beleid

De verwoesting van Oisterwijk werd achteraf door de noordelijke Staten-Generaal gelegaliseerd. Op 24 juni 1587 verkondigden ze dat alle huizen en dorpen in Brabant die onder de Spaanse vijand lagen voortaan oorlogsbuit waren. Vee, paarden, sieraden en ander roerend goed zouden moeten dienen als betaling van het bevrijdingsleger van de Staten. Niets mocht er over blijven waar de vijand voordeel van kon hebben. Daarmee werd de tactiek van de verschroeide aarde officieel een Staatse tactiek. Voortaan ging het zowel van de rabouwen als van overheidswege om stelselmatige verwoesting, enerzijds gericht om zelf grondstoffen te verwerven en anderzijds om de vijand alle mogelijke middelen te ontnemen. Tachtig jaar lang.

 

Bronnen

Franken, J., "Meer dan tachtig jaar onrecht en troosteloosheid" in: J. Franken, A. van den Oord en W. de bakker (red), Oisterwijk. Een geschiedenis van meer dan 800 jaar, Oisterwijk, 2012.