Deze oude, verweerde vloertegels zijn mogelijk 600 jaar oud. Dat geldt ook voor deze bakstenen, waarvan er twee anders zijn dan de huidige. Kloostermoppen. Grote dikke bakstenen, die in de middeleeuwen werden gebruikt bij de bouw van kloosters, kerken en kastelen. Je kunt ze vinden hier in Rosmalen! Honderden, in resten van muren en brede funderingen, maar helaas, ze liggen diep onder de grond! Ontdekt in 1986 bij de Annenborchboom in de Overlaet. In dat jaar staat die nog eenzaam in de open polder, maar omdat er op die plek een nieuwe wijk zal worden gebouwd, gaat men er eerst graven. Er zijn aanwijzingen dat er ooit in de 15e eeuw een kasteel heeft gestaan en dat blijkt te kloppen! Al snel worden daar resten van gevonden. Er komen funderingen tevoorschijn die bewijzen dat er op de heuvel met de boom echt een klein kasteel heeft gestaan. Overblijfselen van een voorburcht en een toegangspoort, die naast de heuvel hebben gestaan kloppen met wat in de 15e eeuw een mottekasteel wordt genoemd. Dit moet kasteel Rodenborch zijn. Gebouwd in het begin van die 15e eeuw en voornamelijk vanwege de winterse wateroverlast van de Maas in gebruik als zomerverblijf.
Vanaf 1400 heeft het kasteel verschillende eigenaren die hier op deze manier een deel van hun leven doorbrengen. In 1480 is dat de invloedrijke edelman ridder Jan van Baexen, die in de St Jorisstraat in ’s Hertogenbosch woont. Hij kan niet alleen Rodenborch tot zijn eigendom rekenen, maar bezit ook Nieuw Herlaar in Sint Michielsgestel. Jan staat in hoog aanzien bij Maximiliaan van Oostenrijk, keizer van het Bourgondische rijk waar bijna heel ons land dan deel van is. Dat blijft ook zo als diens zoon Filips de Schone hem opvolgt.
Jan heeft veel contacten in de stad. Zo hoort hij van problemen in het Betanië klooster achter de Hinthamerstraat. Dat is overbevolkt met Augustinessen zusters die daar verblijven, waardoor ze op zoek zijn naar een andere locatie. Die kan Jan bieden. Hij besluit zijn Rodenborch kasteel voor de halve prijs te koop aan te bieden met daarbij het voorstel dat de koper het als klooster beschikbaar zal stellen. Het is de priester Arnoldus Michels die op het aanbod en verzoek ingaat. Maar Jan van Baexen stelt voorwaarden: de naam Rodenborch moet worden veranderd in Sinte Annenborch. Tevens moet worden vastgelegd dat zij beiden de stichters zijn, waarna op 14 januari 1486 het bestaan van klooster Sinte Annenborch door de bisschop van Luik wordt goedgekeurd!
Het kasteel wordt in de jaren daarna verbouwd. Er komt een kapel en in de voorburcht de voornaamste verblijfsruimten. Het duurt nog tot 1505 voordat de eerste zusters er hun intrek kunnen nemen. De Augustinessen kloosterorde is niet de eerste, die zich vestigt in Rosmalen. Op Coudewater zijn Birgitinessen van de orde van de Heilige Birgitta hen al sinds 1434 voorgegaan.
Het jaar 1505 is ook voor Jan van Baexen bijzonder. Hij kan van Filips de Schone Rosmalen te leen krijgen en is dan tot 1511 Heer van Rosmalen. In 1509 komt daar nog bij dat hij tot laagschout wordt benoemd in het bestuur van de stad ’s Hertogenbosch. Hij is dan op het stadhuis en zal vanaf daar zeker wel eens de markt zijn overgestoken om een kijkje te nemen in het atelier van Jeroen Bosch. Ook ‘zijn’ Sinte Annenborch vergeet hij niet . Jan zal daar vast op bezoek zijn gegaan, temeer omdat daar in het allereerste begin zijn zus Agnes aan het hoofd staat als priorin.
De Augustinessen leven in het klooster volgens vaste regels. Ze voorzien in hun eigen onderhoud, zijn bekend om hun natuurkennis en gebruik van kruiden en besteden een groot deel van hun tijd aan het helpen en verzorgen van armen en zieken.
De plek waar hun klooster staat is echter niet zo gelukkig. Los van de bijna jaarlijkse overlast van het water van de Maas hebben ze ook de pech, dat ze er leven in misschien wel de meest onrustige en gevaarlijke tijd die onze omgeving heeft gekend. Er is regelmatig overlast van Gelderse soldaten, die het op ’s Hertogenbosch gemunt hebben en dorpen in de omgeving platbranden , zoals in 1512 ook met Rosmalen gebeurt. Het klooster ontsnapt daarbij gelukkig aan de vernielzucht van de woestelingen, omdat de Gelderse baas Karel van Gelre het klooster een sauvegarde heeft gegeven: een bevel om het met rust te laten. Dat geldt ook voor de beruchte Gelderse aanvoerder Maarten van Rossum, die wel in de buurt komt, maar het klooster spaart.
Als de Gelderse dreiging ophoudt zijn we inmiddels onderdeel van het Spaanse rijk. Wanneer onder Willem van Oranje in 1568 een opstand uitbreekt om te komen tot onafhankelijkheid van ons land, wordt dat door de Spaanse koning niet geaccepteerd. Hij stuurt zijn aanvoerder Alva met een leger om daar een eind aan te maken. Ook in onze Rosmalense omgeving zal het jarenlang wemelen van Spaanse soldaten, die van de bevolking voedsel en onderdak eisen. Tot overmaat van ramp breekt er ook nog een godsdienstoorlog uit, waarbij protestanten katholieke kerken en kloosters aanvallen en soms hele interieurs kort en klein staan. Dat overkomt het klooster Sinte Anneborch in 1572. Nadat er brand is gesticht vluchten de zusters naar ’s Hertogenbosch om daar onderdak te krijgen bij het Bogarden klooster. Om daarna nooit meer terug te keren naar Rosmalen.
Het gehavende Sinte Anneborch komt eerst leeg te staan. Daarna wordt het een tijdje bewoond door paters en vervolgens, als in 1629 prins Frederik Hendrik ’s Hertogenbosch wil veroveren op de Spanjaarden, ingericht als gevangenis. Ook voor sommige Rosmalenaren. Als die voedsel naar de stad willen smokkelen, worden ze nogal eens betrapt. Dat gebeurt regelmatig door soldaten van de prins, die niet ver van het kloostergebouw verblijven op fort Sint Anna. Dat is onderdeel van de aanvalslinie en ligt ongeveer op de hoek van de tegenwoordige Empelseweg en Raadhuisstraat.
Wat er na de verovering van ’s Hertogenbosch met het klooster gebeurt is niet bekend. Op een kaart uit 1661 staat het nog met een kruis erop als Sint Annebergh, maar in 1669 betekent een felle brand het einde.
Van de restanten wordt op de motteheuvel een hoeve gebouwd. Die is bij hoogwater en noodweer nogal eens een vluchtplaats voor omwonenden. Er schijnt op een zeker moment ene Jan de leeuw een cafeetje te hebben gehad en als een bekende plaatsgenoot, Ghijsbert van der Doelen, rond 1770 de hoeve bewoond, staat die op een kaart uit 1784 nog steeds ingetekend als Sint Annaburg. Verderop in de tijd raakt het oude gebouw in verval en verdwijnt. Wat overblijft is de motteheuvel met de lindeboom van nu bijna 250 jaar oud. Misschien wel door de genoemde Ghiijsbert geplant.
Het is de boom, die zovele Rosmalenaren decennialang in de polder hebben zien staan en waar in de straten er om heen - nu er huizen staan- de in 1986 gevonden funderingen zijn aangegeven in het straatwerk. Het is ook de boom wiens ondergrond in dat jaar zoveel meer van haar geheimen heeft prijsgegeven dan alleen de stenen. Een gouden ring, wie weet van Gheertruyt van der Aa , de vrouw van Jan van Baexen. Een slot van een zware deur van het kasteel, waarvan de sleutel misschien wel aan de sleutelbos van Jan heeft gezeten. Unieke drinkschaaltjes uit het Duitse Siegburg om bij de open haard van een wijntje te genieten. Een voetboei voor een gevangene, die in het kasteel heeft vastgezeten. Bewijzen van het verblijf van de Augustinessen in het klooster: een heiligen beeldje en een drinkkan met het symbool van de heilige Catharina……. en…. een belduque: een mes uit Bois le Duc, de stad die in de 15e en 16e eeuw in heel West Europa bekend stond om zijn kwaliteitsmessen.
Er zitten onder de lindenboom vast nog meer interessante verrassingen. Van een gevonden deel ervan kunnen we ons nu, staand op de motteheuvel, een voorstelling maken van hoe het was. Met behulp daarvan kunnen we daarna ook in de richting van de dichtbij liggende open plek lopen en daar even in gedachten Ridder Jan van Baexen tegen komen in het park met zijn naam, op weg naar het klooster dat eens zijn kasteel was……