Oom Chris
“Mijn heeroom Chris Scheltinga (1928 - 2011), kloosternaam Pater Gerbrandus, was een broer van mijn moeder. Hij is geboren in Den Haag in januari 1928 als derde kind in een gezin van elf kinderen.
Rond 1950 is hij als novice naar de Sint Benedictusabdij – de Achelse Kluis – gegaan en in 1955 is hij priester gewijd. Het was een orde van Trappisten/Cisterciënzers, een zwijgende orde met een gelofte van armoede.
Opa en oma gingen zeker eenmaal per jaar voor een paar dagen naar de Kluis. Vaak gingen mijn vader en moeder en ik mee naar de Kluis, evenals diverse andere familieleden. We gingen altijd in de zomer want het kon er enorm koud zijn.”
Te gast in de Kluis
“Het was een hele reis: met de trein naar Eindhoven, de bus naar Valkenswaard, de bus naar Achel die bij hotel Zomerhof aan de Maastrichterweg stopte en dan een dik halfuur lopen over een onverhard weggetje naar de Kluis. De grenspaal aan het begin van de oprijlaan stond altijd open hoewel er nog wel sprake was van smokkel, o.a. van boter.
Via het toegangshekje naast de buitenpoort van de Kluis kwam je in de voortuin en bij de poort in het voorgebouw. Je luidde eenmalig de klok waarna pater portier je opendeed. Tenzij het net gebedstijd was, dan kon je via een zijdeur naar binnen.. Misschien stond er een enkele auto geparkeerd, maar het was nooit druk.
Je betrad een wereld van rust en vrede: een voorgebouw met gastenkamers en eetzalen, een binnenplaats met een enorme eik en daarna recht vooruit het gastengebouw met logeerkamers. De vrouwen mochten tot in het voorgebouw komen en aan de rechterkant mochten ze ook via een hoekje van de binnenplaats de kapel in. In latere jaren mochten de vrouwen ook op het binnenplein komen en zelfs naar de eetzalen aan de overkant, naast de keuken.
Nog verder in de Kluis was het Slot, daar kwamen de gasten vrijwel nooit en zeker niet onbegeleid. Oom Chris zal wel een eigen kamer, een cel, hebben gehad, maar die heeft niemand van ons ooit gezien. Ik ben wél in het Slot geweest als jongetje van tien. Als enige gast in de kerk tijdens de vespers had ik er genoeg van, maar de deur was in het slot gevallen. Ik ben de kerk ingelopen tot ontzetting en vermaak van alle paters en broeders, waarna oom Chris mij via allerlei gangen weer snel met mijn familie heeft herenigd.”
Dagelijks vermaak
“En wat deden wij daar de hele dag? Op de dag van aankomst namen wij bezit van een van de drie of vier gastenkamers. Een vrij donkere, sombere, muf ruikende, kamer met een tafel met namaak persje, oude stoelen en een enkel raam dat oma meteen wijd openzette. Desondanks stond het vaak blauw van de sigarettenrook. Een radio was er niet maar daar zou niemand behoefte aan gehad hebben. De WC in het voorgebouw was vermoedelijk sinds de bouw in de negentiende eeuw niet opgeknapt en het stonk er behoorlijk. Niemand klaagde daarover, de gedachte alleen al.
Het was ’s ochtends de bedoeling dat je om 07:30 naar de kapel kwam voor een korte mis. Daartoe werd je om 07:00 met een klop de deur gewekt en werd je geacht met een vaste uitdrukking in het Latijn te antwoorden. Oom Frans schijnt ooit gezegd te hebben ‘“Godver, is het nú al tijd?’”, maar misschien heeft mijn vader dit verzonnen. Na de kapel was het ontbijt en zodoende waren we ruim voor 09:00 allemaal klaar voor een nieuwe dag.
Als het mooi weer was, gingen we urenlang wandelen op de hei of even naar de Engelse tuin tegenover de buitenpoort. Of we zaten urenlang op het bruggetje over de Tongelreep waar je de waterplanten zo rustgevend zal meebewegen met de stroming. Uiteraard bezochten we regelmatig de kapel of de kerk.
Je moest wel op gezette tijden terug zijn in de gastenkamer want dan werd door een vriendelijke broeder vrijwel zwijgend de thee of koffie gebracht met een bescheiden schaaltje koekjes. En, heel belangrijk, we wachtten op oom Chris die tussen het zesmaal per dag zingen/bidden en werken door altijd tijd vond om ons een of twee keer te komen bezoeken.
Soms kwam na ruime aankondiging Vader Abt zelf nog even langs, samen met oom Chris. Dan was het alsof de kamer plots verlicht werd, opa zonk op de knie om de ring te kussen en de dag kon niet meer stuk.
Als jongetje genoot ik het voorrecht om door een broeder of pater te worden uitgenodigd om de kippen van broeder Johannes te gaan bekijken of de koeien en varkens in de stallen aan de zij- en achterkant van het complex. In latere jaren werd wat meer toegestaan en hebben we zelfs aan de achterzijde van het complex het kantoor van oom Chris bezichtigd waar veel later een deel van de brouwerij was gevestigd.
Als het regende zaten we in een gastenkamer de dag uit, overigens zonder ons te vervelen. Iets wat ons zonder iPad nu niet meer zou lukken. Als tijdverdrijf gingen even langs het winkeltje naast de poort, even kloppen dan ging het luikje open. Dan kocht je een paar zwartwit ansichtkaarten van de Kluis om die vervolgens met een Belgische postzegel in de brievenbus te doen.”
Kloostermaaltijden
“De eetzalen hadden een hoger plafond dan de gastenkamers dus dat gaf even een gevoel van ruimte. Er stonden lange tafels voor misschien wel 40 mensen, maar het was nooit druk. De akoestiek was slecht. Iedereen deed zijn best om geluidsarm en zonder veel te praten te eten. ’s Ochtends en ’s avonds was de broodmaaltijd met grote stukken eigengemaakte kaas, zelfgebakken brood, eigen eieren, gekleurde muisjes, koffie en thee, maar geen vleeswaren. De tafels waren gedekt voor het aantal gasten, maar van veel interactie met de andere gasten was – althans in mijn beleving – weinig sprake. Iedereen kwam voor rust en bezinning. Na afloop zetten wij alles netjes terug op grote bladen die door de gastenpater werden opgehaald.
De middagmaaltijd was de warme maaltijd. Vooraf een crèmekleurige soep zonder veel smaak, gevolgd door zeer kruimige aardappelen met een groente – doorgekookte bloemkool met een ondefinieerbaar sausje of stuk gekookte sperziebonen – met als vleesvervanger het zogenaamde eierstruif en daarna eigen appels en peren. Er was ruim voldoende voor iedereen en je kon zelfs kloppen op de keukendeur om iets meer te vragen, maar dat werd toch enigszins als niet netjes gezien. Soms was er zelfs een dienblad met flesjes bier en niemand zou ooit een tweede flesje genomen hebben.
Buiten bij de poort, in twee prieeltjes vol spinnenwebben, kregen soms zwervers te eten, na eerst op aangeven van de pater gebeden te hebben.”
Gescheiden verblijven
“Na de avondmaaltijd werd het tijd voor de vrouwen om, met hulp en onder begeleiding van een broeder, naar café Kamiel aan de Kluizerdijk in België te lopen voor de overnachting. Na een paar jaar werd dat hotel Zomerhof. Als het erg slecht weer was dan bracht een van de broeders de vrouwen weg met de enige auto die de Kluis destijds bezat, een zwarte bestelwagen waarbinnen aan de zijkant banken waren voor ongeveer zes mensen.
Tegen 19:30 gingen de mannen, daar was ik dus ook bij, naar de kerk voor de completen. Daarna gingen we vaak nog even terug tot de paters en broeders tegen 21:00 uur plechtig waren vertrokken en het licht was uitgedaan. Via de binnenplaats gingen we naar het gastenverblijf, naar bed dus.
Linksaf in het gastenverblijf waren een paar zalen, meteen rechtdoor de keuken en rechts omhoog de krakende trap naar de lange gang aan beide kanten logeerkamers. Het was schaars verlicht en als klein jongetje vond ik het met een devotielichtje verlichte Mariabeeld aan het eind van de gang, waar je naar het balkon in de kerk kon, een beetje eng. De kamers waren zeer eenvoudig, met twee eenpersoonsbedden. Midden in de gang waren de waslokalen en de WC’s, het water was zelfs in de zomer steenkoud. Gelukkig stond er in de kamer wel een po want de tocht naar de WC’s – koud, donker en eng – wilde je vermijden.
Er was ook een slaapzolder maar die werd alleen gebruikt op drukke dagen, bijvoorbeeld bij een priesterwijding als er veel gasten waren.”
Tijden veranderen
"In 1982 heb ik met mijn aanstaande echtgenote gelogeerd in de Kluis! Jazeker, de tijden waren veranderd maar we kregen uiteraard wel allebei een afzonderlijke kamer. De romantiek van destijds was er nog enigszins, maar de Kluis was opgenomen in een ANWB route: de parkeerplaats was vol, maar dagjesmensen mochten niet naar binnen. “Dit is ons huis en het is niet voor bezichtiging” stond er. Wij mochten als bevoorrechten wel naar binnen. Het was anders geworden: er waren veel minder paters en broeders, de gastenkamers waren opgeknapt, de WC stonk niet meer en de maaltijden waren beter, hoewel mijn opa dat betwijfeld zou hebben want er ging niets boven eierstruif.
Ergens na 2000 is Oom Chris uitgetreden en is hij een zeer geliefde pastoor geworden in Reppel. Hij is in 2011 overleden. Hij was een uitermate goed mens.”