Een motet voor Maria

Motet Clemens non papa

Motet, geschreven door Clemens non papa omstreeks 1550. (Bron: Koninklijke Bibliotheek Brussel)

Alle rechten voorbehouden

Ego flos campi et lilium convallium, ‘Ik ben een bloem van het veld, een lelie der dalen.’ Het is een regel uit het Hooglied van Salomo, een van de boeken uit het Oude Testament. Het is ook de openingsregel van een van de meest befaamde composities uit de muziektraditie van de Nederlandse renaissance.

Namelijk van een motet (een gezongen compositie) van de hand van Jacobus Clemens non Papa (ca. 1510-1555/1556). Hij was korte tijd zangmeester van de Sint-Donaaskerk in Brugge, werkte enkele jaren voor Filips II van Croy, de hertog van Aarschot (1496-1549). Maar in het najaar van 1550 zong hij drie maanden mee in het koor van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap in ’s-Hertogenbosch.

Deze broederschap was in 1318 in het leven groepen om lof en eer te brengen aan Maria, de moeder Gods. Enkele tientallen gezworen leden kwamen daartoe een paar keer per week bijeen in een eigen kapel in de Sint-Jan. Kosten noch moeite werden gespaard voor de inrichting daarvan en ook de plechtigheden werden er met alle luister omgeven. In de vijftiende eeuw had de Broederschap samen met het kapittel van Sint-Jan maar liefst zes tot acht beroepszangers in dienst, terwijl daarnaast jongensstemmen de hoge partijen voor hun rekening namen. Samen stonden zij rond een muziekstandaard met daarop de koorboeken, die in een enkel overzicht de stemmen van alle partijen aangaven.

Naast gregoriaans gezang weerklonk in de kapel ook polyfonie, waarbij stemmen van verschillende hoogten in ingewikkelde patronen met elkaar verweven werden. In de Bossche koorboeken zijn componisten van naam en faam ruim vertegenwoordigd. Sommige van hen hebben − als gastzanger of in vaste dienst − ook zelf hun stem in de Sint-Jan laten horen. Een van hen is dus Jacobus Clemens non Papa.

Het is bekend dat hij bij zijn afscheid de broeders een motet schonk, geschreven ter ere van Maria en de Broederschap. Er is reden om te veronderstellen dat dit het Ego Flos Campi was. Vooral omdat de ingewikkelde meerstemmige melodielijnen enkele keren samenkomen in de eenstemmig gezongen woorden Sicut Lillium Inter Spinas, zoals een lelie tussen de doornen. Deze vormen immers toen en nu nog het motto van de Broederschap, als een verwijzing naar de zuiverheid van Maria te midden van de wereldse zondigheid.

Wanneer dit muzikale erfgoed in onze tijd weer klinkt, roept het door zijn oorsprong een levendig beeld op van de laatmiddeleeuwse plechtigheden in de Bossche broederschapskapel in de Sint-Jan. Bijzonder dat juist de zo vluchtige kunst van de muziek op die manier de ervaring kan scherpen.

 

Bronnen

Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.

Roelvink, V., Gegeven den sangeren. Meerstemmige muziek bij de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap te ‘s-Hertogenbosch in de zestiende eeuw, ‘s-Hertogenbosch, 2002.

 

Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014, 98.