Vuurstenen werktuigen uit de Drunense duinen

Vuurstenen werktuigen

Vuurstenen werktuigen uit de Drunense Duinen. (Bron: Rijksmuseum voor Oudheden)

Alle rechten voorbehouden

Een eeuw geleden dacht men dat de oudste sporen van menselijke bewoning in Nederland gevormd werden door de Drentse hunebedden, tussen 3300 en 3000 voor Chr. gebouwd door de eerste boeren daar. Dat in ons land ook eerder al mensen geleefd hadden, in de middensteentijd of zelfs in de ijzige omstandigheden van de oude steentijd, die eindigde rond 10.000 voor Chr. was voor de meesten toen volstrekt ondenkbaar, ook voor de gezaghebbende directeur van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, J.H. Holwerda (1873-1951). Juist dat maakt dit hoopje vuurstenen spitsen, schrabbers en klingen zo fascinerend.

Ze werden in 1921 in het zand van de Drunense Duinen opgeraapt door een middelbare scholier, de zestienjarige Jan Ossewaarde (1904-1923) uit Vlijmen. Hij meende dat zijn vondsten wel degelijk uit de oude steentijd stamden. Hij schreef erover in brieven aan een medewerker van Holwerda in Leiden, dr. A.E. Remouchamps, die belangstelling toonde.

De archeoloog kwam naar Vlijmen en ging samen met Ossewaarde de Drunense Duinen in, waar beide inderdaad opnieuw vuurstenen gereedschap vonden met duidelijke sporen van bewerking. Ze bleven contact houden en in ruil voor een deel van zijn vuurstenen kreeg de enthousiaste amateurarcheoloog prehistorisch aardewerk toegestuurd.

Lang zou het echter niet duren: in januari 1923 overleed Ossewaarde, die een zwakke gezondheid had, op achttienjarige leeftijd aan de gevolgen van een verkoudheid. Op zijn uitdrukkelijke wens ging zijn verzameling prehistorische vondsten naar het museum in Leiden, waar ze keurig in een la werden opgeborgen en daar vervolgens jaren niet meer uitkwamen, ook al omdat Remouchamps in 1927 zelf overleed. Pas in de jaren dertig werd duidelijk dat Ossewaarde op het goede spoor had gezeten.

Het meest raadselachtige is natuurlijk hoe de jonge scholier erbij kwam dat zijn vuurstenen van een dergelijke ouderdom waren. In Nederland waren nog amper vondsten uit de oude steentijd gedaan en er was ook nauwelijks literatuur beschikbaar. In augustus 1922 had hij daarom aan Remouchamps gevraagd om opgave van titels waarmee hij zijn beperkte archeologische kennis kon vergroten, maar in dezelfde brief suggereerde hij dat zijn meest recente vondsten mogelijk zouden dateren uit het Aurignacien, een archeologische cultuur van tussen 40.000 en 26.000 jaar geleden.

Weliswaar zou later blijken dat de werktuigen aanmerkelijk jonger zijn, en gerekend moeten worden tot de zogeheten Federmessercultuur van circa 12.000 tot 11.000 voor Chr., maar ook dan behoren ze wel degelijk tot de oude steentijd. Nadien zijn er in Brabant nog veel oudere stenen werktuigen gevonden, zelfs van een heel andere mensensoort: de Neanderthalers, die hier tussen 350.000 en 40.000 voor Chr. geleefd hebben. Maar omdat Ossewaarde de eerste was, niet alleen in Brabant maar zelfs in heel Nederland, die vuurstenen voorwerpen herkende als materiaal van de oude steentijd, mag hij met recht gezien worden als pionier van de Brabantse prehistorie.

 

Bronnen

Van Ginkel, E. en Theunissen, L., Onder heide en akkers. De archeologie van Noord-Brabant tot 1200, Utrecht, 2009.

Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.

Van der Lee, A. N., "Jan Ossewaarde, een vergeten amateurarcheoloog (1905 - 1923)", in: Westerheem (nr. 28, 1979), 105-108.

 

Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014, 12.