Voetvolk en vechtjassen
De Tachtigjarige Oorlog staat binnen Nederland vooral bekend als een onafhankelijkheidsstrijd, waarbij het kleine Nederlandse leger onder Maurits door middel van innovatieve militaire technieken en tactieken het grote koningsgezinde Leger van Vlaanderen het hoofd wist te bieden. Maar klopt dit wel? Is er sprake van het voortzetten van een lange militaire traditie, of is er sprake van baanbrekende nieuwe aspecten die de strijd konden beslechten?
Het leger van Vlaanderen
Door de grootte van het Spaanse rijk was er sprake van meerdere legers, die vaak de naam droegen van het gebied waar ze dienden. In de strijd met de opstandige Nederlanden was het belangrijkste wapen het Leger van Vlaanderen dat, net als de rest van de legers onder de Spaanse hegemonie, voor een belangrijk deel uit tercios bestond. Iedere tercio bestond uit circa 1500 man, waarbij de verschillende type troepen (vuurwapens, piekeniers en steek- en slagwapens) ieder 1/3 deel van de volledige tercio uitmaakten. De troepensterkte van het Leger van Vlaanderen varieerde sterk gedurende het conflict: in 1572 zijn er (op papier) ruim 67.000 soldaten actief, terwijl tijdens het Twaalfjarig Bestand de aantallen rond de 15.000 man schommelen, om daarna wederom uit te groeien tot ca. 62.000 man in 1623, in aanloop naar een aantal grote militaire campagnes.
De landing van Spaanse tercios op Terceira (Azoren) in 1583. (Bron: Niccolò Granello, resco in de Sala de las Batallas, Monasterio de San Lorenzo de El Escorial, Madrid, España / Wikimedia Commons)
De tweede fase, van 1609 tot 1659, kenmerkt zich juist door de neergang van de tercios. Een van de meest belangrijke factoren hiervoor was dat leidinggevende posities werden vergeven aan de aristocratie. Dit had tot gevolg dat de legers werden aangevoerd door ongeschikte officiers, die weinig verstand hadden van het aanvoeren van een leger in het veld of het tactische inzet van verschillende legeronderdelen. De definitieve neergang van de tercio als vrijwel onoverwinnelijke eenheid vond echter pas plaats met de Slag bij Rocroi (1643), alhoewel de tercios bij de Slag bij Valencienne (1656) nog een laatste grote overwinning wisten te behalen.
Het Staatse leger
De belegering en verovering van de Beierse stad Nördlingen door het Habsburgse leger onder leiding van Ferdinand van Hongarije. Gevecht tegen de Zweedse troepen onder leiding van Bernard van Saksen. (Bron: Balthasar Florisz. van Berckenrode, 163-1636, Rijksmuseum)
Geen geld, geen dienst
Een van de problemen die zowel aan Staatse als Spaanse zijde het opereren van de legers beïnvloedde, was de onregelmatige betaling van salaris. Dit leidde niet alleen tot onvrede onder de troepen, maar ook meerdere malen tot muiterijen of het verkopen van strategisch gelegen forten of steden aan de vijand. Zo werd door Engelse troepen, die streden aan Staatse zijde, bijvoorbeeld Geertruidenberg in 1589 aan de Spanjaarden verkocht en werden de Spaanse garnizoenen van de forten Crèvecoeur en Sint-Andries in 1600 door Maurits voor een bedrag van 125.000 gulden uitgekocht.
Van een van de grootste muiterijen aan Spaanse zijde is de muiterij van Hoogstraten (1602-1605), waarbij ca. 3000 Spaanse en Italiaanse soldaten de stad Hoogstraten innamen uit onvrede over de magere provisies en het uitblijven van betaling. Gedurende de muiterij haalden de muiters de banden aan met het Staatse leger onder Maurits, die beloofde hen te beschermen tegen het Leger van Vlaanderen. De bescherming onder Maurits zou standhouden tot de muiters het hadden bijgelegd met aartshertog Albrecht, om zo in ieder geval executie te vermijden. Uiteindelijk werden de muiters vergeven (onder meer omdat Albrecht er niets ertegen kon doen) en wederom geïncorporeerd in het Leger van Vlaanderen.
Markies Charles Alexandre de Croÿ liet zich vrijwillig gijzelen door de muitende troepen. (Bron: Anoniem, 1610, Weiss Galery)
Het effect van deze muiterijen, die vooral aan Spaanse zijde plaats vonden, was dat het Leger van Vlaanderen in een aantal gevallen door deze interne problemen het Staatse leger de ruimte en tijd gaf om zich te consolideren en hergroeperen. Had het Spaanse leger na een aantal overwinningen efficiënt doorgevochten, dan was de druk op het Staatse leger veel groter geweest en had dit de oorlog op een andere manier kunnen beslechten.
Noord en Zuid
Ondanks de overeenkomsten tussen het Staatse en het Spaanse leger zijn er toch enkele verschillen, die sommige successen van het Staatse leger kunnen verklaren. Het meest belangrijke aspect is misschien wel het feit dat de meeste macht binnen het Staatse leger vanaf 1589 in handen was van één familie, de Van Nassaus, die middels nepotisme haar invloed steeds verder wist uit te breiden. Doordat de Van Nassaus op deze wijze het beleid konden bepalen, konden zij op efficiënte wijze het leger aansturen. Dit in tegenstelling tot het Leger van Vlaanderen, waar meerdere edellieden met elkaar concurreerden en hierdoor besluitvorming op cruciale momenten vertraging op liep.
Daarnaast was het Staatse leger op financieel niveau beter georganiseerd; zo werd het salaris (in vergelijking met dat van het Leger van Vlaanderen) vrij regelmatig uitbetaald, wat het moraal van de troepen ten goede kwam en waardoor er minder sprake was van muiterijen door ontevreden troepen.
Daarbij was er sprake van een verschil van prioriteiten: voor de Staatse zijde was de strijd tegen Spanje vrijwel het enige conflict waar ze zich mee bezig hoefden te houden, terwijl de Spaanse zijde zijn aandacht moest verdelen over verscheidene fronten in hun rijk. Er was, zeker door de financiële situatie van Spanje, maar een beperkt aantal middelen om oorlog te voeren op een aantal fronten in Europa. Het moment dat de spanningen met Frankrijk of het Duitse Rijk opliepen, werd het voortzetten van de strijd tegen de Nederlandse opstandelingen vaak gezien als minder belangrijk.
Maar waren er, naast bovengenoemde redenen, zaken die de strijd in het voordeel van een van de partijen konden beslechten? Een belangrijke factor lijkt het landschap zelf te zijn geweest. Het Leger van Vlaanderen had een beter begrip van het landschap in de Spaanse Nederlanden en de grensgebieden, terwijl het Staatse leger een tactisch voordeel wist te behalen door het vlakke terrein in het noorden en noordoosten van de Nederlanden en het sterk veranderlijke landschap in de Zeeuwse Delta te gebruiken. Uiteindelijk lijken vooral een combinatie van vechten op verschillende fronten, de adellijke commandocultuur en de financiële problemen de Spaanse zijde op cruciale momenten van momentum te hebben beroofd.
Bronnen
Groen, P., et. al., De Tachtigjarige Oorlog: van opstand tot geregelde oorlog, 2013.