Auteur: drs J.A.M. van Eijck

G.D.J. Schotel

Geboortedatum: | Sterfdatum:

Predikant en schrijver

Gillis Dyonisius Jacobus Schotel

Gillis Dyonisius Jacobus Schotel. (Bron: Regionaal Archief Dordrecht)

Alle rechten voorbehouden

Gillis Dyonisius Jacobus Schotel werd geboren in Dordrecht op 9 april 1807 als oudste zoon van de bekende Dordtse zeeschilder Johannes Christianus Schotel en Petronella Elisabeth van Steenbergen. Hij trouwde in 1835 met de domineesdochter Catherina Leonora Johanna de Leeuw. Uit dit huwelijk werden drie zoons en twee dochters geboren. Schotel overleed te Leiden op 9 december 1892.

Koninklijke connecties

Na de Latijnse school in Dordrecht ging Schotel in 1826 theologie studeren in Leiden. In 1831 deed hij het 'proponentsexamen', dat hem het recht gaf om het ambt van dominee te bekleden. Hij moest lang wachten op een standplaats onder andere omdat er een groot aanbod van dominees was. Intussen keerde hij terug naar Dordrecht en wierp zich op de bestudering van de geschiedenis van zijn vaderstad.

In 1835 werd hij beroepen tot dominee te Lage Zwaluwe. In 1841 werd zijn standplaats Chaam en in 1846 promoveerde hij naar Tilburg, mede op voorspraak van Koning Willem II. Schotel stond ook aan diens sterfbed te Tilburg in 1849 en ving diens gemalin Anna Paulowna op bij het overlijden van de koning, waarvoor zij hem enkele zilveren borden en een zilveren schotel schonk. In 1862 zette hij een punt achter zijn dominees-carrière, om zich in Leiden volledig te gaan wijden aan het schrijven. Hij werd redacteur van Van der Aa's Biographisch Woordenboek der Nederlanden (21 delen, 1852-1878), waarvoor hij honderden biografieën schreef.

 

Veelschrijver

Schotel heeft ontzaglijk veel geschreven. Met recht kan men hem een veelschrijver noemen, ook in de nadelige betekenis van het woord. Niet alles wat hij schreef, was grondig bestudeerd, gebaseerd op origineel materiaal of getuigde van een gewogen analyse en inzicht. Hij schreef een tiental, soms lijvige, boeken, zeer veel artikelen voor tijdschriften en veel genealogieën, heraldische stukjes en persoonsbeschrijvingen.

Zijn thema's zijn grofweg in te delen in vier categorieën : de geschiedenis van Dordrecht, de kerkgeschiedenis, het maatschappelijk leven in heden en verleden, en de persoonsbeschrijvingen. Landelijk is Schotel het meest bekend geworden om zijn boeken over het maatschappelijk leven van onze voorvaderen. Zijn twee hoofdwerken, het tweedelige Oud-Hollands Huisgezin uit 1867 en Het maatschappelijk leven onzer voorvaderen in de 17e eeuw, eveneens in twee delen, uit 1868, beleefden herdrukken tot in de huidige tijd. Deze boeken zijn ook zeer typisch voor Schotel: een verzameling van feiten en weetjes, zonder dat het tot synthese komt. Zij gaan over van alles: de politie, koffiehuizen, de briefwisseling, de kermis, chirurgijns en kwakzalvers, rederijkers, dobbelstenen en kaartspel, sterven en begraven en dergelijke meer.

 

Schotel en Brabant

Tot Noord-Brabant voelde hij zich niet bijzonder aangetrokken, alhoewel hij er 27 jaar woonde en werkte. Toen hij in 1837 in Leiden promoveerde tot doctor was hij dominee in Lage Zwaluwe. De historicus en tijdschriftredacteur Visscher feliciteerde hem: "Ik heb met genoegen Uwe benoeming tot Doct. Phil. gezien en hoop van ganser harte dat het moge medewerken om U uit den Lande van NoordBrabant zoo spoedig mogelijk te verlossen...". Dat Noord-Brabant tweede keus was gaf hij ook zelf toe, blijkens een citaat uit een brief aan C.R. Hermans uit 1843: "...Geen Noord-Brabander zijnde, en ook geene bijzondere voorliefde voor dat gewest koesterende, zoo heb ik mij niet bijzonder op de literatuur van hetzelve toegelegd, doch sedert ik te Chaam c.a. sta, meer dan weleer...".

Dominee Schotel heeft dan ook niet erg veel over Noord-Brabant geschreven, zeker niet in verhouding tot zijn totale oeuvre. Voor de provincie is slechts een klein aantal artikelen belangrijk. Het zijn vooral beschrijvende artikelen, die - hoe kan het ook anders met zijn specialiteit in de beschrijving van het dagelijks leven onzer voorvaderen - zeker een aardig beeld geven van enkele aspecten van het gewone Brabantse leven van alledag in de negentiende eeuw.

Zo beschrijft hij in De Evangelische Kerkbode van 1844 omstandig de toenmalige situatie van de hervormde gemeente Chaam, Alphen en Baarle-Nassau. Elders doet hij een poging de archeologische vondsten in het Alphen van 1841 te beschrijven, terwijl zijn persoonlijke archeologische activiteiten vaag blijven en waarschijnlijk miniem zijn geweest. Schotel beschrijft anoniem, als tijdschrift-correspondent, gebeurtenissen als de begrafenis van Graaf Gijsbert van Hogendorp te Nieuwkerk (Goirle) in 1845, begrafenis-gewoonten in Chaam en hij hekelt de bedelpraktijken en donderpreken van respectievelijk Trappisten en Redemptoristen in de Brabantse dorpen. In zijn Tilburgse periode heeft hij zijn contacten met letterkundigen van naam flink aangehaald, onder andere met Tollens, Beets, Bosboom-Toussaint en Elise van Calcar. De laatste bezocht hem ook in Tilburg en schreef er in 1851 een boek over: Tilburgsche Mijmeringen.

Alleraardigst zijn ook de "Voorrede's" in zijn boeken uit zijn Noordbrabantse tijd. Zij geven vaak lyrische beschrijvingen van zijn contacten met de hooggeplaatsten aan wie hij het boek opdroeg, bijvoorbeeld de Graaf van Hogendorp in Nieuwkerk, en zijn gastheren en -vrouwen op de landgoederen de Hondsdonk en Valkenburg bij Chaam. Meer dan dat geven echter veelbelovende titels als Letter- en Oudheidkundige Avondstonden uit zijn Chaamse tijd (1841) en Tilburgsche Avondstonden uit 1850 niet.

Dominee Schotel woonde in Tilburg in de Heuvelstraat. Hij spande zich in om in deze stad een protestantse school op te richten en slaagde daarin in 1853. De school werd gehuisvest in een pand in de Nieuwlandstraat, maar de kostschool, Protestants Instituut geheten, ging reeds snel ter ziele bij gebrek aan voldoende leerlingen. Officieel werd het instituut ontbonden in december 1865.

 

Behulpzaam volksschrijver

Dominee Schotel komt over als een zeer enthousiaste en welwillend-vriendelijke man, die waar mogelijk iedereen hielp op letterkundig of historisch gebied. Hij was ook een volksschrijver in de zin dat hij een gemakkelijke en goed leesbare schrijfstijl had, zonder ingewikkelde voetnoten of moeilijke verantwoording van zijn bronnen.

Zijn ernstige bijziendheid heeft hem veel parten gespeeld, zowel in zijn persoonlijke contacten als met betrekking tot zijn carrière als dominee. Toch was hij ook ijdel en had hij gevoel voor presentatie. In bijna al zijn boeken liet hij platen of gravures afdrukken, gemaakt door zijn kunstzinnige familieleden. In 1859 reeds liet hij zijn gelithografeerd fotoportret afdrukken naast het titelblad in een studie over de kerk van Dordrecht.

Een gelukkig persoonlijk leven is hem niet beschoren geweest. In Chaam verloor het gezin twee dochtertjes 'bij gebrek aan geneeskundige hulp op dat dorp'. Zijn vrouw ontviel hem in 1877, tezelfdertijd dat Van der Aa's woordenboek af was. Schotel was toen eigenlijk helemaal opgebrand en viel in een leegte. In 1892 pas stierf hij in Leiden, 85 jaar oud, terwijl zijn enig overgebleven zoon onderweg was van Indië naar Nederland.

 

Bronnen

Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum 's-Gravenhage, collectie G.D.J. Schotel.

Bibliotheek Katholieke Universiteit Brabant, Brabant-collectie, collectie C.R. Hermans.

Brugmans, H., "G.D.J. Schotel", in: D. Molhuysen en P. Blok, Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek, deel 3, Leiden, 1914, 1146-1149.

Du Rieu, W., Levensberichten der Afgestorven Medeleden van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde (1893), 188-244.

 

Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 1, Amsterdam/Meppel, 1992.