De negentiende-eeuwse Brabantse adel in Oost- en West-Brabant

Slotje Brakestein in Oosterhout

Slotje Brakestein in Oosterhout in 1730. In 1835 werd het gekocht door mr. C. baron van Oldeneel tot Oldenzeel. In 1977 overleed de laatste bewoonster uit de familie, de weduwe van mr. A. baron van Oldeneel tot Oldenzeel. (Bron: Abraham de Haen, 1730, Gemeente Oosterhout).

“Nog steeds is het verschil tussen West- en Oost-Brabant aanwezig,” schreef H. van Velthoven (1896-1985) in 1949 en op 28 mei 2018 kopte Omroep Brabant: “Brabanders vertrouwen elkaar (maar West-Brabanders iets minder dan de rest)”. In dit artikel staat de vraag centraal of het verschil tussen het oosten en het westen van de provincie ook gold voor de negentiende-eeuwse adel.

Waar woonde deze adel?

Het eerste aspect dat bij het beantwoorden van deze vraag aan bod komt is het verschil tussen de regio’s als adellijke woonplaats. Toen vanaf 1814 de adel in Noord-Brabant tot stand kwam, bestond in de eerste jaren een belangrijk deel uit leden van voorname families uit de rooms-katholieke enclaves in het noordoosten van de provincie. Onder hen vinden we jonkheer J. de Raet (1744-1825), zijn neef jonkheer L. van Sasse van Ysselt (1778-1844) en diens zwager J. baron van Hugenpoth van Stockum (1776-1850). Verder behoorde een aantal eigenaren van heerlijkheden uit het zuidoosten tot de eerste edelen, onder wie J. baron van Tuyll van Serooskerken (1773-1843) en Th. baron de Smeth (1779-1859). Het westen van de provincie was bescheiden vertegenwoordigd met onder anderen W. baron van Bylandt (1771-1855).

In deze situatie kwam al snel verandering toen hoofdstad ’s-Hertogenbosch en omgeving zich ontwikkelde tot het epicentrum van de Brabantse adel. Het belang van het oosten als woonplaats voor de adel nam steeds verder af, waardoor er vanaf de jaren zeventig meer edelen in het westen woonden dan in het oosten.

 

Blijvers en passanten

In die periode bestond een belangrijk deel van de edelen uit het oosten van de provincie uit leden van families die al gedurende verschillende generaties eigenaar en bewoner waren van een kasteel, buitenplaats of landgoed, zoals de familie De Kuijper, de families Smits van Eckart en Smits van Oyen en de familie Wesselman. In het westen waren dergelijke families veel dunner gezaaid. Het gaat dan bijvoorbeeld om de families Van der Borch en Van Oldeneel tot Oldenzeel.

Kasteel Helmond ca. 1780

Kasteel Helmond omstreeks 1780 op een anonieme aquarel. In 1781 kocht C. Wesselman (1746-1825) de heerlijkheid en het kasteel. Het kasteel bleef in de familie totdat deze het in 1921 verkocht aan de gemeente Helmond. (Bron: RHCe Helmond)

De edelen die in het westen woonden waren voor een groot deel 'passanten', militairen en functionarissen die vanwege hun beroep vaak verhuisden. Onder die passanten bevonden zich ook adellijke burgemeesters voor wie het vervullen van het ambt in een Brabantse plattelandsgemeente een stap op de carrièreladder was. Waalwijk en Oosterhout hadden rond de eeuwwisseling bijvoorbeeld achtereenvolgens adellijke burgemeesters uit de families Van Grotenhuis en De van der Schueren.

Het adellijke woonlandschap in Oost-Brabant was gedurende de negentiende eeuw dus anders dan dat in West-Brabant. Beide regio’s kenden een wisselend belang als adellijke woonplaats en de adellijke families die er woonden kunnen we globaal karakteriseren als blijvers in het oosten en passanten in het westen.

 

De Brabantse adel in de politiek

Ook ten aanzien van het functioneren van edelen in de negentiende-eeuwse politieke arena kunnen we verschillen tussen de regio’s onder de loep nemen. We kijken daarvoor zowel naar de Brabantse adel in de Provinciale Staten als in de Tweede Kamer.

De statenzaal in het gouvernementsgebouw aan de Waterstraat te ’s-Hertogenbosch

De statenzaal in het gouvernementsgebouw aan de Waterstraat te ’s-Hertogenbosch. (Foto: Fotopersbureau het Zuiden, 1929, Stadsarchief ’s-Hertogenbosch).

Tot de grondwetswijziging van 1848 had de adel in een provincie recht op een per provincie vastgesteld deel van de zetels in de Provinciale Staten. De 'politici' die deze zetels bezetten werden gekozen door de leden van de provinciale ridderschappen. Van deze ridderschappen konden uitsluitend edelen lid worden en hun belangrijkste taak bestond uit het houden van deze verkiezingen. Daarnaast konden edelen zich laten verkiezen voor de overige zetels in de staten. De leden van de Provinciale Staten kozen op hun beurt de leden van de Tweede Kamer voor hun provincie. Dankzij deze procedure vormden edelen een relatief aanzienlijk deel van de leden van de verschillende staten en de Tweede Kamer.

 

Tot 1850

Het overgrote deel van de edelen die tot 1850 (het jaar waarin de grondwetswijziging van kracht werd) deel uitmaakten van de Provinciale Staten van Noord-Brabant woonde in 's-Hertogenbosch en omgeving. Het westen werd slechts door drie edelen vertegenwoordigd. Jonkheer J. Trip (1750-1822), woonachtig op Zoudtland, was van 1815 tot 1819 lid, jonkheer H. de Grez (1807-1874) namens Oudenbosch van 1846 tot 1850 en C. baron van Oldeneel tot Oldenzeel (1803-1864) van 1849-1850. De adellijke vertegenwoordiging in de Tweede Kamer kende in deze periode in het geheel geen leden uit het westen van de provincie.

Het oosten was veel beter vertegenwoordigd. Wel tien verschillende edelen maakten tot 1850 deel uit van Provinciale Staten als vertegenwoordiger van het oosten. Onder hen bevonden zich vader jonkheer J. de Kuijper (1788-1843) en zoon jonkheer E. de Kuijper (1817-1893). Twee van de tien maakten ook deel uit van de vierkoppige adellijke vertegenwoordiging uit het oosten in de Tweede Kamer, namelijk de al eerder genoemde jonkheer L. van Sasse van Ysselt en J. baron van Tuyll van Serooskerken.

Jonkheer E. de Kuijper

Portret van jonkheer mr. E. de Kuijper. Hij was namens de ridderschap lid van de Provinciale Staten van Noord-Brabant en van 1857 tot 1874 burgemeester van ’s-Hertogenbosch, waarna hij Commissaris des Konings in Limburg werd. (Bron: Arnoldus van de Laar, 1925, Stadsarchief ’s-Hertogenbosch)

Alle rechten voorbehouden

De verkiezingen in de staten werden enige tijd beheerst door de regionale tegenstellingen tussen West-Brabant en de rest van de provincie. In 1820 moest het adellijke protestantse Kamerlid J. baron van Tuyll van Serooskerken uit het oosten van de provincie plaatsmaken voor de katholieke West-Brabander A. Leheu (1772-1833), die zich zou ontpoppen als een radicaal anti-gouvernementeel Kamerlid. Bij de verkiezingen voor gedeputeerden in 1822 traden twee edelen tegen elkaar in het strijdperk, en wel de conservatieve protestant jonkheer W. von Geusau (1783-1855) en de gematigde katholiek jonkheer A. de Voocht (1775-1845). De Voocht dankte zijn verkiezing aan de samenwerking tussen de West-Brabanders en de vertegenwoordigers van de ridderschap, waarbij hij de steun uit het westen dankte aan het feit dat Von Geusau deel uitmaakte van de rivaliserende ‘Bossche’ factie.

Dat de politieke sentimenten snel konden veranderen bleek in 1827. Toen vond er bij de verkiezingen voor gedeputeerden juist een ‘handjeklap’ plaats tussen de Bossche factie en de West-Brabanders. De conservatieve gedeputeerde en lid van de Bossche factie J. de Kuijper, die in 1829 zou toetreden tot de adel als jonkheer, was niet herkozen als statenlid en moest dus vervangen worden. De andere gedeputeerden, allen Bosschenaren, onder wie Von Geusau, werden met behulp van de West-Brabanders herkozen. De Bosschenaren maakten op hun beurt de verkiezing mogelijk van de West-Brabander F. van Mattemburgh (1785-1844).

 

Vanaf 1850

Vanaf 1850 was het gedaan met de adellijke quota in de Provinciale Staten en voor Noord-Brabant betekende dit dat de adellijke vertegenwoordigers verdwenen uit de Tweede Kamer. Pas in 1866 deed weer een adellijke Brabander zijn intrede in de Tweede Kamer als vertegenwoordiger van het kiesdistrict Tilburg. Opvallend genoeg vertegenwoordigden gedurende de rest van de negentiende eeuw adellijke Brabantse Kamerleden alleen maar kiesdistricten uit het westen van de provincie. En dat Brabants moeten we met een korreltje zout nemen, want de betreffende Kamerleden waren een Gelderlander, een Limburger en een Zuid-Hollander. Alleen voor A. baron van der Borch van Verwolde (1842-1919), geboren in Oosterhout als zoon van een lid van de Brabantse ridderschap, betekende zijn verkiezing namens het kiesdistrict Zevenbergen de opstap voor een politieke carrière als gedeputeerde in Gelderland en Kamerlid voor twee kiesdistricten in Zuid-Holland. In de Provinciale Staten werden zowel het kiesdistrict Zevenbergen als Eindhoven tweemaal door een edelman vertegenwoordigd.

Jonkheer mr. C. van Nispen tot Sevenaer

Jonkheer mr. C. van Nispen tot Sevenaer uit Gelderland, die sinds 1871 namens het kiesdistrict Breda in de Tweede Kamer zat, werd in 1875 door de Katholieke Kiesvereeniging in dat district voorgedragen als kandidaat bij de Kamerverkiezingen in 1875. Hij versloeg tijdens de verkiezingen J. van Mierlo, maar koos ervoor zitting te nemen namens het district Nijmegen, waar hij ook verkozen was. (Bron: Brabants Historisch Informatie Centrum, 346, Cuypers van Velthoven, inf.nr. 3531).

Toen in de jaren twintig van de negentiende eeuw de Brabantse politiek beheerst werd door de tegenstelling West-Brabant tegen de rest, speelden ook adellijke politici een al of niet bescheiden rol in die strijd. De nadruk op een oostelijke of westelijke vertegenwoordiging van adellijke politici verloopt ongeveer analoog aan het belang van de regio als adellijke woonplaats. In de eerste helft van de eeuw kwamen adellijke politici vooral uit het oosten, vanaf de jaren zeventig met name uit het westen. En deze laatsten kunnen we karakteriseren als passanten.

 

Een familie uit het oosten en het westen

In het voorgaande is een aantal aspecten van het verschil tussen de adel uit het oosten en het westen van de provincie aangestipt. Dat verschil blijkt ook uit de verschillende ‘levenslopen’ van een adellijke familie uit beide regio’s.

Josephus de Kuijper kwam in het begin van de negentiende eeuw uit Rotterdam naar Brabant en werd notaris en erfsecretaris in Veghel en vervolgens burgemeester. Vanaf de jaren twintig was hij actief als lid van Provinciale Staten. Door aankopen van grond ontwikkelde hij zich tot een puissant rijke grootgrondbezitter. Na de beëindiging van zijn burgemeesterschap in 1822 bleef hij in Veghel wonen op zijn bezit de Lankveltse Hoeve. Hij had een uitgebreid nageslacht, onder wie de al eerder genoemde zoon jonkheer E. de Kuijper. Deze was onder meer burgemeester van ’s-Hertogenbosch en Commissaris van de Koning(in) in Limburg. Hij kreeg van zijn vader bij zijn huwelijk Huize Zwanenburg cadeau en liet de stenen kamer bij de Lankveltse Hoeve verbouwen tot Huize Lanckvelt. Huize Zwanenburg kwam via een ruil in handen van zijn broer jonkheer V. de Kuijper (1822-1911), meer dan 45 jaar burgemeester van Veghel. Huize Lanckvelt vererfde op zijn zoon, jonkheer J. de Kuijper (1845-1924). Hoewel de nazaten van Josephus de Kuijper niet allemaal even succesvol waren, bleven veel in Noord-Brabant wonen.

Willem baron van der Borch van Verwolde (1802-1849), een in Laren (Gelderland) geboren telg uit een oud-adellijk geslacht, kwam rond 1830 naar Breda en werd daar advocaat. In 1836 kwam Hondsdonk in Ginneken via vererving van een oudoom Van der Borch in zijn handen, waarna hij rentmeester werd van de domeinen van prins Frederik en lid van de ridderschap van Noord-Brabant. Hij was de vader van de eerder genoemde politicus A. baron van der Borch van Verwolde. De jongste zoon, W. baron van der Borch van Verwolde (1848-1908), bleef zijn hele leven op Hondsdonk wonen en was ruim 25 jaar burgemeester van Ginneken en Bavel. De tweede zoon, C. baron van der Borch van Verwolde (1842-1915), werd in 1847 via vererving van een andere oudoom Van der Borch eigenaar van Valkenburg in Gilze. Hij was bij zijn overlijden eigenaar van de drie aangrenzende landgoederen Valkenburg, Hondsdonken en Luchtenburg.

Familieportret van de familie Van der Borch-Prisse

Familieportret van de familie Van der Borch-Prisse, met daarop C. baron van der Borch en zijn echtgenote W. van der Goes, zijn broer W. baron van der Borch, zijn dochter W. barones van der Borch, zijn zuster A. barones van der Borch, gehuwd met de Belgisch baron F. Prisse, en hun zoon E. baron Prisse. (Bron: Stadsarchief Breda, Breda Beeldcollectie)

Alle rechten voorbehouden

Twee mannen kwamen van buiten de provincie naar Noord-Brabant, bekleedden daar diverse functies en werden er grondeigenaar. Hoewel in beide families gedurende verschillende generaties sprake was van een band tussen provincie en de familie via het grondbezit, was de band voor de familie De Kuijper veel sterker. Zowel Josephus als zijn zoon waren gedurende een lange periode actief in de politiek en het bestuur in de provincie, terwijl voor de zoon van Willem de Brabantse politiek slechts een opstapje was naar een landelijke politieke carrière. Josephus was de ‘stamvader’ van een familie die gedurende de negentiende eeuw een vaste plaats in het maatschappelijk leven in Noord-Brabant ging bekleden, terwijl Willem waarschijnlijk 'toevallig' in de provincie terecht kwam omdat leden van zijn grote familie er bezittingen hadden.

 

Bronnen

Palier, H., Almanak voor de provincie Noord-Braband voor het jaar, ’s-Hertogenbosch, 1815-1865.

Almanak voor de provincie Noord-Brabant, waarachter is gevoegd Adresboek der stad ’s-Hertogenbosch voor, ’s-Hertogenbosch, 1879-1890.

Van Asseldonk, P. en H. van der Voort, ‘De erflaters van Villa Klondike (1)’, Van Veghele tot Veghel (jrg. 35, nr. 3, 2015) 3-11.

Caspers, T. e.a., Landgoederen in Noord-Brabant, het lief en leed dat landgoed heet, Haaren/Woudrichem, 2012.

Douma, K., De adel in Noord-Brabant 1814-1919. Groepsvorming, adellijke levensstijl en regionale identiteit, Hilversum, 2015.

Jaarboek voor de Provincie Noord-Brabant, met Adresboek des Gemeente ’s-Hertogenbosch, ’s-Hertogenbosch, 1891-1894.

Van Kempen, A., Gouvernement tussen Kroon en Statenfacties. De positie van vier gouverneurs in het politieke krachtenveld van Noord-Brabant, Tilburg, 1988.

www.parlement.com/id/vg4vb3tw0pd8/personen.

resources.huygens.knaw.nl/repertoriumambtsdragersambtenaren1428-1861.