De strijd om het behoud van de Brabantse Biesbosch, 1950-1953

De Biesbosch vanuit de lucht. (Foto: Debot, 2005, Wikimedia Commons)

De Biesbosch vanuit de lucht. (Foto: Debot, 2005, Wikimedia Commons)

Na de Tweede Wereldoorlog waren er plannen tot inpoldering van de Brabantse Biesbosch. Aan het begin van de jaren vijftig begonnen natuurbeschermingsorganisaties hiertegen te verzetten. Dit is een geschiedenis met veel verschillende belangen en actoren, waarin op een gegeven moment zelfs ‘Holland’ en ‘Brabant’ als tegenstanders werden gepresenteerd.

Een zoetwatergetijdendelta als hoofdpijndossier voor Rijkswaterstaat

Na de Sint-Elisabethsvloed van 1421 bleef de Biesbosch niet lang een ‘natuurlijke’ moerasdelta. Door natuurlijke aanslibbing ontstonden eilandjes, die door de werking van wind en water weer regelmatig overstroomden. In het buitendijkse gebied werd rietteelt mogelijk: een aparte tak van landbouw, die elk seizoen voor werkgelegenheid zorgde. Op de hoger gelegen grienden werden dan weer wilgentakken geoogst. De afwatering van de Maas en de omliggende poldergebieden bleef een probleem tot in de tweede helft van de negentiende eeuw de Nieuwe Merwede werd gegraven. In het gedeelte ten zuiden van deze nieuwe waterloop, de ‘Brabantse Biesbosch’, ontstonden nieuwe landbouwpolders door natuurlijke verlanding en omdijking – bijvoorbeeld de huidige Noordwaard.

Kaart van de Biesbosch bij Geertruidenberg uit 1562 door Jacob en Pieter Sluyter. (Bron: Nationaal Archief)

Kaart van de Biesbosch bij Geertruidenberg uit 1562 door Jacob en Pieter Sluyter. (Bron: Nationaal Archief)

Ecologen stelden in de jaren 1940 vast dat de Brabantse Biesbosch uniek was als ‘zoetwatergetijdengebied’: het water was zoet, maar door de open verbinding met de Noordzee stond het bloot aan een getijdenverschil van maar liefst twee meter. Biologen waren bij uitstek geïnteresseerd in de bijzondere flora en fauna in die getijdenzone en de zeldzame soorten water- en moerasvogels.

Tegelijkertijd was de Biesbosch een hoofdpijndossier voor Rijkswaterstaat. Bij hoge waterstand werd het zeewater in het Haringvliet en Hollands Diep opgestuwd. Het buitendijkse gedeelte van de Biesbosch en de uiterwaarden van de rivieren werden dan als vloedberging gebruikt, maar bij extreme omstandigheden zoals stormvloed was dat niet genoeg en kwamen de dijken rondom de landbouwpolders onder druk te staan. Bovendien kon de afwatering van de Donge en het Oude Maasje dan niet meer geregeld worden. Soms was het dan nodig om poldergebieden in de Langstraat, het Land van Heusden en het Land van Altena – dus achter de dijken – onder te laten lopen.

 

De inpoldering van de Biesbosch: voor- en tegenstanders

Wie waren in 1950 precies voor een inpoldering van het gebied? Naast Rijkswaterstaat waren het vooral economische belanghebbenden in Noord-Brabant, die het belangrijk vonden om het noordwesten van de provincie watervrij te maken. Na de Tweede Wereldoorlog wilden het Rijk en de provincie investeren in de vestiging van nieuwe industrie, onder andere in Waalwijk en de Langstraat. Een voorwaarde daarvoor was uiteraard dat het land niet om de zoveel tijd onder water zou worden gezet. Het ene project maakte het volgende noodzakelijk: voor de watervrijmaking van de Langstraat en het Land van Altena moesten de dijken langs Bergse Maas en Amer worden verhoogd. Om te voorkomen dat hoog water nergens anders naar toe kon en vervolgens de kleine landbouwpolders in de Biesbosch zouden overstromen, moesten ook die polders worden beveiligd. Rijkswaterstaat werkte jarenlang aan diverse mogelijke oplossingen en kwam uit bij een nieuwe, hoge ringdijk rondom de hele Brabantse Biesbosch. De grote belangenorganisaties voor de landbouwsector zagen de geplande duizenden hectaren nieuwe akkers en weilanden wel zitten, maar maakten niet deel uit van de actieve lobby vóór inpoldering.

Aan de andere kant stond een bonte coalitie van verschillende groepen en organisaties, die werden gecoördineerd door de Contact-Commissie voor Natuur- en Landschapsbescherming. Volgens de natuurwetenschappers was de zoetwatergetijdendelta een voor West-Europa uniek en onvervangbaar ecosysteem. De ANWB en de watersportverenigingen wezen dan weer op het belang van de Biesbosch voor de recreatie: elk jaar bezocht een groeiend aantal pleziervaartuigen het gebied. Juist in een tijd van bevolkingsgroei en industrialisatie waren natuurgebieden belangrijk voor recreatie uit de steden. De Biesbosch lag dan ook nog eens precies tussen de regio Rotterdam, waar toch al een tekort aan ‘recreatieruimte’ bestond, en de nieuwe industriesteden in Noord-Brabant.

'Brabantse stemmen over de Biesbosch-inpoldering', een kaart van de Biesbosch met daarop het plan van Rijkswaterstaat en een tegenvoorstel met een ander dijktracée. (Bron: Natuur en Landschap, 1952)

'Brabantse stemmen over de Biesbosch-inpoldering', een kaart van de Biesbosch met daarop het plan van Rijkswaterstaat en een tegenvoorstel met een ander dijktracé. (Bron: Natuur en Landschap, 1952)

Lokaal waren de meningen overigens verdeeld: de Tilburgse Kamer van Koophandel was vóór inpoldering, de Vereniging Biesboschbelangen in Werkendam, die vooral de belangen van de riet- en griendteelt behartigde, was tegen. Regionale natuurbeschermingsorganisaties, zoals de Stichting Het Noordbrabantsch Landschap, hielden zich in eerste instantie op de vlakte.

 

De actiemethoden en het politieke debat

De meeste acties vonden plaats op landelijk niveau. De Contact-Commissie voor Natuur- en Landschapsbescherming zette alle bezwaren tegen een volledige inpoldering van de Biesbosch uiteen in een memorandum en verspreidde dat onder de belanghebbenden, onder andere de leden van beide Kamers van de Staten-Generaal. De natuurbeschermingsbeweging organiseerde daarnaast een fototentoonstelling in het gebouw van de Tweede Kamer, een publieke persconferentie in Dordrecht en aansluitend een excursie in kleine bootjes door de Biesbosch. Eén en ander haalde zo de landelijke dagbladen.

In de praktijk bestond er in 1950 nog geen Natuurbeschermingswet, die bepaalde dat Rijkswaterstaat rekening moest houden met de belangen van de natuurbescherming. De parlementaire behandeling van de begroting van het ministerie van Verkeer en Waterstaat was daarom het enig mogelijke moment om invloed uit te oefenen op de plannen voor de inpoldering van de Biesbosch. De Contact-Commissie benaderde daarom actief bevriende Kamerleden om ze nog eens nadrukkelijk voor het begrotingsdebat te briefen met de passende argumenten tegen de dreigende inpoldering.

In het parlement was vooral Jaap Burger (1904-1986, Partij van de Arbeid, PvdA) kritisch op de plannen van Rijkswaterstaat. Als het noordwesten van Noord-Brabant en de Biesbosch niet meer als vloedberging konden worden gebruikt, zou de veiligheid van de stad Dordrecht dan niet in gevaar komen? Bovendien vond Burger het onduidelijk hoe de inpoldering van de Biesbosch samenhing met het veel grotere (en duurdere) project om de zeegaten helemaal af te sluiten. Minister van Verkeer en Waterstaat H.H. Wemmers (1897-1983, partijloos) moest op 25 april 1951 toezeggen dat hij de nodige voorbereidende werkzaamheden voor de inpoldering zou opschorten, totdat het Waterloopkundig Laboratorium in Delft het volledige plan, én de alternatieve dijktracés, die de Contact-Commissie had aangedragen, had doorgerekend. Die nota zou er uiteindelijk nooit komen. In december 1952 en nogmaals in oktober 1957 bekritiseerde de Kamer dat de minister opnieuw posten voor de inpoldering van de Biesbosch op de begroting had gezet, zonder de beloofde nota.

Een waterweg in de Biesbosch in 2016. (Foto: Tymorias, Wikimedia Commons)

Een waterweg in de Biesbosch in 2016. (Foto: Tymorias, Wikimedia Commons)

In 1952 werd de inpoldering van de Biesbosch ook in Noord-Brabant een politieke kwestie. Na een interpellatie door het Statenlid Emanuel Sassen (1911-1995, Katholieke Volkspartij, KVP) vond op 14 oktober een buitengewone vergadering van Provinciale Staten plaats. Vooral Commissaris van de Koningin Jan de Quay (1901-1985, KVP) en de voltallige KVP-fractie stonden erop dat de watervrijmaking van de Langstraat ten behoeve van de werkgelegenheid veel belangrijker was dan de waarde van de Biesbosch als natuurmonument en recreatieoord. Ze verweten de Contact-Commissie dat die bewust de economische welvaart van inwoners van de regio wilde blokkeren. De vergadering nam uiteindelijk unaniem (!) een motie aan waarin bij de Rijksoverheid werd aangedrongen op een zo spoedig mogelijke inpoldering van de Brabantse Biesbosch.

Was dit een tegenstelling ‘Holland contra Brabant’? De Contact-Commissie vond in ieder geval van niet. Ze haastte zich om het misverstand recht te zetten in een nieuw schrijven aan de Staten-Generaal: de natuurbeschermingsbeweging was zeker niet tegen de watervrijmaking van Noordwest-Noord-Brabant, maar vond alleen niet dat daarom per se de hele Biesbosch moest worden ingepolderd. Om aan te tonen dat het verzet tegen de inpoldering ook uit Noord-Brabant zelf kwam, vroeg het bestuur van de Contact-Commissie aan de Stichting het Noordbrabantsch Landschap om de actie publiekelijk te ondersteunen. Dat gebeurde vervolgens op 27 oktober 1952. De Quay riep de bestuursleden van het Noordbrabantsch Landschap boos op het matje en verweet ze dat ze zich voor het karretje van ‘Holland’ hadden laten spannen.

 

Conclusie

Ook de Biesbosch en de laaggelegen delen van noordwestelijk Noord-Brabant werden getroffen door de Watersnoodramp op 1 februari 1953. De landbouwpolders in de Biesbosch liepen onder water, maar volgens berekeningen achteraf was het maar goed dat het gebied nog als vloedberging fungeerde. Als de Biesbosch al ingepolderd was geweest, zouden de waterstanden bij Dordrecht veel hoger zijn geweest en zou daar veel meer schade zijn ontstaan.

Toch was de inpoldering van de Biesbosch na 1953 zeker nog niet van de baan. Rijkswaterstaat had met de nieuwe Deltawet andere prioriteiten, maar het bleef lange tijd onduidelijk of de inpoldering van de Biesbosch wel of niet in dat grote project paste. Volgens de natuurbeschermers was de inpoldering waterstaatkundig gezien niet meer nodig: na het afsluiten van het Haringvliet bestond er immers geen risico meer van stormvloeden in de Biesbosch. Hun tegenstanders draaiden dit argument om: verloor de Biesbosch door de afsluiting niet zijn unieke natuurwetenschappelijke waarde als ‘zoetwatergetijdendelta’? Dat was volgens de wetenschappers niet het geval: integendeel, men kon nu van dichtbij de veranderingen in het gebied en het ontstaan van een ‘riviervloedbos’ bestuderen.

De Deltawet maakte de inpoldering van de Biesbosch in ieder geval veel minder urgent. Het gebied kreeg uiteindelijk een nieuwe bestemming door aankopen door natuurbeschermingsorganisaties en de staat, en door de aanleg van zoetwaterbekkens. De riet- en griendteelt is goeddeels verdwenen, maar in de afgelopen decennia is veel landbouwgrond in het gebied juist weer teruggegeven aan de natuur. Als natuurgebied is de Biesbosch inderdaad geen ‘zoetwatergetijdengebied’ meer, maar als vogelparadijs nog steeds meer dan de moeite waard.

 

Bronnen

Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam. Archief Contact-Commissie, inv.nrs. 91, 167, 511, 512, 513.

“Brabantse stemmen over de Biesbosch-inpoldering”, in: Natuur en Landschap (nr. 6, 1952), 201-203.

“De inpoldering van de Brabantsche Biesbosch”, in: Natuur en Landschap (nr. 4, 1950), 54-56.

Notulen van de Buitengewone Zitting op 14 en 28 October 1952 en van de Tweede Gewone Zitting 1952 der Staten van Noord-Brabant.

Baalen, C.C. van, “Gods water over Gods akker. Het parlement en de watersnoodramp (1948-1953)”, in: Politieke Opstellen (nr. 9, 1989), 11-27.

Contact-Commissie voor Natuur- en Landschapsbescherming, De Biesbosch. Het standpunt van de natuurbescherming, Amsterdam, 1956.

Mennen, K., ”Het behoud van een uniek zoetwatergetijdengebied. Natuurbescherming en politiek in het begin van de jaren vijftig”, in: Ex Tempore (jrg 39, nr 3, 2020), 268-288.

Saris, F., Van der Straaten, J. en Van der Neut, J., “De Biesbosch, het gevolg van sedimentatie, erosie en overstroming in de Delta”, in: J. van der Straaten, e.a. (reds.), Natuurgebieden in Noord-Brabant, Woudrichem, 2017, 20-49.

 

flag_yellow_high
Dit project heeft financiering ontvangen van het onderzoeks- en innovatieprogramma Horizon 2020 van de Europese Unie onder Marie Skłodowska-Curie subsidieovereenkomst nr. 832350.