Over de Brabantse oude akkers

Een “bolle” akker met steilrand in Lierop. (Foto: Jan Timmers, 2016)

Een “bolle” akker met steilrand in Lierop. (Foto: Jan Timmers, 2016)

Alle rechten voorbehouden

De meeste Brabantse dorpen kennen een ontwikkeling vanaf de vroege middeleeuwen. Heel Brabant was toen veel natter dan nu, omdat het regenwater alleen via een natuurlijk verloop werd afgevoerd. In dat natte landschap waren alleen een aantal hogere en drogere delen geschikt voor permanente bewoning en landbouw. Op deze hoogste delen van het landschap, waar een natuurlijke vruchtbaarheid aanwezig was, ontstonden vanaf de achtste eeuw de oudste nederzettingen, veelal op relatief grote dekzandplateaus.

Later veranderde om diverse redenen het nederzettingspatroon. Het ontstaan van de markteconomie, de opkomst van de vrije boeren en de bevolkingstoename leidden tot een grotere behoefte aan akkergebieden. De bewoning op de hoge dekzandplateaus maakte plaats voor de uitbreiding van het akkerareaal.

De oudste ontginning op Slabroek, op de grens van Nistelrode en Uden, was een losstaande hoeve met een akkerperceel, dat nagenoeg rond is. Zo’n perceelsvorm kon alleen ontstaan in een gebied dat nog niet eerder ontgonnen is. Het perceel wordt nu nog voor een groot deel omgeven door een aarden wal, deels zelfs een dubbele wal. Op de topografie anno 2018 zijn met rood de nog bestaande wallen ingetekend. De stippellijnen geven aan waar de wal(len) inmiddels zijn verdwenen. De oude hoeve is nu het bezoekerscentrum van natuurgebied De Maashorst. (Bron: Jan Timmers, achtergrond: openstreetmap, 2021)

De oudste ontginning op Slabroek, op de grens van Nistelrode en Uden, was een losstaande hoeve met een akkerperceel, dat nagenoeg rond is. Zo’n perceelsvorm kon alleen ontstaan in een gebied dat nog niet eerder ontgonnen is. Het perceel wordt nu nog voor een groot deel omgeven door een aarden wal, deels zelfs een dubbele wal. Op de topografie anno 2018 zijn met rood de nog bestaande wallen ingetekend. De stippellijnen geven aan waar de wal(len) inmiddels zijn verdwenen. De oude hoeve is nu het bezoekerscentrum van natuurgebied De Maashorst. (Bron: Jan Timmers, achtergrond: openstreetmap, 2021)

Grote en kleine akkers

De grote ontginningsgolf vanaf de twaalfde eeuw uitte zich niet alleen in de verschuiving van de bewoning en de vorming van grote akkercomplexen. De groeiende bevolking maakte het noodzakelijk ook de kleinere dekzandgebieden in gebruik te nemen. Landsheren, lokale heren en geestelijke instellingen als kloosters en abdijen traden op als agrarische grootondernemers. Zij namen het initiatief tot de stichting van losstaande hoeven (Einzelhöfe) en het aanleggen van bijbehorende akkers op donken en andere kleinere, maar relatief droge gebiedjes. De hoeve met de akkers werd in zijn geheel omgeven door houtwallen om ze af te schermen van de woeste gronden, waarop het vee vaak loslopend kon weiden. Een dergelijk omwald terrein wordt een kamp genoemd. Soms lagen de nieuwe kampen los in het landschap, soms ook vormden ze een aaneengesloten reeks of gebied van kampontginningen.

Aan de noordzijde van de oudste akker op Slabroek ligt nog een dubbele wal. Links de binnenste wal, die direct langs de akker ligt; rechts buitenste wal. (Foto's: Jan Timmers, 2018)

Aan de noordzijde van de oudste akker op Slabroek ligt nog een dubbele wal. Links de binnenste wal, die direct langs de akker ligt; rechts buitenste wal. (Foto's: Jan Timmers, 2018)

Alle rechten voorbehouden

Naamgeving

De bestudering van oude akkers heeft zich tot voor kort in Nederland vooral gericht op de provincie Drenthe. De vele publicaties hebben er toe geleid dat veel termen uit dat gebied in het Nederlandse taalgebruik ingeburgerd zijn. Zo worden in Drenthe de grote akkercomplexen bij dorpen aangeduid met de term ‘es’. Dat begrip wordt inmiddels landelijk gebruikt. De benaming voor de akkers in midden- en oost-Nederland is doorgaans ‘enk’ of ‘eng’. Ten zuiden van de Maas in de huidige gemeente Oss komt de term eng in de betekenis van akker ook voor. In de rest van oostelijk Brabant komen veel namen van akkers voor met daarin het element ‘ing’. Dat zal een oude Brabantse naam zijn voor een akker. Die term is al in de middeleeuwen vervangen door ‘akker’ of ‘veld’.

 

De ophoging van oude akkers

Oude akkers zijn percelen of groepen van percelen die vaak al vanaf de middeleeuwen in gebruik zijn als permanent bouwland. Er zijn grote akkercomplexen ontstaan op de voormalig bewoonde dekzandplateaus en er zijn ook kleinere akkers en akkergebiedjes behorend bij kampontginningen. Om op de akkers permanent gewassen te kunnen telen is bemesting nodig. Daar werd in de middeleeuwen aanvankelijk alleen dierlijke mest van het vee voor gebruikt. Als strooisel in de stal werd vooral maaisel van de heide gebruikt, dat met de mest vermengd werd. Langzaam ontwikkelde zich een bemestingssysteem, waarbij complete heideplaggen en graskluiten aan dit maaisel werden toegevoegd, samen met allerlei ander beschikbaar organisch materiaal. In de zeventiende en achttiende eeuw werd ook zand toegevoegd, zodat ook de natte mest behouden bleef. Door dit bemestingssysteem werden de akkers opgehoogd. In de loop van de tijd is de zwarte eerdlaag gegroeid tot een dikte die varieert van minimaal 60cm tot meer dan een meter.

Uit archeologisch en historisch-geografisch onderzoek van de afgelopen jaren is gebleken dat de ophoging van oude akkers geen geleidelijk proces was. Alhoewel sommige gebieden pas in de zeventiende of achttiende eeuw werden ontgonnen, blijken ze toch een eerdlaag van zo'n 70 à 80cm te hebben. De conclusie die getrokken moet worden is dat het ophogen van de akker niet geleidelijk aan gebeurde, maar soms sprongsgewijs en dat de grootste ophogingen plaatshadden in de achttiende en negentiende eeuw. Een esdek op een akkercomplex blijkt ook niet overal even dik te zijn. Het oorspronkelijk oppervlak bezat veel meer reliëf dan nu zichtbaar is. De ophogingen van de akker hadden kennelijk ook als doel om voorkomende laagtes op te vullen en op die manier de akker als geheel te egaliseren.

 

De vorm van oude akkers

Het ophogen van akkers gebeurde niet overal op dezelfde manier. Een veel voorkomende vorm is dat de akker in het midden hoger is en naar de rand toe langzaam lager wordt. Hierdoor ontstaat een bolle vorm. Dat is de reden dat oude akkers vaak bolle akkers worden genoemd. Op andere plaatsen bestaat de rand van de akker uit een zogenaamde steilrand. Een zichtbare terreintrede die in het ene geval slechts een hoogte van nog geen halve meter heeft, maar in andere gevallen meer dan een meter bedraagt. De akker is in de loop van de tijd helemaal tot aan de rand toe verhoogd, waar vaak een haag of akkerwal de akker begrensde. Door het verhogen van de akker tot aan de akkerwal ontstaat een steilrand. Tegelijkertijd werd vaak op het terrein dat aan de akker grensde jarenlang allerlei organisch materiaal verzameld voor de mestbereiding. Soms werd dat gebied zelfs afgeplagd. Door het verhogen van de akker en tegelijkertijd het verlagen van het aangrenzend gebied is de hoogte van de steilrand verder toegenomen. Bij sommige akkers zien we beide vormen tegelijkertijd optreden. De akkers hebben in zijn geheel een bolle vorm, terwijl de randen soms gedeeltelijk bestaan uit steilranden.

 

Akkerwallen en steilranden

Steilranden of akkerwallen waren aanvankelijk begroeid met ondoordringbare begroeiing zoals vlechtheggen om te voorkomen dat wild en loslopend vee de oogst konden beschadigen. Later werd deze begroeiing vervangen door eiken hakhout.

Door de begroeiing werd het zand en daarmee de steilrand zelf op zijn plaats gehouden. Door de aanplant trad geen of nauwelijks erosie op. Juist hierdoor kon de steilrand aanzienlijke hoogten bereiken. Het hakhout werd bovendien elke zes à zeven jaren gekapt en er werd ook nieuw hakhout gepoot als er gaten in de begroeiing ontstonden. In oude pachtcontracten was het nieuw poten van hout een vaste verplichting van de pachter.

Een steilrand langs de Helmondsestraat in Bakel. De met eiken hakhout begroeide steilrand begrensde een oude akker, die nu met woningen bebouwd is. Het hakhout is al decennia niet meer onderhouden, dat wil zeggen, niet meer regelmatig gekapt, zodat nu opgaande bomen aanwezig zijn. De nog aanwezige stobben verraden echter de oorspronkelijke hakhoutfunctie. (Foto: Jan Timmers, 2003)

Een steilrand langs de Helmondsestraat in Bakel. De met eiken hakhout begroeide steilrand begrensde een oude akker, die nu met woningen bebouwd is. Het hakhout is al decennia niet meer onderhouden, dat wil zeggen, niet meer regelmatig gekapt, zodat nu opgaande bomen aanwezig zijn. De nog aanwezige stobben verraden echter de oorspronkelijke hakhoutfunctie. (Foto: Jan Timmers, 2003)

Alle rechten voorbehouden

Holle wegen

Op sommige plaatsen, waar oude akkers in de directe nabijheid van elkaar liggen, was het resultaat het ontstaan van lager gelegen terreintjes en holle wegen tussen twee akkers. Bij een holle weg liggen aan weerszijden ervan oude akkers, die opgehoogd werden, terwijl de weg zelf door het afplaggen steeds lager kwam te liggen. Soms heeft alleen het beginstuk van een weg het karakter van een holle weg. De weg loopt dan langzaam omhoog tot op het akkerniveau en loopt dan verder over de akker door. De Belgische historisch-geograaf Dussart schreef in 1947 over de holle wegen in Bakel en Milheeze: “De wegen die langs de velden lopen – en soms ook die er dwars doorheen gaan – (zoals de Akkerweg in het zuiden van Milheeze) – zijn diep uitgehold, soms 2 à 3 meter lager liggend. Elders scheidt een merkbare onderbreking in de lichte helling de “akker” van de weilanden, welke zich op een lager niveau uitstrekken (Benthem).”

De nog bestaande holle weg in Bakel aan de zuidwestkant van Geneneind. Verderop is het hoogteverschil nog een stuk groter. (Foto: Jan Timmers, 2003)

De nog bestaande holle weg in Bakel aan de zuidwestkant van Geneneind. Verderop is het hoogteverschil nog een stuk groter. (Foto: Jan Timmers, 2003)

Alle rechten voorbehouden

De kleine afzonderlijke akkergebieden aan de noordkant van Bakel op Geneneind circa 1900, waarvan een aantal begrensd door steilranden en gescheiden door holle wegen. De akkers zijn voor de duidelijkheid rood omlijnd. (Bron: Jan Timmers, 2003, ondergrond van Topotijdreis.nl)

De kleine afzonderlijke akkergebieden aan de noordkant van Bakel op Geneneind circa 1900, waarvan een aantal begrensd door steilranden en gescheiden door holle wegen. De akkers zijn voor de duidelijkheid rood omlijnd. (Bron: Jan Timmers, 2003, ondergrond van Topotijdreis.nl)

Alle rechten voorbehouden

Op andere plaatsen werden in de loop van de tijd ook de lagere delen tussen de afzonderlijke akkers opgehoogd en opgevuld. De begroeiing verdween en meerdere kleine akkers groeiden aan elkaar tot een groter geheel. De oude akkerwallen en steilranden zijn als het ware “verdronken” in het esdek van de grotere akker.

Een voorbeeld uit Oerle, waar in het profiel van de (opgehoogde) akkerlaag het restant van oude akkerwallen voorkomt. De akkers links en rechts ervan groeiden aaneen en de akkerwal is als het ware “verdronken” in de latere ophoging. (Bron: De Archeologie van de Brabantse akkers, 2013)

Een voorbeeld uit Oerle, waar in het profiel van de (opgehoogde) akkerlaag het restant van oude akkerwallen voorkomt. De akkers links en rechts ervan groeiden aaneen en de akkerwal is als het ware “verdronken” in de latere ophoging. (Bron: De Archeologie van de Brabantse akkers, 2013)

Alle rechten voorbehouden

Niet-zichtbare perceelsgrenzen

Zowel grote als kleine akkers waren verdeeld in meerdere percelen met vaak verschillende eigenaren. De perceelsgrenzen waren niet zichtbaar in de vorm van greppels of begroeiing met struiken. De scheidingen werden gemarkeerd met behulp van scheistenen, die op de akkergrens werden ingegraven op een zodanige diepte dat er overheen geploegd kon worden. De percelen zelf waren dus niet omgeven met bomen of struiken, maar de akker als geheel wel.

 

Diversiteit in akkers

Het ontstaan van de akkers is geen constant en uniform ontwikkelingsproces geweest. Het "groeien" van de akker, zowel in hoogte als in omvang, is met horten en stoten tot stand gekomen. Net als bij zoveel andere historische ontwikkelingen is er sprake van een dynamisch proces dat door allerlei omstandigheden, afhankelijk van plaats en tijd, soms juist wel, anders juist niet werd gestimuleerd.

Een andere conclusie is dat oude akkers geen uniform uiterlijk hebben. Ze dragen de kenmerken van hun eigen ontstaansgeschiedenis met zich mee. Sommige akkers zijn bol, andere minder, sommige akkers zijn groot andere veel kleiner. Vaak worden juist de grote akkercomplexen gezien als het meest waardevol in cultuurhistorische zin. Maar ook de kleinere akkers, zeker als ze in elkaars nabijheid liggen, vertellen vaak veel over hun ontstaan en roepen samen met de grote akkercomplexen het beeld op van het oude agrarische akkerlandschap.

 

Wegen en akkers

De meeste akkers zijn in de loop der eeuwen steeds meer verdeeld in kleine percelen. Om al die percelen te kunnen bereiken is een fijnmazig patroon van wegen en paden over de akker ontstaan. Een groot deel van die wegen werd overbodig na de uitvoering van de ruilverkaveling en is om die reden verdwenen. Dat geldt voor zowel de holle wegen als de wegen die over de akker liepen. Beide zijn in het algemeen van hoge ouderdom. Holle wegen moeten al aanwezig geweest zijn op het moment dat de ophoging van de akkers een aanvang nam. Grootschalig archeologisch onderzoek, onder meer in Someren, heeft aangetoond dat ook de zandwegen die over de akker heen lopen en als het ware tegelijk met de akker omhoog gegroeid zijn, grotendeels al aanwezig waren vóór de vorming van de dikke eerdlaag. De nu nog bestaande wegen hebben een hoge ouderdom en zeker als het nog zandwegen zijn, zijn het nagenoeg unieke relicten van het middeleeuws landschap.

Het open akkercomplex Hoge en Lage Kranebraken in Gemert tussen het gehucht Boekent en de Kromstraat in het westen en het dorp De Mortel in het oosten. De Oude Bakelsedijk, de historische weg van Bakel naar Gemert, loopt nu nog als zandpad dwars over het akkercomplex. Op de kadastrale ondergrond van 1832 is in donkerbruin het fijnmazige patroon van historische wegen en paden getekend, zoals dat op topografische kaarten te vinden is. Gestippeld is de oude Mortelse kerkpad die schuin (binnendoor) over de akkerpercelen loopt vanuit het dorp De Mortel naar de Gemertse kerk. (Bron: Jan Timmers, 2020, ondergrond van www.historischegeografiebrabant.nl)

Het open akkercomplex Hoge en Lage Kranebraken in Gemert tussen het gehucht Boekent en de Kromstraat in het westen en het dorp De Mortel in het oosten. De Oude Bakelsedijk, de historische weg van Bakel naar Gemert, loopt nu nog als zandpad dwars over het akkercomplex. Op de kadastrale ondergrond van 1832 is in donkerbruin het fijnmazige patroon van historische wegen en paden getekend, zoals dat op topografische kaarten te vinden is. Gestippeld is de oude Mortelse kerkpad die schuin (binnendoor) over de akkerpercelen loopt vanuit het dorp De Mortel naar de Gemertse kerk. (Bron: Jan Timmers, 2020, ondergrond van www.historischegeografiebrabant.nl)

Alle rechten voorbehouden

Volksgeloof op akkers

De opbrengst van de akkers was voor de boeren van wezenlijk belang. Behalve voor een tijdrovend bemestingssysteem is er dan ook aandacht voor de akkers en de gewassen binnen het religieuze leven, vermengd met aspecten van volksgeloof. Een mislukte of juist een rijke oogst heeft grote gevolgen voor de gebruiker van de akker. Door de eeuwen heen hebben boeren dingen gedaan om Gods hulp af te smeken voor een goede oogst. Zo kende bijna elk dorp vanaf de middeleeuwen wel ergens op de dorpsakker een hagelkruis. Tijdens de kruisdagen (de drie dagen voor Hemelvaart) werden processies door de velden gehouden van de kerk naar het hagelkruis en terug. En nog niet eens zo veel jaren geleden ging elke boer op palmzondag de rogge in het veld palmen. Daarbij werden in wijwater gedoopte 'palmtakjes' (feitelijk waren het buxus takjes) in een hoek van de akker in de grond gezet. De akker werd daarmee gewijde grond en de oogst zou daardoor beschermd worden.

Processie in Aarle-Rixtel naar het hagelkruis op de Aarlese akker. Het enige stenen hagelkruis van Brabant dat nu nog op zijn originele plaats aanwezig is. (Foto: onbekende datum en fotograaf, Collectie heemkundekring Aarle-Rixtel)

Processie in Aarle-Rixtel naar het hagelkruis op de Aarlese akker. Het enige stenen hagelkruis van Brabant dat nu nog op zijn originele plaats aanwezig is. (Foto: onbekende datum en fotograaf, Collectie heemkundekring Aarle-Rixtel)

Alle rechten voorbehouden

In voorgaande eeuwen hebben boeren hun akkers “gewijd” door middel van rituele handelingen, waarbij kostbare voorwerpen zoals munten of religieuze voorwerpen, zoals medailles en kruisbeeldjes van de rozenkrans steeds op dezelfde plaatsen op hun akkers werden ingegraven. Met een metaaldetector worden dergelijke voorwerpen veelvuldig teruggevonden. Vaak dicht bij elkaar, omdat de boer steeds in dezelfde hoek van de akker zijn wijoffer of oogstdankgave begroef. Soms zitten de munten nog aan elkaar “geplakt”, soms zijn zelfs textieldeeltjes aanwezig van het zakje waarin het offer gebracht werd. Het aantal gevonden waardevolle of religieuze voorwerpen dat op akkers is aangetroffen is ontelbaar.

Een voorbeeld van een religieus ‘offer’: een loden zegel van een oorkonde van paus Johannes XXII uit 1316-1334, aangetroffen op de Boerse Strepen in de Kromstraat in Gemert. (Bron: Collectie Fotocollectie heemkundekring De Kommanderij Gemert)

Een voorbeeld van een religieus ‘offer’: een loden zegel van een oorkonde van paus Johannes XXII uit 1316-1334, aangetroffen op de Boerse Strepen in de Kromstraat in Gemert. (Bron: Collectie Fotocollectie heemkundekring De Kommanderij Gemert)

Bronnen

Jan Timmers, Diverse artikelen te raadplegen op: https://www.jantimmerscultuurhistorie.nl/akkers

Verspay, J., Brabantse akkers, gezegende grond: archeologische begeleiding van munitiesanering en onderzoek naar het gebruik en de beleving van de Oerlese akkers, gemeente Veldhoven, Amsterdam, 2013.

Theuws, F., M. van der Heiden en J. Verspay (reds.), De archeologie van de Brabantse akkers, Amsterdam, 2011.