Etten en Leur tijdens de Belgische opstand

De septemberdagen van 1830. (Bron: Egidius Karel Gustaaf Wappers, 1834, Koninklijke Musea voor de Schone Kunsten van België)

De septemberdagen van 1830. (Bron: Egidius Karel Gustaaf Wappers, 1834, Koninklijke Musea voor de Schone Kunsten van België)

In 1830 brak de opstand in België uit. Het duurde negen jaar voordat Koning Willem I (1772-1843), gedwongen door de Staten-Generaal, zijn handtekening zette onder het akkoord over de afscheiding van België. Gedurende die tijd waren honderden militairen in Etten en Leur ingekwartierd.

Na de val van Napoleon in 1815 waren de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden samengevoegd om ten noorden van Frankrijk een sterke bufferstaat te vestigen. Ondanks verwoede pogingen van Willem I, de koning van dit Koninkrijk der Nederlanden, het saamhorigheidsgevoel te bevorderen, bleken de verschillen tussen Noord en Zuid te groot. Na de opvoering van de opera La Muette de Portici, op 25 augustus 1830 in Brussel, barstte de bom en trokken de bezoekers de stad in onder het roepen van vrijheidsleuzen. De onlusten sloegen over naar andere Belgische steden. De troepen van Willem I probeerden met geweld het verzet de kop in te drukken, echter zonder succes. Uiteindelijk zou het tot de Tiendaagse veldtocht in augustus 1831 duren voordat hieraan een einde kwam. Omdat de koning weigerde het akkoord voor de afscheiding te tekenen, duurde het nog tot 1839 voordat er formeel een einde kwam aan de opstand. Gedwongen door de Staten-Generaal en door internationale druk erkende de koning het akkoord en was de afscheiding van België een feit.

 

Afgelasting en inkwartiering

Wat waren de gevolgen van de opstand voor Etten en Leur? Al op 25 september 1830 nam het gemeentebestuur een besluit dat de kermissen in Etten en Leur dat jaar, uit hoofde van tijdsomstandigheden, niet door zouden gaan. (Bredasche Courant)

Josephus Jacobus van Geen (1775-1846). (Bron: Maker onbekend, 1880, Wikimedia Commons)

Josephus Jacobus van Geen (1775-1846). (Bron: Maker onbekend, 1880, Wikimedia Commons)

Omdat veel Brabanders sympathiseerden met de Belgen werden, om mogelijke aanvallen vanuit België af te slaan, veel manschappen van boven de rivieren ingezet. Naast het reguliere leger werden ook gemeentelijke en mobiele schutterijen met veel vrijwilligers geworven. Begin november 1830 werd het hoofdkwartier van het mobiele leger in Breda gevestigd. Dit stond onder leiding van de luitenant-generaal Josephus Jacobus van Geen (1775-1846). Vanuit dit hoofdkwartier werden de troepen gevestigd in de omliggende kantonnementen.

Eén van deze kantonnementen was Etten. Het kantonnement was verantwoordelijk voor de orde, veiligheid en bewaking van Etten en Leur en omgeving. Honderden soldaten werden bij burgers en boeren ingekwartierd. Zij waren daar niet altijd blij mee. Ook moesten boeren en burgers soms hand- en spandiensten verlenen. De legerleiding was zich er terdege van bewust dat de Brabanders een grote hekel hadden aan deze ‘Hollanders’ en hadden ze dan ook op het hart gedrukt zich zo gedeisd mogelijk te houden. Op 21 december 1830 lagen de volgende onderdelen van het mobiele leger in Etten: het flankbataljon der grenadiers, waaronder de compagnie vrijwillige flankeurs studenten van Groningen, een eskadron lichte cavalerie en een sectie rijdende artillerie, nr. 3. In Leur lag het overige der lichte cavalerie.

"Rust te Rijsberbergen of Luisbergen zoo als de Schutters dat Dorp, niet om de zindelykheid noemden. 22 febr. 1831. Wy maakten dien dag een Prommenade militaire uit het Cantonnement te Etten by Breda.” (Bron: Gevers van Endegeest).

"Rust te Rijsberbergen of Luisbergen zoo als de Schutters dat Dorp, niet om de zindelykheid noemden. 22 febr. 1831. Wy maakten dien dag een Prommenade militaire uit het Cantonnement te Etten by Breda.” (Bron: Gevers van Endegeest).

De tekenaar Jhr. Mr. D.T. Gevers van Endegeest (1793-1877)

Regelmatig werden inspectietochten gehouden zoals op 22 februari 1831 naar Rijsbergen en op 5 maart 1831 naar ’t Heike, ook wel Klein Amsterdam genoemd (nu: St. Willebrord). Vanuit het kantonnement werden regelmatig acties uitgevoerd. Op 18 november 1830 vertrok vanuit Etten een kolonne onder leiding van luitenant-generaal Van Geen naar Roosendaal en Essen om muiters en opstandelingen buiten gevecht te stellen. Onder hen de Haagsche schutterij alsmede infanterie, cavalerie en artillerie. Twaalf tegenstanders werden gedood terwijl in eigen gelederen één dode viel.

“Het Heyke of klein Amsterdam, op de Heyde tusschen Sprundel & Ruikveen even ten Zuiden van den   Straatweg Van Breda & Bergen op Zoom (naby Etten) 5 maart 1831.” De vier officieren, links op de voorgrond, zijn “De advocaat, De Doctor. Hoogstraten Captein commdt.” (Bron: Gevers van Endegeest).

“Het Heyke of klein Amsterdam, op de Heyde tusschen Sprundel & Ruikveen even ten Zuiden van den Straatweg Van Breda & Bergen op Zoom (naby Etten) 5 maart 1831.” De vier officieren, links op de voorgrond, zijn “De advocaat, De Doctor. Hoogstraten Captein commdt.” (Bron: Gevers van Endegeest).

Eén van de vrijwilligers die op de oproep tot vrijwillige bewapening van 5 oktober 1830 reageerde, Jhr. Mr. D.T. Gevers van Endegeest (1793-1877), vertrok, na geïnspecteerd te zijn door de koning, op 16 oktober uit Den Haag. Via Delft en Overschie trok het bataljon naar Schiedam, vanwaar het per stoomboot naar Breda ging. Over zijn detachering in Etten schreef hij het volgende:

“Ik werd in januari 1831 naar Etten gezonden met 2 compagnieën schutterij en met 2 compagnieën milicie, samen 500 man, welke ik als oudste kapitein moest commanderen, ofschoon ik er niets van wist. Wij kwamen er ’s avonds om 5 uur aan door de sneeuw een voet hoog. Tot ’s avonds 12 uur was ik bezig om de omtrek te verkennen en posten uit te zetten, daar wij ieder ogenblik een aanval verwachten.”

Portret van Daniel Theodore Gevers (1793-1877). (Bron: Nicolaas Pieneman, 1843, Wikimedia Commons)

Portret van Daniel Theodore Gevers (1793-1877). (Bron: Nicolaas Pieneman, 1843, Wikimedia Commons)

Van Endegeest zette allereerst een wachtpost uit op de meest strategische plaats, de Bisschopsmolen, daar waar de wegen van Rijsbergen en Zundert bij elkaar het dorp binnen kwamen. Een tweede wachtpost posteerde hij halverwege de Bisschopsmolenstraat nabij het Grauwe Poldervoetpad, waar nu het ‘Regiment’ is gevestigd. Als zijn hoofdkwartier koos hij de Nederlands hervormde pastorie aan de Roosendaalseweg.

“De gereformeerde Pastorie te Etten, 24 februari 1831. Het was zoo warm dat wy in den openlucht Rhynsche wijn zaten te drinken en dat de zon mij hinderde terwyl ik tekende.” (Bron: Gevers van Endegeest)

“De gereformeerde Pastorie te Etten, 24 februari 1831. Het was zoo warm dat wy in den openlucht Rhynsche wijn zaten te drinken en dat de zon mij hinderde terwyl ik tekende.” (Bron: Gevers van Endegeest)

Van Endegeest was een niet onverdienstelijk tekenaar. Als de dienst het toeliet, pakte hij zijn schetsboek en zette hij zijn omgeving op papier. Na zijn diensttijd had hij echter geen tijd meer voor zijn hobby. In 1838 werd hij lid van de Tweede Kamer en in 1842 werd hij voorzitter van de Commissie tot Droogmaking van de Haarlemmermeer. Ook was hij nog twee jaar (1856-1858) minister van buitenlandse zaken.

“De Molenwacht in het Cantonnement te Etten, op de vereeniging der Weegen van Sundert & van Spundel naar Etten, van welk dorp de Toren in het verschiet staat. 10 febr. 1831.” (Bron: Gevers van Endegeest)

“De Molenwacht in het Cantonnement te Etten, op de vereeniging der Weegen van Sundert & van Spundel naar Etten, van welk dorp de Toren in het verschiet staat. 10 febr. 1831.” (Bron: Gevers van Endegeest)

Brand

De inkwartiering van troepen had soms ook z’n voordelen, zoals op 6 november 1836 toen er bij Adriaan van der Veeken brand uitbrak. De bliksem was in de schuur ingeslagen en gevreesd moest worden dat ook de boerderij en de twee belendende arbeiderswoningen in vlammen op zouden gaan. Ondanks het inzetten van de brandspuiten van Etten en Leur kon niet worden voorkomen dat de arbeiderswoningen in vlammen opgingen. Het was mede aan de assistentie van het 2e bataljon Jagers onder leiding van kolonel Everts en kurassiers van het regiment nr. 9 te danken dat de boerenwoning behouden bleef. De brand kreeg nog een verrassend vervolg. Everts hield onder de officieren, onderofficieren en manschappen van het 2e bataljon Jagers een inzameling om de nood van de twee getroffen gezinnen te ledigen. Ruim 122 gulden kon hij de burgemeester overhandigen.

“De Wacht aan de Molenweg te Etten, maart 1831.” (Bron: Gevers van Endegeest).

“De Wacht aan de Molenweg te Etten, maart 1831.” (Bron: Gevers van Endegeest).

Tot het einde van de Belgische opstand hebben troepen in Etten en Leur gelegen. Nog op dinsdag 3 april 1838 kreeg Etten hoog bezoek. Vanuit de vesting van het opperbevel te Breda kwam Z.K.H. de Erfprins van Oranje in zijn functie van generaal-majoor van de eerste brigade van de eerste divisie het in de omtrek van Etten gekantonneerde bataljon jagers inspecteren.

 

Bronnen

Van Endegeest, D., Jhr. Mr. D.T. Gevers van Endegeest en de Belgische Opstand, Tekeningen van een Haagse Schutter 1831–1833, Alphen aan den Rijn, 1983.

Bredasche Courant, 28 september 1830, 2.

"Belgische Opstand", op Thuis in Brabant (laatst geraadpleegd 12 oktober 2017).