Jeugdherinneringen uit het Bredase diaconessenhuis

Diaconessenhuis

Het Diaconessenhuis aan de Langendijk. (Bron: Jos-Pe, 1960, foto
Collectie Stedelijk Museum Breda, Bruikleengever Stichting Stedelijk Museum Breda)

Alle rechten voorbehouden

Maaike van Wijgerden vertelde in oktober 2023 over haar herinneringen aan haar opleiding in het diaconessenhuis aan de Bredase Langendijk.

In het begin van de jaren ‘60 werkte ik als leerling-verpleegster in het diaconessenhuis aan de Langendijk in Breda. Er heerste de sfeer van een keurige meisjeskostschool.

 

Orde van de dag

Hoofdzusters van toen hielden van orde, ook in ons dagelijks tenue, dat bestond uit een blauwe jurk, wit kapje, hartjesschort, zwarte lage schoenen en grijze nylons met naad. O, wee als die naad niet kaarsrecht verticaal over je kuiten liep! 

Lang haar diende opgestoken, dragen van sieraden tijdens het werk was niet toegestaan, opzichtige make-up taboe, vingernagels moesten kort en ongelakt wezen. De minimode was juist op haar hoogtepunt, letterlijk, onze jurkzomen mochten tot 10 cm boven de knie. Meet je dat dan vanaf de onderzijde, de bovenzijde of vanaf het midden van je kniegewricht? Daar konden we het tijden over hebben.

Drie keer per dag werd gezamenlijk gegeten in de grote eetzaal. Alvorens op te scheppen werd gewacht op de besturend zuster, de directrice. Zodra zij binnen schreed, in haar kielzog de hoofdzusters, stonden wij op om te groeten. Eenmaal gezeten op haar vaste plaats belde zij voor stilte, pas daarna begon de maaltijd.

 

Nachtvlinders

In het zusterhuis, waar de meesten van ons woonden, golden strenge wetten, vooral waar het de zedelijkheid betrof. Voor herenbezoek was schriftelijke toestemming nodig van wederzijdse ouders. Een jongeman diende voor 22.00 uur het pand weer te verlaten. Ging je de stad in? Dan moest je voor 22:00 uur terug zijn. Dit vroeg om sabotage. Sluitingen van ramen werden zo bewerkt dat je ze van buitenaf kon openen. Via de zinken regenpijp en platdak was het nog net geen komen en gaan van nachtvlinders, maar er is wel velen vreugde bereid. Had ik het zojuist over keurige meisjes? 

De nu antiek aandoende bemoeienis vloeide voort uit in die tijd bestaande angst voor een 'moetje' ,een voor het huwelijk op gang gebrachte zwangerschap die leidde tot een 'gedwongen' trouwpartij. Iets wat alom als een grote schande werd gezien.

Toen kwam de pil. Niet lang daarna vertelde een medeleerling dat bij haar op de afdeling een mevrouw lag die de pil gebruikte. We waren stupéfait, de pil! Hoe was het mogelijk? Hoe zag die eruit? Hoe ging dat? En die mevrouw? Een sensatie! Het verkrijgen van die 'pil' was allerminst vanzelfsprekend. Studentenartsen schreven ze makkelijker voor, sommige collega's verhuisden daarom naar steden waar zij praktijk hielden. 

 

Verloskunde

In ziekenhuizen ging het er destijds anders aan toe dan nu. Voor artsen waren er nauwelijks vervangers, ze hadden vrijwel altijd dienst. Zat de gynaecoloog met zijn vrouw in de schouwburg en belde het ziekenhuis, dan werd de voorstelling onderbroken om de boodschap door te geven en spoedde hij zich naar de verloskamer. 

Verloskamers ontbeerden nog de technische hulp- en bewakingsapparatuur die nu standaard is. Om de situatie van het ongeboren kindje in de gaten te houden beschikten we uitsluitend over een trechtervormige smalle buis om de hartslag te beluisteren. Niemand wist vooraf of de boreling een jongetje of een meisje zou zijn.

Soms kwamen tot ieders verrassing niet één maar warempel twee kleintjes ter wereld. Na de bevalling knoopten we de jonge moeder een stevig sluitlaken om haar buik en moest ze zeven á tien dagen bedrust houden.

Wie geen borstvoeding wilde geven, kreeg injecties om het op gang komen tegen te gaan. Dit tot groot ongenoegen van de kinderarts, hij vond dat moederborsten uitsluitend waren bedoeld voor het voeden van hun kinderen. Destijds had flesvoeding nog niet de goede kwaliteit van nu. Voor te vroeg geborenen werd dankbaar gebruik gemaakt van, ik noem het maar, 'donor-melk'. Menig Bredase moeder stelde belangeloos haar overvloed beschikbaar. Met de 'moedermelkfiets', die noemden we echt zo, haalden we het dan op bij de vrouw thuis.

 

Op de herenkamer

Tijdens praktijklessen leerden we allerlei en ook hoe bedlegerige mannen te wassen.

Gewoon met een washandje en zeep zou je denken, maar zo makkelijk kwam je er niet mee weg. De docente bezwoer ons 'des heren edele delen' nimmer of te nooit met blote handen te beroeren, geroutineerd manipulerend met een handdoek deed ze het kunstje voor. 

Je had aparte heren- en dameskamers. Bij de mannen was het prettiger werken dan op de vrouwenkamers. Mannen waren gezelliger en makkelijker. Er werd inderdaad veel gelachen en lag er eens eentje te miesmauwen dan werd hij door de andere heren op afdoende wijze tot de orde geroepen. Muisstil werden ze wanneer wij, ter voorbereiding van een buikoperatie, met een klassiek barbiersmes de haargroei ter plaatse verwijderden. Zag je als man zo'n jong ding precies daar met dat vervaarlijke mes in de weer.

 

Hergebruik en zuinigheid

Lichaamsvriendelijk kunststof materiaal voor eenmalig gebruik was nog niet uitgevonden. Catheters, sondes en canules waren van rood rubber en werden hergebruikt, daarom na reiniging nog 10 minuten uitgekookt in zo'n grijsgewolkt pannetje. Vergat je even op te letten, dan brandde het zaakje aan, uren later stonk de halve Langendijk nog naar het verschroeide rubber. De glazen injectiespuiten werden gesteriliseerd en opnieuw ingezet, evenals de naaldjes. Kregen die op den duur een braampje dan haalde je ze over een wetsteentje! Verbandgaas ging in de was, op rustige momenten gingen we 'gaasjes vouwen'. Ze werden na sterilisatie ook weer gebruikt. Op de kinder- en kraamafdeling kon je ter afwisseling luiers vouwen. Wegwerp luiers waren nog onbekend. Babybilletjes pakten we in, met veiligheidsspelden vastgezet, katoen.

Zuinigheid stond hoog in het vaandel. Gebruikte handdoeken werden achter het bed te drogen gehangen en één keer per week verschoond. 's Ochtends verdeelde de hoofdzuster schoon beddengoed, de rest van de dag was de linnenkast op slot. Had je tussentijds toch iets nodig, dan moest je uitleggen hoe dat zat. Één afdelingshoofd maakte het nog bonter. Zij telde na hoeveel aanmaaklimonade, van het goedkoopste merk, was gebruikt. Bij overconsumptie werden wij ervan verdacht stiekem ook een glaasje meegedronken te hebben en kregen we als groep een standje.

Worden ernstig zieken vandaag de dag omringd door een gans machinepark vol pompjes, rinkeltjes, schermpjes, en signaaltjes? Destijds was de patiëntenconditie op twee manieren te meten, de lichaamstemperatuur met een glazen kwikthermometer en de polsslag en ademhaling met behulp van een zandloper. Bloeddruk meten deed de dokter zelf. Al doende leerde je door observatie alarmsignalen herkennen. Zo geven veel ziekten hun geheimen prijs via de inhoud van po of urinaal. Was je niet zeker van je zaak, dan bewaarde je het spul tot de dokter kwam. De wat hooghartige, norsige artsen genoten daarbij onze voorkeur. We bewaarden dan een po of urinaal vol viezigheid en hielden ze die onder de neus. Zeker als het spul van de vorige dag stamde, behaalden we het beoogde effect. Een wat wit wegtrekkend pedanterig haantje dat zich snel uit de voeten maakte en mompelde dat het goed was dat we het hadden laten zien, maar dat een volgende keer niet hoefde.

 

De Derde Helft

Na gedane arbeid, bespraken we de dingen van de dag op de kamer van een van ons. Alles en iedereen ging over de tong. 'La Bohéme' had weer eens haar dag niet gehad. 'La Bohéme', zo noemden we een van de oudere verpleegsters vanwege haar hang naar bonbons van die naam. Het overheerlijke lekkers is nog steeds te verkrijgen. 

En wat jammer toch dat het 'vliegend evangelie' celibataire verplichtingen had. 'Vliegend evangelie', daarmee werd de geestelijk verzorger bedoeld vanwege zijn scooter. Als ode aan de knappe dokter die zich met hartziekten bezig hield zongen we een liedje met als refrein: 'Ik zou zo graag een souffletje hebben holladiejee, holladiejoo'. Een souffle is een, meestal onschuldig, hartruisje. 

In een ziekenhuis is niet alles kommer en kwel, maar er gebeurt wel veel narigheid.Ook deze belevenissen deelden we met onze medeleerlingen in hun rol als lotgenoten en ervaringsdeskundigen. Pas veel later besefte ik het therapeutisch effect van dit groepsgebeuren. 

Had je goed je best gedaan en je examens gehaald, dan wachtte na 3 jaar het diploma en de felbegeerde verpleegstersspeld, een zilveren kruisje op een gele achtergrond, en ging je verder voor het ooievaartje, in de tot opleiding kraamverpleegster.