Een Romeinse muntvondst bij de Aa

Munten voor een veilige overgang

Romeins muntje Aa Berlicum PAN 34536, 2019

Een denarius met de beeltenis van de Romeinse keizer Trajanus. (Foto: PAN, nr. 34536, 2019)

Al bijna tien jaar zijn de broers van Schaijk, Nico en Wim, fervent metaaldetectoristen. Op een koude winterdag in 2017 besloten ze een veldje in Berlicum nabij de Aa af te lopen. Recent waren hier werkzaamheden geweest om de natuurlijke loop van de Aa te herstellen. Toen het al schemerde begon de metaaldetector meerdere malen te “beepen”.

Na verschillende metalen objecten uit de zompige grond gehaald te hebben, zagen ze dat het Romeinse munten waren. Hun vondst rapporteerden zij bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE), die besloot verder historisch en archeologisch onderzoek te doen naar deze merkwaardige vondst in het beekdal bij de Aa. Op haar beurt lichte de RCE het Portable Antiquities of the Netherlands (PAN) in. In oktober 2018 werd, onder leiding van Tessa de Groot en Jan-Willem de Kort van de RCE, een wetenschappelijk veldonderzoek georganiseerd dat meer probeert te weten te komen over de context van de muntvondst.

Gebroeders van Schaijk, 2019, Merijn van Nuland

De broers Van Schaijk met hun metaaldetectoren op het bewuste veldje bij Berlicum. (Foto: Merijn van Nuland, 2019)

Alle rechten voorbehouden

De muntvondst

In totaal zijn er 105 bronzen en 4 zilveren munten teruggevonden. De bronzen munten zijn voornamelijk assen en kunnen gedateerd worden tussen 71 (Keizer Vespasianus) en 180 na Chr. (Marcus Aurelius). De zilveren munten zijn allen denarii; twee van keizer Vespasianus (69-79 na Chr.), één van keizer Trajanus (98-117 na Chr.), en één is van de Republikeinse Romeinse muntmeester Lucius Calpurnius Piso Frugi (90 voor Chr.).

Omdat de waarde van het metaal in Romeinse munten gelijk was aan de waarde van de munten zelf, was het niet ongebruikelijk dat oudere munten bleven circuleren. Met de langzame devaluatie van de zilveren denarius in de eerste en tweede eeuw na Chr., is het dus niet vreemd dat zo’n Republikeinse denarius enkele decennia opgepot werd en op een gegeven moment in een tweede-eeuwse muntvondst opduikt.

Omdat de muntvondst gevonden is in een natte ondergrond, zijn vele van de bronzen munten gecorrodeerd. Slechts op de helft ervan zijn nog afbeeldingen, en heel soms ook nog legendes, te herkennen. Enkel de denarii zijn nog van uiterste kwaliteit. Naast de munten is er nog ander materiaal gevonden, waarvan een haarpin het meest voorname object om te vermelden is. Deze staat al gepubliceerd op PAN.

Een denarius met de beeltenis van de Romeinse keizer Trajanus. (Foto: PAN, nr. 34536, 2019)

Een denarius met de beeltenis van de Romeinse keizer Trajanus, keerzijde. Op deze zijde staat een Dacische gevangene met zijn handen vastgebonden. (Foto: PAN, nr. 34536, 2019)

Een muntje als dank?

In dit artikel spreken we bewust van een muntvondst omdat de munten niet op één puntlocatie gevonden zijn. Uit het veldonderzoek van de RCE bleek dat de munten in een horizontale zandlaag met veel ijzerkorsten lagen over een zone van ca. 50 op 50 meter. Deze locatieverspreiding, maar ook de compositie van de muntvondst, wijst erop dat we wellicht niet met een spaarschat of rampschat te maken hebben.

Wat is deze muntvondst dan wel? Op de locatie van de muntvondst in het beekdal van de Aa situeren zich twee dekzandruggen uit de laatste IJstijd, waartussen de Aa zich een baan heeft toegeëigend. Uit vorig wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat dergelijke geografische situaties wel vaker archeologische hotspots zijn. Er is echter geen Romeinse bewoning of andere activiteit bekend in Berlicum.

Aanwijzingen voor de identificatie van deze muntvondst kwamen dan ook uit een recenter verleden. De kadastrale kaart van Nederland uit het begin van de negentiende eeuw geeft een weg aan die de Aa oversteekt bijna ter hoogte de muntvondstlocatie. Omdat er geen weet is van een brug, was er hier wellicht een doorwaadbare voorde. De aanwezigheid van de Romeinse muntvondst suggereert dat deze voorde er ook in de Romeinse tijd geweest kan zijn. De munten, waarvan het grootste deel slechts een lage waarde hebben, zijn waarschijnlijk gedeponeerd als dank voor de veilige oversteek, wat ook meteen de verspreidde locatie van deze munten zou kunnen verklaren.

Kadastrale kaart Berlicum, 1832, RCE

Een kadastrale kaart van 1832. De vondstlocatie (ster) ligt direct ten westen van "De Hondsmeer" en het door middel van twee stippellijntjes aangegeven pad door de rivier. (Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)

Grotere context

De vondst van deze votiefschat is zo goed als uniek te Nederland. Voorlopig onderzoek heeft slechts twee andere vondsten te Nederland geïdentificeerd als votiefgave. Opmerkelijk daarbij is dat deze allemaal ofwel bij de stroom van de Aa ofwel bij de Dommel gevonden zijn. Verder onderzoek moet uitwijzen welke (religieuze) rol deze rivieren speelden in de Romeinse tijd.

De votiefvondst te Berlicum kan ook op de aanwezigheid van een nederzetting in de Romeinse tijd hinten, waarnaar mensen trokken om handel te voeren, en waarbij ze dus de voorde over de Aa namen. Dit alles zal nog verder onderzocht worden door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, die hiervan een rapportage zal publiceren. Het rapporteren van vondsten bij PAN blijft daarbij belangrijk, want deze ontsluiten stukje voor stukje de geschiedenis en identiteit van Brabant.

 

Bronnen

Van Nuland, M., "Hoe twee amateurspeurders een complete Romeinse schat blootlegden", Universiteitleiden.nl, 17-01-2019 (Stand op 3 mei 2019).

Roymans, J., Een cultuurhistorisch verwachtingsmodel voor Brabantse beekdallandschappen: een mogelijke toekomst voor het verleden van de beekdalen, Amsterdam, 2005.

Fontijn, H., Sacrificial Landscapes. Cultural Biographies of Persons, Objects and ‘Natural Places in the Bronze Age of the Southern Netherlands, c. 2300-600 BC, Leiden, 2002. (Analecta Praehistoria Leidensia 33/34).