Romeinse huizenbouw op het Brabantse platteland

Wonen op stand?

Maquette van villa Hoogeloon

Een maquette van de villa in Hoogeloon. (Bron: 1985, Noordbrabants Museum)

Alle rechten voorbehouden

Als je een willekeurig iemand vraagt waar zij of hij aan denkt bij een Romeinse woning, dan is de kans groot dat diegene een villa voor zich ziet. De stadsresidenties met binnenhof in Rome, de maritieme buitenhuizen met grote visbekkens aan de Italiaanse kust, de omvangrijke boerenbedrijven op het platteland – dát zijn Romeinse huizen. Toch?

Het is helemaal niet vreemd dat die grote, luxe en statige villa’s vooraan in onze gedachten zijn, als we het over Romeinse huizenbouw hebben. Immers, van de tekstboeken Latijn op de middelbare school tot aan de informatiepanelen bij archeologische vindplaatsen zijn het juist die specifieke gebouwen en complexen die zo prominent figureren. Daarnaast hebben veel van de oudere archeologische onderzoeken zich op deze kenmerkende locaties gericht, zoals de beroemde villa in het Limburgse Kerkrade. Je zou bijna gaan denken dat iedereen te zuiden van de Rijn tussen 12 voor en 450 na Chr. in een villa woonde!

Dat dit niet het geval is moge duidelijk zijn, maar in wat voor huizen woonde men dan wel zoal, naast die beroemde villa’s? Meer specifiek: hoe zat dat op het platteland van Brabant? Voor een antwoord op die vraag gaan we naar Zuidoost-Nederland in de Romeinse Tijd.

 

Veranderingen op het platteland

Het nederzettingslandschap van het platteland in Zuidoost-Nederland begon in de loop van de eerste eeuw langzaam te veranderen. Hoewel er van meet af aan een paar duidelijke wijzigingen optraden dankzij de komst van het Romeinse leger – denk aan de stichting van militaire en (semi-)stedelijke centra – zal dit voor de meeste mensen in het achterland geen directe impact op hun dagelijkse leefomgeving hebben gehad. Innovaties, zoals op de draaischijf geproduceerd aardewerk, kwamen bijvoorbeeld maar mondjesmaat richting het platteland. De reden hiervoor was een zekere mate van scheiding die bestond tussen stad en ommeland, waardoor in het laatste geval het lokaal vervaardigde handgevormde aardwerk bleef domineren.

IJzertijdboerderij Dongen

Een gereconstrueerde IJzertijdboerderij in Dongen. (Foto: Toine Snoeren, IJzertijdboerderij Dongen)

Plattelandsnederzettingen aan het begin van de Romeinse tijd zullen dan ook weinig hebben verschild van hun voorgangers uit de IJzertijd. Pas vanaf het begin van de tweede eeuw raakten delen van Zuidoost-Nederland in verschillende mate geïntegreerd in de Romeinse economie en de uitingen daarvan in architectuur en landinrichting. Een belangrijke aanjager voor verandering in de zandgronden van Brabant, Limburg en het rivierengebied was het verlenen van stadsrechten aan Nijmegen, waardoor ook buiten de Limburgse lössgebieden vanaf circa 100 na Chr. villa’s werden gebouwd. Deze agrarische bedrijven kwamen in grote getale op rond de nieuwe stad en langs de Maas, maar verder het achterland in moeten we het doen met – hele mooie – incidenten zoals de villa van Hoogeloon.

Het lijkt er wel op dat met de intrede van natuursteen, ijzeren nagels en vensterglas bij de bouw van die villa’s ook inspiratie vrij kwam voor bijzondere gebouwen in andere nederzettingen. Vanuit archeologisch onderzoek komen namelijk aanwijzingen voor houten constructies die wel degelijk met vensterglas en dakpannen uitgerust waren, dus daarmee kunnen we best te maken hebben met een soort ‘villa-imitaties’ die een speciale plek in een nederzetting innamen en bewust afweken van de ‘normale’ huizen.

 

Ons huis, in het midden van de straat

Maar hoe zag een ‘normaal’ huis in Romeins Brabant er eigenlijk uit en hoe weten we dat? Archeologen spreken vaak van gebouw- of huisplattegronden, als ze het over onderzoek naar woningen uit het verleden hebben. Het woord plattegrond is daarbij essentieel, want het feit dat gebouwen die uit hout en leem werden opgetrokken niet meer dan paalkuilen – vlekken in de bodem met een andere kleur dan het omliggende vlak –  in de grond achterlaten maakt dat we het inderdaad moeten stellen met een soort negatief van die structuren in de vorm van rijen met paalsporen. Archeologen proberen tijdens een opgraving patronen te ontdekken in de sporen die ze vinden, door letterlijk en figuurlijk de puntjes met elkaar te verbinden. Op die manier worden plattegronden van huizen en bijgebouwen ontwaard.

Vaak worden in die paalsporen, waar voorheen de houten staanders van een gebouw stonden, stukken aardewerk aangetroffen die kunnen helpen om de plattegrond in kwestie te dateren. In de afgelopen decennia hebben archeologen vervolgens geleerd dat er bepaalde typen huizen zijn, die weer in de tijd te rangschikken zijn. Op die manier ontstaat een typologie: een op vormverandering gebaseerde tijdslijn.

Eén van de meest bekende huistypes in de Romeinse tijd die vaak in Zuidoost-Nederland wordt aangetroffen, is het type Alphen-Ekeren. In 1938 werd door Joan Willems in het Noord-Brabantse Alphen het eerste uit hout en leem opgetrokken gebouw van de Brabantse zandgronden opgegraven. Na een volgende treffer in het Vlaamse Ekeren was het type Alphen-Ekeren geboren. Vaak krijgen die huistypen dus de naam van de vindplaats(en) waar ze voor het eerst werden aangetroffen, maar dat kan voor een geïnteresseerde lezer zonder archeologische achtergrond vaak voor verwarring zorgen. Immers, wat doet een Oss-Ussen type huisplattegrond in Rosmalen? En, nog bevreemdender, hoe zit dat met een Alphen-Ekeren type huisplattegrond in Oss-Ussen? Overtreffende trap: het gebouw Lieshout-Beekseweg 61 is een tussenvorm van Oss-Ussen type 5 en Alphen-Ekeren. Volgt u het nog?

Bataven bouwen een hut

Negentiende-eeuwse verbeelding van de manier waarop Bataven hun huizen bouwen. (Bron: anoniem, 19e eeuw, Rijksmuseum)

Alle rechten voorbehouden

Van Alphen naar Oss en verder

Dat juist Oss-Ussen veelvuldig terugkomt in archeologische literatuur is het gevolg van grootschalig onderzoek in de wijk Ussen, waarbij zoveel huizen werden opgegraven dat eind jaren ’90 van de vorige eeuw een uitgebreide typologie kon worden opgesteld van de prehistorische huizen ter plaatse door Kees Schinkel. De Romeinse huizen in zijn onderzoek waren een zijsprong, maar later onderzoek door Dieke Wesselingh zorgde ervoor dat ook dit onderdeel tot een volwaardige typologie uitgroeide. Hun werk staat nog steeds aan de basis van al het onderzoek naar Romeinse huisplattegronden in Zuidoost-Nederland, vandaar dat latere Oss-Ussen typen in heel Brabant opduiken.

De variatie van huizen in de Romeinse Tijd toont zich door het verschil in het aantal beuken, de funderingswijze, de aan- of afwezigheid van buitenstijlen (die mede het dak droegen) en de afstand tussen middenstijlen en de korte wanden. Huizen konden een-, twee- of driebeukig zijn – denk maar aan de hoofd- en zijbeuken van een kerk. Het klassieke Alphen-Ekeren type is tweebeukig en kan als de dominante vorm in Romeins Zuidoost-Nederland worden gezien. Uiteraard was geen enkel huis hetzelfde, want er was in die tijd niet zoiets als de ‘cataloguswoningen’ die we vandaag de dag aangeboden krijgen door projectontwikkelaars. Juist die subtiele verschillen zijn interessant en schijnen licht op bijzondere omstandigheden in bepaalde gebieden.

Naast Oss-Ussen zijn in Brabant belangrijke opgravingen gedaan in Budel, Deurne, Helmond, Hoogeloon, Lieshout, Nistelrode, Riethoven, Someren, Veghel en Veldhoven. Veel van deze onderzochte gebieden liggen op de flanken van dekzandkoppen, tussen de hoger gelegen akkers en de lager gelegen weiden. Henk Hiddink stelt dat in de Midden-Romeinse Tijd, tussen 70 en 270 na Chr., gemiddeld ongeveer tussen de 43 en 79 mensen per vierkante kilometer op de zandgronden van Zuidoost-Nederland woonden. De huidige provincie Noord-Brabant heeft een bevolkingsdichtheid van net over de vijfhonderd mensen per km2, dus tegenwoordig is dat ruwweg het tienvoudige van destijds.

 

Tot besluit

De ‘traditionele’ nederzettingen op de Brabantse en Limburgse zandgronden kunnen honderden jaren achtereen in gebruik zijn geweest, waardoor hun sporen tot ware palenzwermen hebben geleid op sommige vindplaatsen. Hoewel archeologen er soms een fikse kluif aan hebben om een dergelijke puzzel te ontcijferen, is te stellen dat tegelijkertijd een handvol woningen, graanschuren en spiekers (verhoogde platforms voor opslag) in gebruik zal zijn geweest.

In die delen van Zuidoost-Nederland waar in de loop van de Romeinse Tijd villa’s – en daarmee ook steenbouw en andere moderne bouwmaterialen – hun intrede deden, zullen nabijgelegen nederzettingen zeker deels geïnspireerd zijn geraakt door de nieuwe mode. We zien dan ook villa-achtige structuren opduiken, of, zoals we uit de regio Weert-Nederweert kennen, klassieke vormen als het Alphen-Ekeren type met een deels stenen fundering. Ook in Brabant ging men met de tijd mee, maar op het platteland zullen de veranderingen zich relatief rustig en gestaag hebben voltrokken.

 

Bronnen

Van Enckevort, H. en Hendriks, J., "Gebouwplattegronden uit de Romeinse tijd in Zuidoost-Nederland", in: Lange, A.G. e.a (red.), Huisplattegronden in Nederland. Archeologische sporen van het huis, Eelde, 2014.

Schinkel, K., "Unsettled settlement. Occupation remains from the Bronze Age and the Iron Age at Oss-Ussen. The 1876-1986 excavations" in: Fokkens, H. (red), The Ussen Project. The first decade of excavations at Oss. Analecta Praehistoria Leidensia 30, Leiden, 1998.

Wesselingh, D.A., "Native neighbours. Local settlement system and social structure in the roman period at Oss (The Netherlands)", in: Analecta Praehistoria Leidensia 32, Leiden, 2000.