Auteur: Marc Wingens

Maria Margaretha van Valckenisse

Geboortedatum: | Sterfdatum:

mystica en stichteres van de Karmel van Oirschot

Maria Margaretha van Valckenisse

Maria Margaretha van Valckenisse. Kopergravure uit een zeventiende-eeuwse biografie. (Bron: onbekend, 17e eeuw, Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland)

Maria Margaretha van Valckenisse werd op 26 mei 1605 te Antwerpen geboren als dochter van aanzienlijke ouders. Haar vader, Philips van Valckenisse, was secretaris van de stad Antwerpen. Maria Margaretha stierf op 5 februari 1658 in het door haar gestichte karmelietessenklooster te Oirschot.

Maria Margaretha van Valckenisse trad in 1624 toe tot het Antwerpse klooster van de ongeschoeide karmelietessen. Als kloosternaam nam zij de naam Maria Margaretha der Engelen aan. Al spoedig verwierf zij dankzij haar extreme versterving een reputatie van heiligheid.

 

Een nieuw karmel in Oirschot

In 1644 verliet Maria Margaretha de Karmel, zoals kloosters van karmelieten en karmelietessen worden genoemd, in Antwerpen om met enkele medezusters een nieuw klooster te stichten in Oirschot. De korte maar bewogen geschiedenis van deze Oirschotse Karmel was al in 1635 begonnen, toen Silvester Lintermans, de dorpsarts van Oirschot, naar het Antwerpse karmelietessenklooster kwam om daar te praten over de mogelijke vestiging van een Karmel in zijn woonplaats. Gezien de tijdsomstandigheden was dit nu niet bepaald een realistische wens. Na de verovering van 's-Hertogenbosch door Frederik Hendrik in 1629 werd ook de Meierij door de protestantse Republiek bezet gehouden. Hoewel het tot het vredesverdrag van Munster in 1648 onduidelijk was of de Meierij definitief bij de Republiek zou worden ingelijfd, werd hier en daar al in opdracht van de Staten-Generaal met de protestantisering begonnen. De nieuwe machthebbers zouden een nieuwe kloostervestiging niet tolereren.

Toch slaagde Lintermans uiteindelijk in zijn opzet. In 1638 wist hij de Franse koningin Maria de Médicis voor zijn zaak te winnen. Maria de Médicis was de weduwe van Hendrik IV van Frankrijk, de peetoom van Frederik Hendrik. Zij wist van Frederik Hendrik gedaan te krijgen dat hij de vestiging van een Karmel te Oirschot zou ondersteunen. Pas in 1644 was er tussen alle betrokkenen, onder wie de provinciaal en de generaal van de Karmelietenorde en de bisschop van Den Bosch, overeenstemming bereikt, waarna Maria Margaretha en twee andere karmelietessen zich met door Frederik Hendrik verschafte paspoorten vanuit Antwerpen naar Oirschot begaven. De Karmel werd gevestigd in het woonhuis van Silvester Lintermans, "Blijendaal" genaamd.

 

"De Heilige Non"

Maria Margaretha's reputatie van heiligheid bleef ook in Oirschot groeien. Zij trachtte Christus na te volgen in zijn lijden en daardoor dichter tot God te komen door beproevingen als het eten van afval, het niet verzorgen van verwondingen en het vereren van het sacrament van de eucharistie tijdens de nacht. Na verloop van tijd slaagde 'de Heilige Non', zoals zij in de volksmond werd genoemd, erin het lijden van andere personen over te nemen. Naarmate zij volleerder raakte in het lijden, kwam zij steeds inniger in contact met God. Dit resulteerde in de verwerving van steeds buitengewonere, aan de bemoeienis van God toegeschreven vermogens en kenmerken. Maria Margaretha had voorspellende dromen, ze zou op twee plaatsen tegelijk kunnen zijn (bilocatie), was in staat gewetensgeheimen van derden te doorgronden en zou in 1654 de stigmata hebben ontvangen: wonden op haar lichaam, op dezelfde plaatsen als de wonden die Jezus werden toegebracht bij zijn dood aan het kruis.

Maria Margaretha's buitengewone gaven waren in de zeventiende eeuw zeker niet uniek. Zij was een mystica, wat wil zeggen dat zij ernaar streefde een te worden met God. Een letterlijke, fysieke navolging van het lijden van Christus was een van de manieren om die eenwording tot stand te brengen, evenals een strenge ascese waarbij men zich noodzakelijke levensbehoeften als voedsel en slaap ontzegde. Het was de bedoeling alle beproevingen met vreugde te ondergaan, waarna het nuttigen van de hostie werd beschouwd als de ultieme beloning: door het brood te eten dat dankzij de transsubstantiatie letterlijk het vlees van Christus was geworden, kon de vereniging met God daadwerkelijk worden verwezenlijkt.

Sinds het optreden van de heilige karmelietes en orde-hervormster Theresia van Avila in de tweede helft van de zestiende eeuw had de vroomheid binnen de kloosters van de ongeschoeide karmelietessen een sterk mystieke inkleuring gekregen. Maria Margaretha deelde haar mystieke vroomheid dan ook met haar medenonnen. Zij verschilde echter met de meesten van hen in de mate van volmaaktheid die zij in het nastreven van vereniging met God wist te bereiken. Deze volmaaktheid, die eerder ook was bereikt door Theresia van Avila zelf, liet zich kennen in wonderlijke paramystieke verschijnselen, zoals de al eerder genoemde bilocatie en stigmata.

 

Theresia van Avila

De mystieke vroomheid kende in de zeventiende eeuw een grote bloei, mede dankzij de populaire geschriften van Theresia van Avila en de sterke verbreiding van de Karmelietenorde over katholiek Europa. Theresia van Avila had haar mystieke vroomheid op haar beurt weer ontleend aan oudere, laatmiddeleeuwse voorbeelden zoals Catharina van Siena en Lidwina van Schiedam. Nieuw aan de mystieke ervaringen van karmelietessen als Theresia en Maria Margaretha was echter dat zij in dienst werden gesteld van de strijd tegen het protestantisme. Tijdens de eerste decennia van de zeventiende eeuw werden vele kloosters van ongeschoeide karmelietessen gevestigd in gebieden waar het katholieke geloof in gevaar was. De karmelietessen beschouwden hun nieuwe stichtingen als spirituele bolwerken en zagen hun communiteiten als garnizoenen van vrouwelijke soldaten die door middel van gebed streden voor de bekering van ketters en het behoud van katholieke gelovigen. De nieuwe vestigingen in de frontlinie werden geleid door ervaren mysticae als Maria Margaretha. Dankzij hun mystieke gaven werden deze vrouwen in staat geacht hun kloosters te vullen met de aanwezigheid van de ware, katholieke God die zich van daaruit krachtig tegen de ketterse vijand zou keren.

 

Na haar dood

Maria Margaretha der Engelen stierf op 5 februari 1658, waarna haar lichaam werd opgebaard in de kloosterkapel. Daar zou het - met onderbrekingen - gedurende bijna vijf en een half jaar blijven liggen. Na drie dagen werd er sectie verricht op het lichaam door de plaatselijke chirurgijn Arnold Fey (zie Brabantse biografieën 4, 55-60), die op dat moment al een internationale reputatie had als geneesheer. Fey zag voorwerpen in de ingewanden die in verband werden gebracht met de lijdensattributen van Christus. De beroemde Fey zou zijn vermaardheid later nog zien groeien nadat hij had gesuggereerd dat elke patiënt genas die hij behandelde met het mes dat hij voor de sectie had gebruikt. De aanraking met het lichaam van de Heilige Non zou het mes wonderbaarlijke kracht hebben gegeven.

Opmerkelijk genoeg vertoonde het lichaam volgens de betrokkenen na maanden nog geen enkel teken van bederf en werd het niet stijf. Wel ging het na twee maanden aanzienlijke hoeveelheden olieachtige vloeistof afscheiden. De 'olie' werd opgevangen in linnen doeken en in flesjes. Volgens de Oirschotse karmelietessen was met de olieachtige afscheiding het verlangen van Maria Margaretha in vervulling gegaan dat haar lichaam mocht oplossen in olie waarmee de godslamp brandend kon worden gehouden. Het lichaamsvocht bleek voor dit doel geschikt. Daarnaast werd de olie gebruikt voor het bestrijden van ongeneeslijke kwalen. Spoedig deden de eerste wonderen zich voor en ontwikkelde zich een bedevaart naar het lichaam van de Heilige Non van Oirschot.

Hoewel ook de verschijnselen aan het lichaam van Maria Margaretha uitzonderlijk waren, waren zij evenmin uniek. Een lijk dat niet verging, was voor de katholieke kerk een bewijs voor de heiligheid van de overleden persoon, evenals de zoete, hemelse geur die het ongecorrumpeerde lichaam meestal vergezelde, de "geur van heiligheid" die de Heilige Non trouwens al tijdens haar leven zou hebben afgescheiden. Voorwerpen die, zoals bij het lijk van Maria Margaretha, als verbeeldingen van de lijdensattributen van Christus werden geduid, waren sinds eeuwen aangetroffen in het lichaam van personen die een bijzondere verering voor het lijden van Christus hadden gehad. Ook deze voorwerpen golden als een teken van heiligheid; het lichaam van een dergelijke persoon werd dan ook geopend in de hoop zulke voorwerpen aan te treffen. Zelfs de olie die uit het dode lichaam van Maria Margaretha vloeide, stond niet op zichzelf. Het lijk van het grote voorbeeld van de Heilige Non, Theresia van Avila, was haar hierin al voorgegaan, overigens geheel in de lijn der traditie met illustere voorgangers als Catharina van Alexandrië en Sint Willibrord.

 

Het "einde" van de Heilige Non

Berichten van wonderbaarlijke genezingen met behulp van de olie bereikten ook de koning van Frankrijk, Lodewijk XIV. In 1663 verzocht hij de Staten-Generaal om wat olie ten behoeve van zijn zieke dochter. Daarmee was de maat vol bij het wereldlijke gezag van protestantse signatuur dat het "paapse bijgeloof" diende te bestrijden, maar zich tot dan toe opmerkelijk rustig had gehouden. De Staten-Generaal besloten een einde te maken aan de "toverij".

Op 10 juli 1663 werd het lichaam van de Heilige Non geconfisqueerd met behulp van een overmacht van 160 soldaten en naar Den Bosch gevoerd. In de nacht van 4 op 5 augustus tenslotte werd het lichaam van de Heilige Non begraven in de Bossche Sint-Janskerk. De Oirschotse Karmel was inmiddels opgeheven; de nonnen waren naar Mol in de Spaanse Nederlanden gevlucht.

Voor de zo goed als geheel katholieke bevolking van de Meierij kon de non die in Oirschot was neergestreken tijdens de jaren van bezetting, inlijving en protestantiseringspogingen door de Nederlandse Republiek, uitgroeien tot een symbool van eigenheid en verzet. De buitengewone gaven die zij voor en na haar dood ten toon spreidde, waren tekenen van bijstand van de katholieke God. Zo zal de Heilige Non hebben bijgedragen aan het mislukken van de reformatie van de Generaliteitslanden.

Met de begrafenis van het lichaam van de Heilige Non waren de bedevaarten naar Oirschot ten einde. Maar de verering en nagedachtenis bleef, ook in Oirschot en omgeving. Tot diep in de twintigste eeuw werd er een lied over haar gezongen dat in 1763 voor het eerst uit de mondelinge overlevering is opgetekend. Sinds 1812 waren er bovendien weer relieken van de Heilige Non in Oirschot aanwezig. In 1931 vestigde zich opnieuw een gemeenschap van ongeschoeide karmelietessen in het voormalige kloostergebouw. De nieuwe nonnengemeenschap heeft zich onmiddellijk met de overste van de voorgaande communiteit vereenzelvigd. Zij stelde vergeefse pogingen in het werk om Maria Margaretha van Valckenisse zalig te laten verklaren. Sinds het jaar van de herstichting is er alles aan gedaan om de relieken van de Heilige Non zoveel mogelijk terug te halen naar het huis waar zij is gestorven. In 1991 zijn de voorwerpen die herinneren aan de Heilige Non, zowel gebruiksvoorwerpen als delen van haar 'onvergankelijke' lichaam, tentoongesteld op de zolder van de kapel waarin het lichaam van de Heilige Non tussen 1658 en 1663 had opgebaard gelegen.

 

Bronnen

Wingens, M., "Oirschot - Maria Margaretha der Engelen", in: Peter Jan Margry en Charles Caspers (red.), met medewerking van Marc Wingens en Ottie Thiers, Bedevaartplaatsen in Nederland 2. Noord-Brabant, Hilversum, 1998, 669-677.

Wingens, M., "A 'holy nun' in a Protestant country: Maria Margaretha van Valckenisse (1605-1658)", in: Jürgen Beyer, Albrecht Burkardt, Fred van Lieburg en Marc Wingens (red.), Confessional Sanctity (ca. 1550 - ca. 1800), Frankfurt am Main.

 

Dit artikel verscheen eerder in: J. Brouwers e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noord-Brabanders. Deel 6, 's-Hertogenbosch, 2003.