Thema

Rampjaar 1672

Plunderende soldaten, angstige stedelingen, paniek onder de regenten. Er zijn betere jaren geweest om in te leven. Hoe beleefden de inwoners van Brabant het Rampjaar en de gevolgen?

Zware tijden

Voordat de Fransen ons land binnenvielen, waren de Brabanders nog aan het bijkomen van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). De Vrede van Münster luidde weliswaar een periode in van minder oorlogsleed, maar ook een van meer onzekerheid. Sinds 1629 beschouwden de Staten-Generaal zichzelf als opvolger van de Brabantse hertogen, en dat betekende dat Staats-Brabant als Generaliteitsland haar eeuwenlange traditie van zelfbestuur zou verliezen.

De Raad van State was nu de baas in Brabant, en had met dit gebied een ideale militaire buffer in handen tussen de oorlogszuchtige landen in het zuiden en het hart van de Republiek. De Brabantse bevolking kreeg te maken met hoge belastingen, die nodig waren voor de versterking van de vestingsteden in het nieuwe Generaliteitsland. Helaas zou uiteindelijk het meeste belastinggeld het verarmde Brabant verlaten. Daar kwam nog een agrarische depressie bij, waardoor vele Brabanders in een vicieuze cirkel van armoede terechtkwamen.

Terwijl Brabant haar zelfbestuur verloor, belandden de Brabantse katholieken in een streng repressief klimaat. Vanaf 1636 nam het Retorsie-plakkaat hen de vrijheid van godsdienst af, en mochten katholieken vanaf dat jaar geen publieke ambten meer bekleden.

Nu het protestantisme door de Staten-Generaal naar voren werd geschoven als dominante religie, werd het katholicisme verdreven naar schuilkerken en ondergrondse ruimten. Een door de Staten-Generaal in 1648 opgericht soldatencorps diende decennialang als Brabantse plattelandspolitie om geheime erediensten en bedreigingen richting predikanten te voorkomen.

De Franse inval

De illustere Zonnekoning Lodewijk XIV (1638-1715) had in de tweede helft van de zeventiende eeuw grootse militaire ambities, en keek samen met zijn militair bouwmeester Sébastien Le Prestre de Vauban (1633-1707) naar het noorden. Vauban had zich vanaf 1665 gericht op het versterken van de vestingsteden langs de Franse noordgrens, zoals Ypres, Lille en Valenciennes.

Lodewijk XIV voelde zich desondanks toch te kwetsbaar en zag de Nederlandse Rijn als een ideale natuurlijke grens van zijn rijk. Hij was daarom maar al te graag in het bezit van de vestingsteden in noordelijk en zuidelijk Brabant. In gesprekken met zijn Engelse bondgenoot Karel II (1630-1685) maakte hij dat in 1670 duidelijk kenbaar.

Aangezien men een Franse aanval verwachtte vanuit het zuiden, richtte de Republiek zich koortsachtig op de drie belangrijkste vestingsteden in Brabant: Bergen op Zoom, Breda en ’s-Hertogenbosch. “God verhoede dat een van deze plaatsen verloren gaat want dat zal grote verslagenheid in het land geven”, aldus kolonel Godard van Reede (1644-1703).

Compagnieën uit Brielle en Hellevoetsluis moesten zich in allerijl verplaatsen naar deze steden, die daarnaast bevoorraad moesten worden “met wille, oft om des noot met onwille” van de lokale bewoners uit de omliggende dorpen.

Uiteindelijk stak de Franse koning via het Gelderse Lobith de Rijn over en ontweek hij de Brabantse vestingsteden. Via deze route maakte hij zich bliksemsnel meester van Gelderland, Utrecht en Overijssel. Terwijl de regering radeloos, het volk redeloos en het land reddeloos werd, namen de Fransen ook Grave zonder slag of stoot in. Met deze vestingstad in hun bezit had het Franse leger een strategische uitvalsbasis in handen voor de verdere bezetting van het Brabantse land.

Lodewijk XIV steekt in 1672 bij Lobith de Rijn over om Nederland binnen te vallen. (Bron: Adriaan Frans van der Meulen, 1690, Rijksmuseum).

Lodewijk XIV steekt in 1672 bij Lobith de Rijn over om Nederland binnen te vallen. (Bron: Adriaan Frans van der Meulen, 1690, Rijksmuseum).

Staats-Brabant werd het toneel van tentenkampen, die zich langzaam zouden verplaatsen richting het volgende doelwit: ’s-Hertogenbosch. De oostelijke helft van Brabant werd hierdoor een oorlogsgebied, waar het Franse leger brandschattend en plunderend doorheen trok. De plattelandsbevolking kreeg te maken met contributies; Franse oorlogsbelastingen die persoonlijk betaald moest worden in Grave of Maaseik.

Ook moesten boeren het vee en de fourage afstaan aan de soldaten, of ze nou Frans of Staats waren. Als een dorp nog onder invloed was van de Staatsen, werden bewoners vaak aan het werk gezet om forten en schansen te versterken. Al deze soldaten brachten naast oorlogsleed ook ziekten en epidemieën met zich mee.

Toch bracht de inval van Frankrijk ook verlichting in Brabant. Het Franse leger gaf de katholieken weer hun geloofsbelijdenis en ambten terug, terwijl de Brabantse steden profiteerden van de grote hoeveelheid aan Staatse en Franse soldaten. Zij konden voor eten en onderdak rekenen op de stedelingen en handelaren.

 

Natte voeten

Lodewijk XIV had uiteindelijk twee grote vijanden in de Republiek: de tijd en het water. Tussen Muiden en Gorinchem staken de Hollanders de dijken door en ontstond de Hollandse Waterlinie. Dit vertraagde de snelle opmars van Lodewijk XIV in de Betuwe, met als gevolg dat hij zijn aandacht verschoof naar Staats-Brabant. Met een leger van 44.000 man kwam de Zonnekoning in juli 1672 bij ’s-Hertogenbosch aan. Toen hij in de Vughtse Lambertustoren klom om de stad onder de loep te nemen, zag hij dat de beruchte Moerasdraak een eiland was geworden te midden van een eindeloze zee van water.

De koning was wederom getuige van het geheime wapen van de Republiek: militaire inundatie. De Linie Bergen op Zoom – Steenbergen, de polders bij Willemstad en het land tussen Geertruidenberg en de Maaskant; in al deze gebieden stond tot kniehoogte een laag zoet of zout water. Bij Woudrichem sloten deze uitgestrekte inundaties aan bij de Hollandse Waterlinie, waardoor de Zonnekoning ingesloten bleek.

Een belegering van ’s-Hertogenbosch kon de Fransman wel vergeten. Zijn manschappen en kanonnen zakten weg in het drassige landschap. Het was hier waar het Franse leger besloot zich terug te trekken richting het oosten; een keerpunt in de oorlog. Dit betekende echter niet het einde van de rampspoed in Brabant.

De Fransen bleven nog lang in bezit van het strategische Grave, totdat een grote Staatse troepenmacht in de zomer van 1674 de muren van de vestingstad naderde. Wat volgde was een langdurige en verwoestende belegering, met duizenden slachtoffers aan beiden zijden. In oktober besloot de Franse koning te capituleren en liet hij Grave en haar omgeving geruïneerd en kaalgeplukt achter. Nog decennialang zou de meest belegerde vestingstad van het land moeten bijkomen van deze oorlog en de rampspoed die als een litteken zou achterblijven.

Ruïne van de Grote Kerk te Grave, 1675, Valentijn Klotz, 1675, Rijksmuseum

De Ruïne van de Grote Kerk van Grave in 1675. (Bron: Valentijn Klotz, Rijksmuseum)

Rampzalig?

Na de Vrede van Nijmegen in 1679 kon men in Brabant de balans opmaken: wat had de Franse inval teweeggebracht? Over het algemeen weinig goeds. De oostelijke helft van Staats-Brabant was door het Franse leger gebruikt als wingebied, en dat betekende voor de meeste bewoners hier een verdere verslechtering van hun situatie. In het westen van het Generaliteitsland stonden vele vruchtbare polders gedurende lange tijd onder zout water, en werd de bevolking hard aan het werk gezet. Ook in het Brabantse binnenland hadden de inundaties veel schade en onzekerheid tot gevolg.

De Vrede van Nijmegen in 1678 door Henri Gascar (Bron: Museum Het Valkhof)

De Vrede van Nijmegen in 1678 door Henri Gascar (Bron: Museum Het Valkhof)

De katholieke Brabanders konden na het Rampjaar rekenen op een verlichting van de Staatse repressie. Geleidelijk zou het katholicisme weer in het straatbeeld zichtbaar worden vanwege een toename aan geloofsvrijheid. In Ravenstein vierde men zelfs feest: de heerlijkheid was tijdens het Rampjaar door de Fransen bevrijd van het Staatse garnizoen.

Het Rampjaar zette Staats-Brabant op militair gebied vol in de schijnwerpers. De Friese vestingbouwkundige Menno van Coehoorn (1641-1704) werd in 1695 aangesteld door de Raad van State om zich te richten op het versterken van de Brabantse vestingsteden, net als zijn evenknie Vauban dat ooit deed in Frankrijk. Van Coehoorn deed daar echter een schepje bovenop: hij verbond de Brabantse vestingsteden met water. Zo legde de vestingbouwer de basis voor een waterlinie die nog eeuwenlang systematisch kon worden ingezet: de Zuiderwaterlinie.

 

Auteur: Jacob Knegtel

 

Bronnen

Kappelhof, A.C.M., De belastingheffing in de Meierij van Den Bosch gedurende de generaliteitsperiode (1648-1730), Tilburg, 1986.

Knegtel, J., ‘Innoverende ingenieurs en radeloze Raadsleden: De aanloop en aanleg van de Zuiderwaterlinie’, Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis (jrg. 29, nr. 2 2020), 49-57.

Knegtel, J. & Cuijpers, J. (red.), Rampjaar of jubeljaar? Brabant in 1672-74, Tilburg & Woudrichem, 2022.

Van Oudheusden, J. (red.), Geschiedenis van Brabant, van het hertogdom tot heden, Zwolle, 2011.

 

Draag bij aan Brabants erfgoed!

Wil je een verhaal delen? Vul hieronder je gegevens in, en geef kort aan wat je zou willen bijdragen. De redactie neemt dan contact met je op.